d
De kinderen waren beneden aan het spelen. Patrik was op het politiebureau en Erica had Kristina gevraagd wat langer te blijven, zodat ze ongestoord kon werken. Dat had ze ook geprobeerd toen ze alleen was met Maja en de tweeling, maar het was onmogelijk om je te concentreren als je om de vijf minuten een kinderstemmetje hoorde dat iets van je wilde. Er was altijd wel iemand die trek had of moest plassen. Maar Kristina had er geen bezwaar tegen gehad om nog een poosje te blijven, en daar was Erica haar erg dankbaar voor. Je kon van haar schoonmoeder zeggen wat je wilde, maar ze was geweldig met de kinderen en altijd bereid om in te springen. Soms vroeg Erica zich af hoe haar eigen vader en moeder als grootouders zouden zijn geweest. Omdat ze al overleden waren toen de kinderen werden geboren, zou ze dat nooit te weten komen, maar ze dacht dat haar moeder door de kinderen zachter zou zijn geworden. Dat die, anders dan Anna en zijzelf, door de harde schil die Elsy omringde heen hadden kunnen dringen.
Ondertussen wist ze wat haar moeder allemaal had meegemaakt, en ze had haar al lang en breed vergeven. Ze had besloten dat Elsy een warme en speelse oma voor haar kinderen zou zijn geweest. Erica twijfelde er geen moment aan dat haar vader een fantastische opa zou zijn geworden. Net zo fantastisch als hij als vader was geweest. Soms zag ze hem voor zich, op zijn favoriete stoel op de veranda, met Maja en de tweeling om zich heen. En terwijl hij trekjes nam van zijn pijp vertelde hij sterke verhalen over de spoken en geesten op de eilanden. Daarmee zou hij de kinderen ongetwijfeld de stuipen op het lijf hebben gejaagd, net zoals vroeger bij Anna en haar. En de kinderen zouden het net zo geweldig hebben gevonden als haar zus en zij. Ze zouden dol zijn geweest op de geur van zijn pijp en de dikke gebreide truien die hij altijd droeg, omdat Elsy uit zuinigheid de verwarming nooit hoog zette.
Erica’s ogen prikten en ze dwong zichzelf ertoe om aan wat anders te denken. Ze keek naar het grote prikbord dat de ene muur van de kamer bedekte. Ze had de stapels papieren van haar bureau gepakt en alle kopieën, uitdraaien, foto’s en aantekeningen opgehangen. Zo ging ze altijd te werk als ze een boek schreef: eerst schiep ze een chaos, verzamelde materiaal, legde dat op een stapel en nam alles in zich op. Daarna probeerde ze een soort structuur en orde in de chaos aan te brengen. Ze vond dit een heerlijke fase. Vaak trokken de nevelen rond wat in eerste instantie een volkomen ongrijpbare geschiedenis leek dan al een beetje op. Elke keer als ze met een nieuw boek aan de slag ging, had ze het gevoel dat ze het nooit af zou krijgen, maar op de een of andere manier slaagde ze er toch altijd in.
Deze keer ging het niet alleen om een boek. Wat aanvankelijk alleen een verhaal over een oude zaak en een oude tragedie zou worden, had een onverwachte wending genomen. Nu ging het ook over een nieuw moordonderzoek, een tweede dood meisje en nog meer rouwende mensen.
Erica legde haar handen achter haar hoofd en kneep haar ogen samen terwijl ze een rode draad probeerde te vinden. Het kostte haar steeds meer moeite om vanaf deze afstand te lezen, maar ze weigerde te buigen voor het inzicht dat ze vermoedelijk een leesbril nodig had.
Ze keek naar de foto’s van Marie en Helen. De meisjes waren heel verschillend, zowel wat uiterlijk als uitstraling betrof. Helen was donker en alledaags, en had een onderdanige persoonlijkheid. Marie was blond en mooi, en keek altijd met een rustige blik de camera in. Het was frustrerend dat ze de oude processen-verbaal van verhoor niet hadden kunnen vinden. Niemand wist waar die waren en ze konden zelfs vernietigd zijn. Erica wist uit ervaring dat het niet altijd even ordelijk was geweest op het politiebureau van Tanumshede. Dat Annika alles tegenwoordig met militaire precisie archiveerde, hielp helaas niet als je materiaal nodig had uit de tijd toen zij er nog niet als secretaresse werkte. De processen-verbaal van verhoor hadden Erica kunnen helpen om de relatie van de meisjes te begrijpen, om te weten te komen wat er die dag eigenlijk was gebeurd en hoe hun bekentenissen uiteindelijk tot stand waren gekomen. De krantenartikelen uit die tijd bevatten weinig achtergrondinformatie en zeiden niets over het ‘hoe’, alleen iets over het ‘wat’. En omdat Leif al jaren dood was, kon ze hem ook niet om hulp vragen. Ze had gehoopt dat het bezoek aan zijn dochter iets zou opleveren, maar Viola had niet teruggebeld. Ze wist ook niet zeker of Leif daadwerkelijk materiaal had bewaard; dat was puur een instinctief vermoeden op grond van het feit dat hij de zaak-Stella nooit had kunnen loslaten. En daar kwam ze steeds weer bij uit. Marie en Helen hadden tegenover hem bekend wat ze hadden gedaan; hij was degene geweest die in alle kranten had gezegd dat de zaak was opgelost. Waarom was hij daarna van mening veranderd? Waarom had hij zoveel jaren later gedacht dat de meisjes misschien toch níét schuldig waren?
