d
‘Hoe gaat het met je?’ zei Paula, en ze keek hem onderzoekend aan.
Martin vroeg zich af hoelang iedereen zich zorgen om hem zou blijven maken.
‘Het gaat goed,’ zei hij, en tot zijn verbazing hoorde hij hoe eerlijk hij klonk.
Het verdriet om Pia zou nooit verdwijnen; hij zou zich altijd blijven afvragen hoe hun leven samen zou zijn geworden, zou haar bij alle grote gebeurtenissen in Tuva’s leven als een schaduw vanuit zijn ooghoek blijven zien. Ja, trouwens ook bij de kleine. Toen Pia was overleden, zeiden de mensen dat hij het leven langzaam weer zou veroveren. Dat hij op een dag vreugde zou voelen en weer zou lachen. Dat het verdriet nooit zou verdwijnen, maar dat hij ermee zou leren leven, dat het naast hem zou bestaan. Destijds, toen hij het gevoel had dat hij in het duister liep, had hij dat voor onmogelijk gehouden. In het begin was het meestal één stap vooruit en twee stappen terug geweest, maar na verloop van tijd was dat veranderd in twee stappen vooruit en één terug. Tot hij langzaam maar zeker alleen nog maar vooruitging.
Martin moest ineens denken aan de moeder die hij gisteren in de speeltuin had ontmoet. Als hij eerlijk was, had hij sindsdien best veel aan haar gedacht. Hij realiseerde zich dat hij haar telefoonnummer had moeten vragen. Of in elk geval haar naam. Maar achteraf was het altijd makkelijk praten. Het had hem overrompeld dat hij haar weer wilde zien. Gelukkig woonden ze in een klein dorp, en hij had gehoopt haar vandaag weer in de speeltuin tegen te komen. Dat was in elk geval zijn plan geweest, tot de moord op Nea een eind aan zijn vakantie had gemaakt en hij weer aan het werk moest.
Hij voelde zich ineens schuldig. Hoe kon hij op dit moment aan een vrouw denken?
‘Je kijkt vrolijk, maar ook een beetje zorgelijk,’ zei Paula, alsof ze zijn gedachten kon lezen.
Voordat hij het wist, begon hij over de vrouw in de speeltuin te vertellen. In zijn enthousiasme miste hij bijna de afslag en moest hij abrupt een scherpe bocht naar links maken.
‘Ze ziet er dus zo leuk uit dat je niet eens meer kunt autorijden,’ zei Paula, en ze pakte de handgreep boven het raam aan de passagierskant vast.
‘Je vindt me vast onnozel,’ zei hij blozend. Zijn gezicht werd zo rood dat zijn sproeten nog duidelijker afstaken tegen zijn krijtwitte huid.
‘Ik vind het geweldig,’ zei Paula, en ze klopte hem op zijn been. ‘En je hoeft je niet schuldig te voelen. Het leven moet doorgaan. Als jij je goed voelt, werk je beter. Probeer er dus achter te komen wie ze is en bel haar. We kunnen toch niet vierentwintig uur per dag werken? Dan gaan we alleen maar fouten maken.’
‘Ja, misschien heb je wel gelijk,’ zei Martin, die al begon na te denken hoe hij haar zou kunnen vinden.
Hij wist hoe haar zoontje heette. Dat was altijd een begin. Tanumshede was zo klein dat hij haar moest kunnen lokaliseren. Als ze tenminste niet een toerist op doorreis was. Wat als ze hier helemaal niet woonde?
‘Moeten we niet ergens stoppen?’ zei Paula toen hij het eerste huis aan de onverharde weg voorbijreed.
‘Hè… wat? Ach, sorry,’ zei hij, en zijn hele gezicht werd weer vuurrood.
‘Ik zal je helpen haar te vinden,’ grijnsde Paula.
Martin remde af op de oprit van een oud rood huis met witte hoeken en veel houtsnijwerk, en hij zuchtte jaloers. Zo zou hij graag willen wonen. Pia en hij hadden voor een huis gespaard en bijna het benodigde bedrag bij elkaar geschraapt. Ze hadden elke avond op internet gezocht en zelfs een keer een huis bezichtigd. Maar toen kwam het bericht dat Pia kanker had. En nu stond het geld nog steeds op de spaarrekening, ongebruikt. De dromen van een huis waren met Pia doodgegaan. Net als al zijn andere dromen.
