De zaak-Stella
Er was de hele nacht naar het meisje gezocht. Steeds meer mensen hadden zich aangesloten, en Harald hoorde mensen om zich heen in het bos. De politie had goed werk verricht en er was geen gebrek aan vrijwilligers geweest. Het gezin was geliefd en iedereen kende het meisje met het roodblonde haar. Het was zo’n kind dat pas tevreden was als ze een glimlach kreeg wanneer je haar in de winkel tegenkwam.
Hij voelde met de ouders mee. Zijn eigen kinderen waren al groot; twee zonen hielpen mee zoeken. Hij had de bakkerij dichtgedaan. Het was toch heel rustig, de bouwvakantie was voorbij en de bel boven de deur weerklonk met steeds langere tussenpozen. Maar hij zou de zaak ook hebben gesloten als het heel druk was geweest. Hij voelde een spanning op zijn borst toen hij zich probeerde voor te stellen wat Stella’s ouders op dit moment doormaakten.
Harald prikte op goed geluk in de struiken met een stok die hij had gevonden. Ze hadden geen makkelijke taak. Het bos was groot en uitgestrekt, maar hoe ver kon een klein meisje in haar eentje lopen? Als ze al in het bos was. Dat was slechts een van de mogelijkheden waar de politie rekening mee hield. Haar gezicht was in elke nieuwsuitzending te zien. Ze kon net zo goed een auto in zijn getrokken, en dan bevond ze zich nu ergens ver weg. Maar zo mocht hij niet denken. Op dit moment was het zijn taak om hier in het bos te zoeken, samen met alle anderen wier voetstappen en stemmen hij tussen de takken hoorde.
Hij bleef even staan en snoof de geur van het bos op. Tegenwoordig kwam hij veel te weinig in de natuur. De bakkerij en zijn gezin hadden de laatste decennia opgeslokt, maar in zijn jonge jaren had hij veel tijd buiten doorgebracht. Hij beloofde zichzelf dat weer te gaan doen. Het leven was kort. Deze dag herinnerde hem er constant aan dat je nooit kon weten wanneer alles een heel andere wending nam.
Stella’s ouders hadden een paar dagen geleden vast gedacht dat ze wisten wat het leven hun te bieden had. Ze lieten het rustig voortkabbelen, stonden niet voortdurend stil bij wat ze hadden. Net als de meeste mensen. Pas als er iets gebeurde, waardeerde je elk moment met je geliefden.
Hij begon weer te lopen – langzaam, langzaam, meter voor meter. Een eindje voor hem ving hij door de bomen een glimp op van water. Ze hadden duidelijke instructies gekregen wat ze moesten doen als ze een watertje vonden. Ze moesten het melden aan de politie, die het zou doorzoeken; er zou worden gedregd of er zouden duikers komen als het diep was. Het water was stil, glad. Alleen een paar libelles die op het oppervlak neerstreken en kleine kringen op het water verspreidden. Hij zag niets. Het enige wat je met het blote oog in het meertje kon zien, was een boomstam die in het water was gevallen, jaren geleden geveld door de wind of de bliksem. Hij kwam dichterbij en zag dat de stam nog steeds met een stuk wortel in de grond vastzat. Voorzichtig klom hij op de boomstam. Hij zag niets, alleen stil water. Vervolgens verplaatste hij langzaam zijn blik naar zijn voeten. Toen ontdekte hij het haar. Het roodblonde haar dat als zeewier heen en weer bewoog in het troebele water.