Erica kneep haar ogen weer samen om de letters scherp te krijgen. Ze hoorde dat de kinderen beneden verstoppertje speelden met hun oma, wat altijd een hele kunst was, omdat de tweeling er een creatieve manier van tellen op nahield: ‘1, 2, 10, ik kóm!’
Opeens viel haar oog op een artikel in de Bohusläningen. Ze stond op en haalde het van het prikbord. Ze had het al heel vaak gelezen, maar pakte nu een pen om een zin te omcirkelen. Het artikel was vlak nadat de meisjes hun bekentenis hadden ingetrokken geschreven. Een verslaggever was erin geslaagd Marie een vraag te laten beantwoorden.
‘We werden in het bos gevolgd,’ luidde het citaat.
De bewering was afgedaan als een leugen, een kinderlijke poging om iemand anders de schuld te geven. Maar wat als de meisjes die dag in het bos echt waren gevolgd? En wat betekende dat voor de moord op Nea? Erica pakte een geel Post-It-briefje van haar bureau en schreef: ‘Iemand in het bos?’ Ze hing het briefje met het artikel op het prikbord en bleef met haar handen in haar zij naar de muur staan kijken. Hoe nu verder? Hoe zou ze kunnen achterhalen of de meisjes die dag daadwerkelijk waren gevolgd? En wie dat dan was geweest?
Haar mobiel, die op het bureau lag, plingde en ze draaide zich om en keek op het display. Alleen een nieuw nummer, geen naam. Maar uit de inhoud van het bericht begreep ze wie het was.
Ik begrijp dat u contact hebt gehad met mijn moeder. Kunnen we iets afspreken?
Erica glimlachte, en nadat ze een korte bevestiging had teruggestuurd, legde ze de telefoon weer neer. Misschien dat enkele van haar vragen toch zouden worden beantwoord.
Patrik legde de laatste hand aan zijn verslag van het gesprek met Helen en James en klikte op ‘Afdrukken’. Ze waren alle twee thuis geweest en hadden bereidwillig al zijn vragen beantwoord. James had Helens verklaring bevestigd: niemand van het gezin had in de nacht van maandag op dinsdag iets van de zoekactie gemerkt, en hij had ook verteld wat hij die maandag had gedaan. Hij was voor zijn werk weg geweest en was zondagavond al bij het hotel in Göteborg aangekomen, waar hij op maandag tot vier uur ’s middags besprekingen had gehad. Daarna was hij met de auto naar huis gegaan. Helen had gezegd dat ze zondagavond om een uur of tien naar bed was gegaan. Ze had een slaaptablet genomen en tot negen uur doorgeslapen, waarna ze haar gebruikelijke rondje was gaan hardlopen.
Patrik vroeg zich af of iemand Helens verhaal kon bevestigen.
Hij werd door het felle gerinkel van zijn telefoon uit zijn overpeinzingen gerukt en nam afwezig op, terwijl hij probeerde te voorkomen dat de inhoud van het pennenbakje waar hij per ongeluk tegenaan stootte zich over de hele tafel verspreidde. Toen hij hoorde wie hij aan de lijn had, ging hij op de stoel zitten, nam een pen uit het bakje en rekte zich uit om een notitieblok te pakken.
‘Het is je gelukt om ons boven aan de lijst te plaatsen,’ zei hij opgelucht. Pedersen bevestigde dat morrend.
‘Ja, dat was niet makkelijk. You owe me one. Alhoewel… Zaken met kinderen…’ Patrik hoorde Pedersen aan de andere kant van de lijn zuchten en begreep dat de patholoog-anatoom net als hijzelf erg door Nea’s dood was geraakt. ‘Ik kom meteen ter zake. Ik heb het definitieve rapport nog niet af, maar we hebben kunnen constateren dat het meisje is overleden ten gevolge van een kneuzing aan het hoofd.’
‘Oké,’ zei Patrik al schrijvend.
Hij wist dat Pedersen meteen na het gesprek een gedetailleerd verslag zou sturen, maar als hij aantekeningen maakte kreeg hij alles beter op een rijtje.
‘Zijn er sporen van iets wat het letsel kan hebben veroorzaakt?’
‘Nee, behalve dat er vuil in de wond zat. Verder was ze gewassen.’
‘Vuil?’ Patrik stopte met schrijven en fronste zijn voorhoofd.
‘Ja, ik heb monsters opgestuurd naar het Nationaal Forensisch Centrum, en met een beetje geluk hebben we binnen een paar dagen antwoord.’
‘En het voorwerp dat het letsel heeft veroorzaakt? Daar moet dus vuil op hebben gezeten.’
‘Ja…’ Pedersen aarzelde.
Patrik wist dat de patholoog-anatoom zo reageerde als hij niet helemaal zeker van zijn zaak was en niet te veel of te weinig wilde zeggen. Een vergissing kon desastreus zijn in een moordonderzoek. Dat wist Pedersen.
