Bohuslän 1671
Het was een bewolkte ochtend in november en Elin Jonsdotter zat naast haar dochter op de rammelende wagen te kleumen. De pastorie, die steeds dichterbij kwam, leek wel een kasteel vergeleken met het huisje van Per en haar in Oxnäs.
Britta had geboft. Zoals altijd. Als vaders oogappel had ze een bevoorrechte jeugd gehad en het had buiten kijf gestaan dat ze een goede partij zou trouwen. En vader had gelijk gekregen. Britta was met de dominee getrouwd en naar de pastorie verhuisd, terwijl Elin genoegen had moeten nemen met de visser Per. Maar Elin had niet getreurd. Per mocht dan wel arm zijn geweest, een lievere man had op deze aarde niet bestaan.
Ze voelde iets zwaars in haar borst toen ze aan Per dacht, maar ze rechtte haar rug en vermande zich. Het had geen zin nog meer tranen te verspillen aan iets waar ze niets aan kon veranderen. God had haar op de proef willen stellen, en zij en Märta moesten nu proberen zonder Per te overleven.
Ze kon niet anders zeggen dan dat Britta grote welwillendheid had getoond toen ze haar een betrekking als dienstmeid op de pastorie en hun beiden een dak boven het hoofd had aangeboden. Toch overviel haar een sterk gevoel van onbehagen toen Lars Larsson met het paard en de wagen en hun weinige bezittingen het erf op reed. Britta was geen lief kind geweest en Elin dacht niet dat ze, nu ze wat ouder was, aardiger was geworden. Maar ze kon het zich niet veroorloven het aanbod te weigeren. Als zogenoemde strandzitters hadden ze de grond waarop ze woonden alleen maar gepacht, en toen Per stierf, had de boer meegedeeld dat ze tot het eind van de maand mochten blijven, maar dat ze daarna uit huis zouden worden gezet. Zonder huis en zonder inkomsten was ze als arme weduwe afhankelijk van de welwillendheid van anderen. En ze had gehoord dat Britta’s echtgenoot Preben, de dominee in Tanumshede, een lieve, aardige man was. Ze had hem alleen bij de kerkdiensten gezien; voor de bruiloft was ze niet uitgenodigd en er was natuurlijk nooit sprake van geweest dat zij en haar gezin de pastorie zouden bezoeken. Maar hij had vriendelijke ogen.
Toen de wagen stopte en Lars morde dat ze moesten afstappen, drukte ze Märta even dicht tegen zich aan. Het zou goed komen, zei ze tegen zichzelf. Maar een innerlijke stem zei iets heel anders.