Paula klopte op de deur.
‘Hallo?’ riep ze na een poosje.
Ze keek naar Martin, voelde aan de deur en stapte toen de hal binnen. In een grote stad was zoiets ondenkbaar geweest, maar hier was het eerder uitzondering dan regel dat de mensen hun deur op slot hadden, en vrienden stapten vaak gewoon bij elkaar naar binnen als de deur open was. De vrouw die hun tegemoetkwam, leek dan ook absoluut niet bang toen ze vreemde stemmen in haar hal hoorde.
‘Nee maar, bezoek van de politie?’ zei ze glimlachend.
Ze was zo klein, tenger en gerimpeld dat Martin bang was dat ze in de tocht van de voordeur omver zou waaien.
‘Kom verder, ik zit midden in de derde ronde tussen Gustafsson en Daniel Cormier,’ zei ze.
Martin keek Paula vragend aan. Hij had geen flauw idee waar de vrouw het over had. Zijn belangstelling voor sport was zo goed als nihil; hij kon zich misschien voorstellen dat hij naar een voetbalwedstrijd zou kijken als Zweden de halve finale in een EK of WK had bereikt, maar meer ook niet. En hij wist dat Paula zo mogelijk nog minder in sport geïnteresseerd was.
‘Waar jullie ook voor komen, jullie zullen even moeten wachten. Ga maar zolang op de bank zitten,’ zei de vrouw, wijzend naar een bank met een glimmende rozenstof.
Zelf nam ze moeizaam plaats in een grote oorfauteuil met voetensteun die voor een enorme tv stond. Tot zijn verbazing stelde Martin vast dat de ‘wedstrijd’ waar ze het over had gehad uit twee mannen bestond die in een soort kooi woest met elkaar vochten.
‘Gustafsson had hem in de tweede ronde in een armklem en het scheelde niet veel of Cormier had afgetikt, maar de gong ging net toen hij wilde opgeven. En nu in de derde ronde lijkt Gustafsson moe te worden, dus Cormier heeft nieuwe wind in de zeilen gekregen. Maar ik heb de hoop nog niet opgegeven. Gustafsson heeft een enorme fightingspirit en als hij Cormier op de grond weet te krijgen, kan hij volgens mij winnen. Cormier is staand de sterkste, maar op de grond is hij helemaal niet even goed.’
Martin staarde de vrouw met open mond aan.
‘MMA, is het niet?’ zei Paula.
De vrouw keek haar aan alsof ze imbeciel was.
‘Natuurlijk is het MMA. Waar lijkt het anders op? IJshockey?’
Ze grinnikte, en Martin zag dat er een groot glas whisky op een tafel naast de fauteuil stond. Ja, dacht hij, als hij zo oud werd als zij, zou hij ook lekker drinken wat hij wou, wanneer hij wou, zonder erbij na te denken of het wel gezond was.
‘Het is een titelwedstrijd,’ zei de vrouw met haar blik op de tv. ‘Ze vechten om de wereldtitel.’
Ze begon kennelijk in te zien dat ze twee volslagen leken had binnengelaten.
‘Dit is de belangrijkste wedstrijd van het jaar. Neem me dus niet kwalijk dat ik jullie nog niet mijn volle aandacht kan geven. Ik wil dit niet missen.’
Ze pakte het whiskyglas en nam een flinke slok. Op de tv sloeg een blonde reus een donkergekleurde man met bizar brede schouders neer en ging boven op hem liggen. In Martins ogen zag het eruit als mishandeling waarvoor je in het echte leven een paar jaar gevangenisstraf zou krijgen. En die oren? Wat hadden de mannen met hun oren gedaan? Ze waren groot en dik, en het leken wel slecht aangedrukte klompen klei. In zijn achterhoofd hoorde hij een term weerklinken en ineens begreep hij wat er met ‘bloemkooloren’ werd bedoeld. De oren van worstelaars. Zo zagen die er dus uit.
‘Nog drie minuten,’ zei de vrouw, en ze nam nog een slok whisky.