‘Ik weet het niet helemaal zeker,’ zei hij, en hij zweeg weer even. ‘Maar afgaand op het letsel is het waarschijnlijk iets heel zwaars. Of…’
‘Of wat?’ vroeg Patrik.
Zijn hart ging sneller kloppen door alle kunstmatige pauzes die Pedersen inlaste.
‘Of het letsel is het gevolg van een val.’
‘Een val?’
Patrik zag de open plek in het bos voor zich. Daar was niets waar je vanaf kon vallen, tenzij het meisje natuurlijk uit een boom was geduikeld. Maar wie had haar lichaam dan onder de boomstam verstopt?
‘Ik denk dat ze is verplaatst,’ zei Pedersen. ‘Ik kan aan haar lichaam zien dat het een tijd op de rug heeft gelegen, maar toen jullie haar vonden lag ze voorover. Ze is verplaatst en in die houding neergelegd, maar eerst heeft ze een paar uur op haar rug gelegen. Ik kan niet zeggen hoelang precies.’
‘Heb je overeenkomsten gevonden met de zaak-Stella?’ vroeg Patrik.
Hij hield zijn pen weer in de aanslag.
‘Ik heb mijn bevindingen vergeleken met het oude sectierapport,’ zei Pedersen, ‘maar geen andere overeenkomsten gevonden dan dat beide meisjes zijn overleden ten gevolge van geweld tegen het hoofd. In de zaak-Stella zijn sporen van hout en steen in de wond aangetroffen. Het was duidelijk dat het meisje was gedood op de open plek bij het water waar ze werd gevonden. Heeft Torbjörn nu ook van die sporen gevonden? Want hoewel ik kan zien dat ze is verplaatst en onder de boom is gelegd, hoeft dat niet te betekenen dat ze ver is verplaatst. Ze kan vlakbij om het leven zijn gebracht.’
‘Ja, mits het letsel het gevolg is van een slag en niet van een val. Er zijn in de buurt geen hoogten waar je vanaf kunt vallen; het is er zelfs niet echt heuvelig. Ik zal Torbjörn zo meteen bellen om te vragen wat hij erover kan zeggen. Maar toen ik op de plek was waar Nea is gevonden, heb ik niets gezien wat erop wees dat ze daar is vermoord.’
In gedachten ging Patrik terug naar de open plek. Hij had zelf geen bloedvlekken gezien, maar Torbjörn en zijn technici hadden de omgeving minutieus onderzocht en als er wel iets was geweest wat je met het blote oog niet kon waarnemen, zouden zij het hebben ontdekt.
‘Verder heb je niets te melden?’ vroeg Patrik.
‘Nee, verder heb ik niets interessants gevonden. Het meisje was een gezond kind van vier; ze was weldoorvoed en had geen verwondingen anders dan de kneuzing aan haar hoofd. De inhoud van haar maag bestond uit een mengsel van chocola en een koekje – ik gok dat het een soort chocoladekoekje is, vermoedelijk een gewone pennywafel.’
‘Oké, dank je,’ zei Patrik.
Hij verbrak de verbinding en legde zijn pen neer, wachtte even en belde vervolgens Torbjörn Ruud. De telefoon ging een hele tijd over en Patrik stond al op het punt om op te hangen toen hij Torbjörns bruuske stem hoorde: ‘Hallo?’
‘Hallo, met Patrik. Hedström. Ik heb net met Pedersen gesproken en wilde even horen hoever jullie zijn.’
‘We zijn nog niet klaar,’ zei Torbjörn kortaf.
Hij klonk altijd alsof hij nijdig was, maar Patrik was daar ondertussen aan gewend. Torbjörn was een van de besten op zijn gebied in Zweden. Er was hem zowel in het district Stockholm als in het district Göteborg een baan aangeboden, maar hij was te zeer verknocht aan zijn eigen stad Uddevalla om te willen verhuizen.
‘Wanneer denken jullie dat jullie klaar zijn?’ vroeg Patrik.
Hij had zijn pen weer gepakt.
‘Dat valt met geen mogelijkheid te zeggen,’ mopperde Torbjörn. ‘We kunnen dit onderzoek niet afraffelen. Nou ja, dat kan natuurlijk nooit. Maar goed, je weet zelf hoe het is… Dit meiske heeft geen lang leven mogen hebben. Het…’
Hij schraapte zijn keel en slikte moeizaam. Patrik begreep het precies, maar het beste wat ze voor het meisje konden doen was het hoofd koel houden en zo zakelijk mogelijk blijven. En de schuldige vinden.
‘Kun je me al iets vertellen? Pedersen heeft sectie verricht. Het meisje is aan een kneuzing aan haar hoofd overleden. Is er iets op de plek gevonden wat als wapen gebruikt kan zijn? Of kan ze in de buurt van de vindplaats zijn overleden?’
‘Nee…’ zei Torbjörn onwillig.
Patrik wist dat Torbjörn het vervelend vond om informatie te verstrekken voordat ze helemaal klaar waren, al begreep hij natuurlijk ook dat Patrik feiten nodig had om verder te kunnen.
‘We hebben niets gevonden wat erop wijst dat ze op de open plek is vermoord. Er waren geen bloedsporen en we hebben ook geen bloed gevonden op iets wat als wapen kan zijn gebruikt.’
‘Hoe groot is het gebied dat jullie hebben doorzocht?’
‘We hebben een vrij groot gebied rondom de open plek uitgekamd. Hoe groot kan ik op dit moment niet precies zeggen, dat zal in het definitieve rapport staan, maar het was aanzienlijk. En zoals gezegd: geen bloedsporen. Terwijl een kneuzing aan het hoofd een grote hoeveelheid bloed zou betekenen.’
‘Dan lijkt het erop dat de open plek een secundaire plaats delict is,’ zei Patrik, en hij maakte een paar aantekeningen. ‘Ergens moet een primaire plaats delict zijn.’
‘Het huis van het meisje? Moeten we daar naar bloedsporen gaan zoeken?’
Patrik gaf niet meteen antwoord. Vervolgens zei hij aarzelend: ‘Gösta heeft het gezin verhoord. Volgens hem is er geen reden om ze te verdenken. Dus tot nu toe hebben we niets in die richting gedaan.’
‘Tja, ik weet het niet,’ zei Torbjörn. ‘We weten uit ervaring wat er in een gezin kan gebeuren. Soms door een ongeval. Soms door iets anders.’
‘Je hebt gelijk,’ zei Patrik, terwijl zijn gezicht betrok.
Hij kreeg het onbehaaglijke gevoel dat ze misschien een vergissing hadden begaan. Een naïeve, domme vergissing. Hij kon het zich niet veroorloven om sentimenteel of naïef te zijn. Ze hadden in de loop van de jaren veel te veel gezien, ze zouden beter moeten weten.
‘Patrik?’
Een bescheiden klopje deed hem opkijken. Hij had het gesprek met Torbjörn beëindigd en zat nu voor zich uit te staren, terwijl hij nadacht over wat de volgende stap moest zijn.
‘Ja?’
Annika stond in de deuropening. Ze zag er opgelaten uit.
‘Er is iets wat jullie moeten weten. We worden gebeld. Veel gebeld. Het zijn vervelende telefoontjes…’
‘Wat bedoel je?’
Annika stapte naar binnen en ging met haar armen over elkaar voor zijn bureau staan.
‘De mensen zijn verontwaardigd. Zeggen dat we ons werk niet doen. We hebben zelfs al bedreigingen binnengekregen.’
‘Hoe dat zo? Ik snap het niet.’
Patrik schudde zijn hoofd. Annika haalde diep adem.
‘Het zijn mensen die vinden dat we de vluchtelingen in het asielzoekerscentrum niet zo goed checken als wel zou moeten.’
‘Maar er zijn geen sporen die in die richting wijzen, dus waarom zouden we dat doen?’
Patrik fronste zijn wenkbrauwen. Hij begreep niet wat ze bedoelde. Waarom belden er mensen over het asielzoekerscentrum?
Ze pakte haar notitieblok en las voor wat ze had opgeschreven.
‘Volgens een meneer die liever anoniem blijft, is het duidelijk dat de dader “zo’n kutbuitenlander uit het asielzoekerscentrum” is. En volgens een mevrouw die ook anoniem wil zijn, is het “een schandaal dat we al die criminelen niet meteen voor verhoor ophalen”. Ze weet ook heel zeker “dat ze geen van allen een oorlog zijn ontvlucht; dat is alleen maar een voorwendsel om hier hun hand te komen ophouden”. En zo heb ik er nog een stuk of tien gehad. Ze willen allemaal anoniem blijven.’
‘Mijn god,’ zei Patrik met een diepe zucht.
Dit was wel het laatste wat ze konden gebruiken.
‘Nu weet je er in elk geval van,’ zei Annika, en ze liep weer naar de deur. ‘Hoe wil je dat ik dit soort telefoontjes afhandel?’
‘Zoals je aldoor hebt gedaan,’ zei Patrik. ‘Antwoord beleefd en nietszeggend.’
‘Prima,’ zei ze, en ze liep weg.
Hij riep haar na: ‘Annika?’
‘Ja?’
Ze stak haar hoofd weer om de hoek van de deur.
‘Zou je Gösta willen vragen te komen? En bel ook de officier van justitie in Uddevalla. We moeten een huiszoekingsbevel hebben.’
‘Ik regel het meteen,’ zei ze met een knikje.
Ze was het gewend om geen vragen stellen. Na verloop van tijd zou ze wel te horen krijgen waar het om ging.
Patrik leunde zwaar achterover in zijn bureaustoel. Gösta zou niet blij zijn. Maar het was noodzakelijk. En het had al gebeurd moeten zijn.