Martin en Paula keken elkaar aan en hij zag dat ze haar lachen bijna niet kon houden. Dit was op z’n zachtst gezegd onverwacht.
Plotseling begon de vrouw te joelen en ze vloog op van de fauteuil.
‘Jaaa!’
‘Heeft hij gewonnen?’ vroeg Martin. ‘Die Gustafsson?’
De blonde reus rende als een gek rond in de kooi, maakte sprongen en ging op de rand zitten schreeuwen. Zo te zien had hij gewonnen.
‘Cormier heeft afgetikt. Hij kreeg hem in een rear neck choke en toen gaf hij het op.’
Ze dronk het whiskyglas leeg.
‘Is dat de man over wie de kranten schrijven? The… Mole?’ vroeg Paula. Ze leek tevreden dat ze op de hoogte was.
‘The Mole,’ snoof de vrouw. ‘The Mauler, meisje. Gustafsson behoort tot de absolute wereldtop. Dat zouden jullie moeten weten. Dat hoort bij je algemene ontwikkeling.’
Ze liep naar de keuken.
‘Ik ga koffiezetten, willen jullie ook?’
‘Graag,’ zeiden Martin en Paula in koor.
Koffie hoorde erbij als je met mensen ging praten. Op dagen dat je veel gesprekken moest voeren, was het ’s avonds vaak moeilijk om de slaap te vatten.
Ze stonden op en volgden de vrouw naar de keuken. Martin realiseerde zich dat ze zich nog niet hadden voorgesteld.
‘Sorry, ik ben Martin Molin, en dit is mijn collega Paula Morales. Wij zijn van de politie in Tanumshede.’
‘Dagmar Hagelin,’ zei de vrouw opgewekt, en ze zette een ketel op het fornuis. ‘Laten we aan de keukentafel gaan zitten, dat is gezelliger. Ik zit alleen in de woonkamer als ik tv-kijk. De meeste tijd breng ik hier door.’
Ze wees naar een aftandse houten keukentafel, die bedekt was met kruiswoordpuzzelbladen. Vlug verzamelde ze de bladen en legde ze in een stapel op de vensterbank.
‘Hersengymnastiek. In september word ik tweeënnegentig; mijn hoofd kan dus wel wat oefening gebruiken, anders word je dement voordat je… Ach, nu ben ik het alweer vergeten.’
Ze lachte hartelijk om haar eigen grapje.
‘Hoe komt het dat u geïnteresseerd bent in MMA?’ vroeg Paula.
‘Mijn achterkleinzoon beoefent de sport op topniveau. Nog niet in de UFC, maar dat is een kwestie van tijd. Hij is goed en hij wil graag.’
‘Ja, maar het is toch best… ongewoon,’ zei Paula voorzichtig.
Dagmar antwoordde eerst niet, maar haalde met een gehaakte pannenlap de koffieketel van het fornuis en zette die op een kurken onderzetter op tafel. Vervolgens pakte ze drie schattige kopjes van dun porselein met een roze patroon en een dun gouden randje aan de bovenkant. Pas toen ze weer zat en koffie inschonk, antwoordde ze.
‘We zijn altijd heel close geweest, Oscar en ik, dus ging ik kijken als hij wedstrijden moest vechten. En het ging me steeds meer boeien. Dat gaat bijna vanzelf. In mijn jonge jaren was ik een redelijk succesvol atleet, dus ik herken mezelf in het gevoel en de spanning.’
Ze wees naar een zwart-witfoto aan de muur van een jonge atletische vrouw midden in de sprong over een hoogspringlat.
‘Bent u dat?’ zei Martin onder de indruk, terwijl hij probeerde de foto van de lange, slanke en gespierde vrouw te koppelen aan het in elkaar gekrompen grijze vrouwtje dat voor hem zat.
Dagmar leek te begrijpen wat hij dacht en glimlachte breed.
‘Ik kan ook bijna niet geloven dat ik dat ben. Maar het vreemde is dat je je vanbinnen hetzelfde blijft voelen. Soms schrik ik als ik mezelf in de spiegel zie. Dan denk ik: wie is die oude vrouw?’
‘Hoelang bent u actief geweest?’ vroeg Paula.