Martin werd warm vanbinnen toen hij in de achteruitkijkspiegel naar Tuva keek. Hij had haar bij de ouders van Pia opgehaald. Ze zou daar nog een nachtje blijven slapen, zodat hij langer door kon werken, maar zijn verlangen naar haar was zo groot en overweldigend geweest dat hij Patrik om een uurtje vrij had gevraagd. Hij moest even bij zijn dochter zijn om verder te kunnen met zijn werk. Hij besefte dat zijn enorme verlangen naar Tuva vermoedelijk verband hield met zijn verlangen naar Pia en dat hij na verloop van tijd zou moeten leren zijn dochter los te laten, haar meer vrijheid te geven. Op dit moment had hij haar het liefst altijd bij zich. De enigen aan wie hij haar toevertrouwde, waren Pia’s ouders en Annika, maar alleen als het vanwege zijn werk noodzakelijk was. Zijn eigen ouders hadden niet zoveel belangstelling voor een klein kind. Ze vonden het leuk om af en toe bij Tuva en hem te komen koffiedrinken, maar ze hadden nooit gezegd dat ze wilden oppassen en hij had het hun ook nooit gevraagd.
‘Papa, ik wil naar de speeltuin,’ zei Tuva vanaf de achterbank, en hij keek haar in de achteruitkijkspiegel aan.
‘Prima, meisje,’ zei hij, en hij wierp haar een kushandje toe.
Hij had eerlijk gezegd al gehoopt dat ze daarheen wilde. De vrouw in de speeltuin had hij niet uit zijn hoofd kunnen zetten, en hoewel de kans niet groot was dat hij haar daar weer zou tegenkomen, wist hij ook niet hoe hij haar anders kon bereiken. Hij beloofde zichzelf dat als het geluk aan zijn kant was en hij haar weer tegenkwam, hij deze keer haar naam zou vragen.
Hij parkeerde naast de speeltuin en bevrijdde Tuva uit het autostoeltje. Tegenwoordig kon hij de handelingen wel dromen, maar hij herinnerde zich nog goed hoe hij in het begin, toen Tuva klein was, met het stoeltje had geworsteld. Hij had gekreund en gevloekt, terwijl Pia een eindje verderop dubbel had gelegen van het lachen. Veel dingen die toen moeilijk hadden geleken, waren nu vanzelfsprekend. En veel dingen die toen makkelijk waren geweest, waren nu ontzettend moeilijk. Terwijl Martin Tuva uit het stoeltje tilde, knuffelde hij haar even. De momenten waarop ze met hem wilde kroelen werden steeds minder. Er viel te veel te ontdekken in de wereld en er waren te weinig uren om te spelen, en tegenwoordig wilde ze alleen nog maar tegen hem aan kruipen en knuffelen als ze zich had bezeerd of moe was. Hij accepteerde het en begreep het, maar wenste soms dat hij de tijd kon stopzetten.
‘Papa, de baby die je hebt geschopt is er ook!’
Martin voelde dat hij tot aan zijn haarwortels kleurde.
‘Fijn dat je dat zo zegt, lieverd,’ zei hij, en hij streek Tuva over haar hoofd.
‘Graag gedaan, papa,’ zei ze beleefd, zonder echt te begrijpen wat hij bedoelde. Vervolgens rende ze naar de baby, die net een flinke knuist zand in zijn mond wilde stoppen.
‘Nee, nee, jongetje, geen zand eten,’ zei ze. Voorzichtig pakte ze zijn handje beet en veegde het schoon.
‘Kijk eens wat een goede oppas ik heb gekregen,’ zei de vrouw, en ze glimlachte breed naar Martin.
Hij kleurde weer toen hij de kuiltjes in haar wangen zag.
‘Ik beloof je dat ik je kind deze keer niet zal schoppen.’
‘Heel fijn,’ zei ze met een glimlach die zelfs zijn oren deed gloeien.
‘Martin Molin,’ zei hij, en hij stak zijn hand naar voren.
‘Mette Lauritsen.’
Haar hand was warm en droog.
‘Kom je uit Noorwegen?’ vroeg hij. Opeens kon hij het lichte accent plaatsen.
‘Ja, oorspronkelijk wel. Maar ik woon al vijftien jaar in Zweden. Ik kom uit Halden en ben met een man uit Tanumshede getrouwd. Degene met wie je me vorige keer door de telefoon hoorde ruziën.’
Ze grijnsde verontschuldigend.
‘Zijn jullie eruit gekomen?’ vroeg hij.
Vanuit zijn ooghoek zag hij dat Tuva nog steeds met de baby in de weer was.
‘Nee, dat zou ik niet willen zeggen. Hij heeft het nog altijd te druk met zijn nieuwe vriendin om tijd te hebben voor de kleine man.’
‘Heet hij zo?’ grapte Martin, hoewel hij al wist hoe haar zoon heette.
‘Nee, natuurlijk niet,’ lachte Mette, terwijl ze het kind een liefdevolle blik toewierp. ‘Hij heet Jon, naar mijn vader, maar ik noem hem vaak “kleine man”. Ik hoop dat ik daar voor hij tiener is mee kan stoppen.’
‘Ja, dat lijkt me wel zo verstandig,’ zei Martin met gespeelde ernst. Hij voelde salto’s in zijn buik toen hij haar ogen zag glinsteren.
‘Wat doe jij voor werk?’ vroeg ze.
Klonk haar stem flirtend of was de wens de vader van de gedachte?
‘Ik werk bij de politie,’ zei hij, en hij hoorde zelf hoe trots hij klonk.
Hij wás ook trots op zijn beroep. Hij maakte een verschil. Als kind had hij al bij de politie gewild en hij had nooit aan zijn beroepskeuze getwijfeld. Zijn werk was zijn redding geweest toen Pia overleed, en zijn collega’s op het bureau waren niet zomaar collega’s, ze waren zijn familie. Zelfs Mellberg. Iedere familie had een disfunctioneel lid nodig, en je kon gerust stellen dat Bertil Mellberg die rol met verve vervulde.
‘Bij de politie,’ zei ze. ‘Cool.’
‘En jij?’
‘Ik ben financieel medewerker bij een kantoor in Grebbestad.’
‘Woon je hier?’ vroeg Martin.
‘Ja. Jons vader woont hier. Maar als hij niet bij het leven van zijn zoon betrokken wil zijn, dan weet ik niet…’
Ze wierp een langdurige blik op het jongetje, dat nu een heleboel kusjes en knuffels van Tuva kreeg.
‘Ze heeft nog niet geleerd om niet te vrijpostig te zijn,’ zei Martin lachend.
‘Sommige mensen leren dat nooit,’ zei Mette met een brede glimlach.
Vervolgens aarzelde ze.
‘Zeg… Als je het niet te opdringerig vindt… Wat zou je ervan vinden om een keer samen een hapje te gaan eten?’
Ze leek meteen spijt te hebben van haar vraag, maar Martin voelde de salto’s in zijn buik weer.
‘Leuk!’ zei hij, met iets te veel nadruk. ‘Op één voorwaarde…’
‘En die is?’ vroeg Mette argwanend.
‘Dat ik betaal.’
Opnieuw verschenen er kuiltjes in haar wangen, en Martin voelde dat iets in hem een heel klein beetje ontdooide.
‘Waar zijn Martin en Paula? Zijn ze nog niet terug?’ vroeg Gösta toen hij op de stoel voor Patriks bureau ging zitten.
Toen Annika hem verzocht om naar Patrik te gaan, dacht hij dat ze een groepsoverleg zouden hebben, maar tot nog toe was hij er als enige.
‘Ik heb ze even naar huis gestuurd. Martin ging Tuva ophalen en Paula zou ook naar haar gezin toe, maar ze komen straks.’
Gösta knikte. Hij wachtte tot Patrik zou zeggen waar het over ging.
‘Ik heb weer met Pedersen en Torbjörn gesproken,’ zei Patrik.
Gösta ging meer rechtop zitten. Voor zijn gevoel waren ze amper opgeschoten sinds ze het meisje hadden gevonden, dus zelfs het kleinste detail dat hen nu verder hielp was van onschatbare waarde.
‘Wat zeiden ze?’
‘De sectie is klaar en ik heb een voorlopig rapport gekregen. Torbjörn en zijn mensen zijn nog niet helemaal zover, maar hij heeft me na enig aandringen een eerste oordeel gegeven.’
‘En?’ vroeg Gösta, en hij voelde zijn hart sneller kloppen.
Hij wilde de ouders van Nea heel graag iets kunnen vertellen, hun een soort afronding kunnen geven.
‘Het meisje is naar alle waarschijnlijkheid niet op de open plek vermoord. Dat is vermoedelijk slechts een secundaire plaats delict, en we moeten de primaire zo spoedig mogelijk zien te vinden.’
Gösta slikte. Hij was ervan uitgegaan dat Nea op de open plek in het bos was vermoord. Dat het ergens anders was gebeurd en dat ze vervolgens was verplaatst, veranderde alles. Al konden ze nog niet zeggen hoe.
‘Waar beginnen we te zoeken?’ vroeg hij.
Zodra hij de vraag had gesteld, besefte hij zelf wat het antwoord was.
‘Verdomme,’ zei hij stilletjes.
Patrik knikte.
‘Ja, dat is de meest logische plek om te beginnen.’
Patrik keek hem bezorgd aan, want hij wist hoezeer Gösta met de familie van het meisje begaan was. Hoewel ze elkaar niet kenden, had hij zich meteen in hun verdriet kunnen verplaatsen en zich over hen ontfermd.
‘Ik zou graag willen protesteren, maar het moet gewoon gebeuren,’ zei hij ontmoedigd.
Hij keek Patrik aan.
‘Wanneer?’
‘Ik wacht nog op een huiszoekingsbevel van de officier van justitie in Uddevalla. Maar dat zou geen probleem moeten opleveren. Ik zou het liefst morgenvroeg beginnen.’
‘Ja,’ zei Gösta stilletjes. ‘Zeiden ze verder nog iets?’
‘Ze is overleden aan kneuzingen aan het achterhoofd. Die kunnen het gevolg zijn van een val of van een klap. Het is niet duidelijk waarmee ze in dat geval geslagen zou zijn; in de wond zijn geen andere sporen aangetroffen dan vuil.’
‘Vuil moet je gedetailleerd kunnen analyseren,’ zei Gösta, en hij boog zich geïnteresseerd naar voren.
Patrik knikte.
‘Ja, alles zal nog nader onderzocht worden. Maar het duurt even voordat we de uitslag hebben.’