‘Naar de huidige maatstaven niet zo lang, maar voor die tijd veel te lang. Toen ik mijn man leerde kennen, moest ik de atletiek vaarwel zeggen, en daarna had ik een kind en een huis om voor te zorgen. Maar ik ga mijn dochter niet de schuld geven dat de tijden toen zo waren, ze is een goed kind. Ze wil dat ik bij haar kom wonen nu het voor mij steeds moeilijker wordt om voor het huis te zorgen. Zij wordt natuurlijk ook ouder – drieënzestig deze winter –, dus ik denk wel dat we samen onder één dak kunnen leven.’
Martin nam een slok koffie uit het kleine, fragiele kopje.
‘Het is Kopi Loewak-koffie,’ zei Dagmar toen ze zijn tevreden gezicht zag. ‘Mijn oudste kleinkind is importeur voor Zweden. De koffie wordt gemaakt van bessen die door civetkatten worden gegeten. Als de katten de bessen hebben uitgepoept, worden ze verzameld, gewassen en geroosterd. Het is geen goedkope koffie, hij kost zo’n zeshonderd kronen per kop, maar Julius is zoals ik al zei importeur, dus hij krijgt het goedkoper en af en toe geeft hij mij ook een beetje. Hij weet dat ik het heerlijk vind. Betere koffie bestaat niet.’
Martin keek verschrikt naar zijn koffie, maar haalde toen zijn schouders op en nam nog een slok. Het maakte ook niet uit waar de koffie vandaan kwam als die zo goddelijk smaakte. Hij aarzelde even, maar besloot toen dat ze lang genoeg over koetjes en kalfjes hadden gepraat.
‘Ik weet niet of u gehoord hebt wat er is gebeurd,’ zei hij, en hij boog zich naar voren. ‘Er is hier in het bos een klein meisje vermoord gevonden.’
‘Ja, ik heb het gehoord. Mijn dochter vertelde het toen ze langskwam,’ zei Dagmar en haar gezicht betrok. ‘Dat schattige blonde kind dat altijd als een wervelwind rondrende. Ja, ik maak nog steeds elke dag een flinke wandeling, en dan kom ik vaak langs de boerderij van de familie Berg. Ik zag haar bijna altijd op het erf.’
‘Wanneer hebt u haar voor het laatst gezien?’ vroeg Martin, en hij nam nog een slok.
‘Ja, wanneer was dat?’ zei Dagmar, terwijl ze even nadacht. ‘Niet gisteren, maar de dag ervoor, geloof ik. Zondag dus.’
‘Wanneer op de dag?’ vroeg Paula.
‘Ik ga altijd ’s ochtends wandelen. Voordat het te warm is. Ze speelde op het erf. Ik zwaaide zoals altijd naar haar toen ik langsliep, en zij zwaaide terug.’
‘Op zondagochtend dus,’ zei Martin. ‘Maar daarna niet meer?’
Dagmar schudde haar hoofd.
‘Nee, gisteren heb ik haar niet gezien.’
‘Is u misschien nog iets opgevallen? Iets wat anders was dan anders? Het kleinste detail kan belangrijk zijn, dus ook als iets onbeduidend lijkt horen we het graag; dan kijken wij wel of we er iets mee kunnen.’
Martin dronk het laatste restje koffie op. Zijn hand voelde plomp rond het delicate, romantische kopje en hij zette het voorzichtig op het schoteltje.
‘Nee, ik kan me eerlijk gezegd niets herinneren wat van belang kan zijn. Ik zie vrij veel als ik hier aan de keukentafel zit, maar er is me niets opgevallen.’
‘Mocht u later nog iets bedenken, aarzel dan niet ons te bellen,’ zei Paula, en ze stond op na een vragende blik op Martin, die knikte.
Ze legde een visitekaartje op de keukentafel en schoof de stoel aan.
‘Bedankt voor de koffie,’ zei Martin. ‘Die was niet alleen lekker, het was… een belevenis.’
‘Precies zoals de dingen in het leven moeten zijn,’ zei Dagmar met een glimlach.
Hij keek nog even naar de foto van de mooie jonge vrouw in atletiektenue en zag dezelfde glimp in de ogen als bij de tweeënnegentigjarige Dagmar. Hij herkende die glimp. Pia had hem ook gehad. Het was een glimp die getuigde van levensvreugde.