Ze bleven alle twee een tijdje zwijgen. Buiten zakte de zon steeds lager en de felle gele stralen van de dag waren vervangen door de milde rode en oranje kleuren van de avond. De temperatuur op het politiebureau was nu bijna aangenaam.
‘Kan ik vanavond verder nog iets doen?’ vroeg Gösta, terwijl hij aan een onzichtbaar draadje van zijn overhemd frunnikte.
‘Nee, ga maar naar huis, dan kun je een beetje bijkomen. Ik hou je op de hoogte over morgen. Martin en Paula komen vanavond nog naar het bureau om de processen-verbaal van verhoor van vandaag op te stellen. Ik heb van Annika gehoord dat jij het gesprek met Nea’s ouders al hebt uitgewerkt.’
‘Ja, klopt. Ik help Annika met het doornemen van alle aangiften van aanrandingen en dergelijke, maar als je het goedvindt neem ik die mee naar huis en ga er daar mee verder.’
Hij stond op en schoof de stoel naar Patriks bureau toe.
‘Doe maar.’ Patrik knikte. Vervolgens leek hij te aarzelen. ‘Heb je gehoord van de telefoontjes die we krijgen? Over het asielzoekerscentrum?’
‘Ja,’ zei Gösta kortaf.
Hij dacht aan de opmerkingen van Peters ouders, maar zei er niets over tegen Patrik.
‘Allemaal angst,’ zei hij. ‘Angst voor het onbekende. Het is altijd al zo geweest dat mensen van elders overal de schuld van krijgen. Dat is makkelijker dan de gedachte toelaten dat het een bekende kan zijn.’
‘Denk je dat het gedonder geeft?’ vroeg Patrik. Hij leunde op het bureau en vouwde zijn handen.
Het duurde even voordat Gösta antwoord gaf. Hij dacht aan de vette koppen van de boulevardkranten de afgelopen jaren, aan de steeds grotere kiezersaanhang van de Vrienden van Zweden, ondanks alle schandalen. Hij wilde nee zeggen, maar hoorde zichzelf bevestigen wat Patrik al leek te weten.
‘Ja, ik ben bang van wel,’ zei hij.
Patrik knikte, maar zei niets.
Gösta liet hem alleen en liep naar zijn kamer om de papieren te pakken die hij mee naar huis wilde nemen. Hij ging even achter zijn bureau zitten en keek door het raam naar buiten. Daar leek de lucht in brand te staan.
Terwijl Vendela naar het geluid van de tv beneden luisterde, opende ze voorzichtig het raam. Hoewel haar kamer op de eerste verdieping lag, was ze al heel vaak stiekem weggegaan. Via het dak van de veranda, die precies onder haar raam lag, kon ze naar de boom naast het huis klimmen. Als extra voorzorgsmaatregel had ze de deur van haar kamer van binnenuit op slot gedaan en de muziek op z’n hardst gezet. Als haar moeder aanklopte, zou ze er gewoon van uitgaan dat Vendela niet reageerde omdat ze haar niet hoorde.
Toen ze via de boom naar beneden klom, keek ze door het woonkamerraam naar binnen. Ze zag haar moeders achterhoofd; ze zat in haar eentje op de bank naar een suffe detective te kijken, zoals gebruikelijk met een glas wijn in haar hand. Het was buiten zo licht dat haar moeder haar zou zien als ze zich omdraaide, maar Vendela was heel snel beneden en sloop door de tuin weg. Haar moeder merkte bovendien toch nooit iets als ze had gedronken. Vroeger nam ze af en toe een glaasje, meestal met een foto van Stella in haar hand. De dag daarna klaagde ze altijd over hoofdpijn, alsof ze niet begreep waar die vandaan kwam. Sinds Marie Wall weer in Fjällbacka was, had haar moeder elke avond wijn gedronken.
Marie en Helen – de vrouwen die haar tante hadden vermoord en door wie haar moeder verslaafd was geraakt aan bag-in-box-wijn.
Nils en Basse stonden buiten de tuin op haar te wachten, en Vendela verdrong de gedachten aan Marie en Helen en hun kinderen Sam en Jessie.
Nils omhelsde haar en drukte zijn lichaam tegen het hare.
Basse en hij waren met de fiets, en Vendela sprong bij Nils achterop. Snel reden ze in de richting van Fjällbacka, passeerden Tetra Pak en het grote open parkeerterrein met de kleine brandweerkazerne. Ze stoven langs Pizzeria Bååthaket en het kleine plein met het grasveldje.
Boven aan de Galärbacken stopten ze even, en Vendela greep Nils steviger om zijn middel en voelde zijn harde, platte buik.
De Galärbacken was een steile helling en Nils remde niet. De wind sloot alle geluiden buiten en haar haar wapperde achter haar hoofd. Ze voelde het zuigen in haar buik toen ze door wat kuiltjes in het asfalt reden en slikte om haar angst in bedwang te houden.
Ze passeerden het Ingrid Bergmanstorg, en Vendela zuchtte diep toen ze weer op een vlak stuk kwamen. Er waren aardig wat mensen op het plein en een paar opgedofte jongeren moesten opzijspringen toen zij langsstoven. Ze draaide zich om en zag dat ze hun gebalde vuisten naar hen opstaken. Ze lachte alleen maar. Stomme badgasten, die hier een paar weken per jaar naartoe kwamen en dachten dat Fjällbacka van hen was. Geen haar op hun hoofd die eraan dacht om in november te komen. Nee, ze kwamen hier met hun chique families naartoe gezeild om even weg te zijn bij hun chique huizen en hun chique scholen, probeerden altijd en overal voor te dringen en spraken luidkeels over de ‘boeren’ in het dorp.
‘Heb je je zwemkleren bij je?’ vroeg Nils, terwijl hij achteromkeek.
Ze fietsten langzaam over de kleine pier naar Badholmen, dus ze kon hem goed verstaan.
‘Nee, shit, vergeten. Maar ik kan toch wel zwemmen.’
Ze streelde zijn dij, en hij lachte. Vendela had snel doorgehad wat hij fijn vond. Hoe brutaler zij zich gedroeg, des te opgewondener werd hij.
‘Er zijn al mensen,’ zei Basse, en hij wees naar de oude springtoren.
‘Ach, dat zijn kinderen die een klas lager zitten. Die smeren ’m wel als wij komen. Geloof mij maar.’
Vendela zag voor zich hoe Nils in het halfduister glimlachte. Daar kreeg ze altijd kriebels in haar buik van. Ze legden de fietsen in het grind naast het oude badhuis en liepen naar de springtoren, waar drie jongens in het water lol maakten. Ze verstomden toen ze zagen wie eraan kwamen en gingen watertrappelen.
‘Ophoepelen, wij willen zwemmen,’ zei Nils kalm, en de drie jongens zwommen zonder iets te zeggen naar het trapje.
Ze glipten zo snel ze konden het water uit en liepen vlug over de klippen naar een kleedhok. Dit was een oud kuurbad en je moest je onder de blote hemel omkleden, alleen beschermd door een paar houten wanden, maar Nils, Vendela en Basse namen niet de moeite om erheen te lopen. Ze trokken gewoon hun kleren uit.
De jongens klommen de houten toren op, maar Vendela kleedde zich langzamer uit. De springtoren was niet haar ding. Waarschijnlijk was het ook niets voor Basse, maar wat Nils deed, deed hij ook.
Vendela liep naar het trapje, klom een eindje naar beneden, wierp zich naar achteren en liet zich door het water omsluiten. Onder water klapten haar oren dicht, maar dat maakte het alleen maar makkelijker om zich een paar heerlijke tellen lang voor alles af te sluiten. Voor het beeld van haar moeder met een glas wijn in haar ene hand en een foto van Stella in de andere. Uiteindelijk moest Vendela weer boven water komen. Ze draaide zich op haar rug en keek naar de toren.
Basse draalde uiteraard, terwijl Nils grijnzend naast hem stond. De toren was niet ontzettend hoog, maar hoog genoeg om het in je buik te voelen als je helemaal boven was. Basse liep naar de rand, maar aarzelde nog steeds. Toen gaf Nils hem een zetje in zijn rug.
Basse bleef schreeuwen tot hij beneden was.
Nils kwam achter hem aan, met een elegant bommetje. Toen hij weer boven water kwam, huilde hij als een wolf.
‘Jezus, wat vet!’
Hij greep Basse bij zijn hoofd en drukte hem onder water, maar liet hem na een paar tellen weer bovenkomen. Toen zwom hij met een paar stevige slagen naar Vendela. Hij trok haar naar zich toe en drukte zijn onderlichaam al watertrappelend tegen het hare. Zijn hand zocht zich een weg onder haar slipje. Even later drong er een vinger bij haar naar binnen. Vendela sloot haar ogen. Ze dacht aan Jessie, Maries stomme dochter, die ongetwijfeld precies hetzelfde deed met Sam, en zoende Nils vervolgens.
Plotseling duwde hij haar van zich af.
‘Godverdomme!’ vloekte hij. ‘Een kwal!’
Hij zwom naar het trapje en klom omhoog. Zijn rechterdij was felrood en streperig.
Toen Vendela uit het water klom, besefte ze dat ze was vergeten een handdoek mee te nemen. De lucht die zopas nog warm was geweest, voelde opeens guur koud.
‘Hier,’ zei Basse zachtjes, en hij gaf haar zijn T-shirt, zodat ze zich kon afdrogen.
Hij was vlak na hen het water uit gekomen. Zijn bleke gezicht was bijna lichtgevend.
‘Dank je,’ zei ze, en ze veegde het zoute zeewater van zich af.
Nils had zijn kleren al aan. Af en toe greep hij naar zijn dij, maar de pijn leek hem te prikkelen. Toen hij zich naar hen omdraaide, zag ze de glinstering in zijn ogen die er altijd was vlak voordat iemands leven werd verpest.
‘Wat vinden jullie ervan? Zullen we het doen?’
Vendela keek Basse aan. Ze wist dat hij geen nee zou durven zeggen.
Er fladderde iets in haar borst.
‘Waar wachten we nog op?’ zei ze, en ze liep alvast in de richting van de fietsen.