Hij trok voorzichtig de mooie oude voordeur dicht.
Mellberg zat aan de vergadertafel en rekte zich uit. Er was een indrukwekkend aantal journalisten op de persconferentie af gekomen. Niet alleen van de plaatselijke kranten, maar ook van de landelijke pers.
‘Is het dezelfde dader?’ vroeg Kjell van de Bohusläningen.
Patrik sloeg Mellberg zorgvuldig gade. Hij wilde het het liefst overnemen, maar dat ging Mellberg te ver. Persconferenties waren zijn moment in de schijnwerpers en dat wilde hij voorlopig niet opgeven. Het voetwerk en alles wat ook maar een beetje inspanning vereiste, liet hij daarentegen graag aan Patrik en de andere medewerkers over.
‘We kunnen niet uitsluiten dat er een verband is met de zaak-Stella, maar we leggen ons nergens op vast,’ zei Mellberg.
‘Maar het kan toch geen toeval zijn?’ hield Kjell aan.
Zijn donkere baard begon te grijzen.
‘Zoals ik al zei, gaan we die invalshoek natuurlijk onderzoeken, maar als iets evident lijkt, bestaat het gevaar dat je je objectiviteit verliest en andere mogelijkheden over het hoofd ziet.’
Heel goed, Mellberg, dacht Patrik verbaasd. De man had in de loop van de jaren misschien toch iets geleerd.
‘Maar natuurlijk is het op z’n zachtst gezegd wel heel toevallig dat die filmster net hier is als dit gebeurt,’ zei Mellberg, en alle journalisten maakten koortsachtig aantekeningen.
Patrik balde zijn vuisten om zich niet voor het hoofd te slaan. Hij zag de koppen van de boulevardbladen al voor zich.
‘Ja, gaan jullie Marie en Helen verhoren?’ vroeg een persmuskiet van een van de boulevardbladen, en hij boog zich ijverig naar voren.
Een van de jongere; die waren altijd het meest obstinaat. Gretig om een plek bij de krant te veroveren en tot heel veel bereid om naam te maken.
‘We gaan met ze praten,’ bevestigde Mellberg, die overduidelijk van alle aandacht genoot.
Hij keek gewillig naar de camera’s die naar hem klikten en voelde voor de zekerheid of zijn haar nog goed zat.
‘Zij zijn dus jullie hoofdverdachten?’ vroeg een jonge vrouwelijke verslaggever van het andere grote boulevardblad.
‘Nou… Nee, dat zou ik niet op die manier willen beweren of zeggen…’
Mellberg krabde zich op zijn hoofd en leek zich te realiseren dat hij het gesprek misschien in een verkeerde richting had gestuurd. Hij keek naar Patrik, die zijn keel schraapte.
‘Er zijn in deze fase van het onderzoek überhaupt geen verdachten,’ zei hij. ‘Zoals Bertil Mellberg al zei houden we alle opties open. We wachten het technische rapport af en praten onder andere op een breed front met mensen van wie we denken dat ze ons informatie kunnen geven over de tijd rond Nea’s verdwijning.’
‘Jullie denken dus dat het toeval is dat een meisje van dezelfde boerderij verdwijnt en op dezelfde plek als Stella dood wordt gevonden, in dezelfde week dat een van de veroordeelden in de zaak-Stella voor het eerst in dertig jaar terug is in het dorp?’
‘De eenvoudige verbanden zijn niet altijd de vanzelfsprekende,’ zei hij als antwoord op de vervolgvraag. ‘Daarom zou het heel gevaarlijk zijn als we ons nu slechts op één alternatief richten. Precies zoals Mellberg al zei.’
Kjell van de Bohusläningen stak zijn hand omhoog om aan te geven dat hij iets wilde vragen.
‘Hoe is het meisje overleden?’
Mellberg boog zich naar voren.
‘Zoals Patrik Hedström net zei, hebben we het technische rapport nog niet binnen, en er is ook nog geen sectie verricht. Tot die tijd kunnen en willen we daar niets over zeggen.’
‘Bestaat het gevaar dat er meer kinderen worden vermoord?’ ging Kjell verder. ‘Moeten ouders hun kinderen binnenhouden? Zoals jullie begrijpen, circuleren er allerlei geruchten en de angst verspreidt zich.’
Mellberg antwoordde niet meteen. Patrik schudde licht zijn hoofd en hoopte dat zijn chef het signaal zou begrijpen. Het had geen zin de plaatselijke bevolking angst aan te jagen.
‘Op dit moment is er geen reden om daar bang voor te zijn,’ antwoordde Mellberg uiteindelijk. ‘We zetten alle middelen in om deze specifieke zaak te onderzoeken en erachter te komen hoe Linnea Berg is vermoord.’
‘Was het op dezelfde manier als Stella?’
Kjell gaf zich niet gewonnen. De andere journalisten keken van hem naar Mellberg. Patrik duimde dat Mellberg aan zijn ingezette koers vasthield.
‘We moeten zoals gezegd het rapport van de patholoog-anatoom afwachten.’
‘Maar jullie zeggen niet dat het niet zo is.’
De jonge persmuskiet van het ene boulevardblad bleef aandringen.
Patrik zag het beeld van het meisje weer voor zich, helemaal alleen op de koude obductietafel. Hij kon zich niet beheersen en brieste: ‘We hebben al gezegd dat we het rapport van de patholoog-anatoom moeten afwachten!’
De jonge journalist zweeg en keek beledigd.
Kjell stak zijn hand weer omhoog. Hij keek Patrik recht aan.
‘Ik heb gehoord dat je vrouw bezig is een boek over de zaak-Stella te schrijven. Klopt dat?’
Patrik had er rekening mee gehouden dat die vraag zou komen, maar toch was hij er niet echt op voorbereid. Hij keek naar zijn gebalde vuisten.
‘Om de een of andere reden wil mijn vrouw haar projecten zelfs niet met het kenniscentrum thuis bespreken,’ zei hij ten slotte, en de mensen in de zaal begonnen te lachen. ‘Ik heb er dus alleen terloops iets over gehoord. Ik weet niet hoever ze is; zoals ik al zei word ik volledig buiten het creatieve proces gehouden. Mijn betrokkenheid begint pas als ze me vraagt het eindmanuscript te lezen.’
Hij loog een beetje, maar niet helemaal. Hij wist ongeveer waar in het proces Erica zich bevond, maar die kennis was gebaseerd op losse opmerkingen. Ze praatte echt liever niet over haar boeken terwijl ze eraan werkte, en betrok hem er alleen bij als ze politiefeiten wilde controleren. Maar haar vragen waren vaak uit hun verband gerukt en gaven hem dus meestal geen idee over het boek zelf.
‘Kan het een trigger zijn geweest? Voor de nieuwe moord?’
De jonge vrouwelijke journalist van het boulevardblad keek hem hoopvol aan, en Patrik voelde zijn ogen vuur schieten. Wat zei ze daar, verdomme? Dat zijn vrouw de moord op het kleine meisje zou hebben veroorzaakt?
Hij wilde net zijn mond opendoen om de journaliste de ergste uitbrander van haar leven te geven, toen hij Mellbergs rustige, maar vermanende stem hoorde.
‘Die vraag vind ik zowel onsmakelijk als irrelevant, en nee, niets, helemaal niets wijst op een verband tussen Erica Falcks boek en de moord op Linnea Berg. En als jullie je de komende’ – Mellberg keek op zijn horloge – ‘tien minuten dat deze persconferentie nog duurt niet beschaafd gedragen, zal ik niet aarzelen er voortijdig een eind aan te maken. Begrepen?’
Patrik wisselde een verblufte blik met Annika. En tot zijn grote verbazing hielden de journalisten zich de rest van de persconferentie gedeisd.
Toen Annika iedereen, ondanks milde protesten en pogingen om nog een paar vragen te stellen, naar buiten had gewerkt, bleven Patrik en Mellberg alleen achter in de vergaderruimte.
‘Dank je wel,’ zei Patrik alleen maar.
‘Ze moeten het verdomme uit hun hoofd laten Erica aan te vallen,’ foeterde Mellberg, en hij draaide zich om.
Hij riep Ernst, die onder de tafel had gelegen waarop Annika de koffie had neergezet, en liep de deur uit. Patrik lachte even in zichzelf. Dat was me nou ook wat. De oude man wist dus toch wat loyaliteit was.