d
Nog maar twintig te gaan.
James Jensen was nauwelijks buiten adem toen hij zich weer opdrukte. Elke ochtend dezelfde routine, ’s zomers en ’s winters. Met kerst en met midzomer. Feestdagen waren niet belangrijk. Wat belangrijk was waren routines. Consequentie. Orde.
Nog tien.
Helens vader had het belang van routines begrepen. James miste KG nog steeds, al was gemis een zwakte die hij zichzelf eigenlijk niet wilde toestaan. Sinds KG bijna tien jaar geleden aan een hartinfarct was overleden, had niemand hem kunnen vervangen.
De laatste. James kwam overeind na de honderd snelle push-ups. Een lang leven in het leger had hem geleerd hoe belangrijk het was om in absolute topvorm te zijn.
James keek op zijn horloge. Eén minuut over acht. Hij was laat. Als hij thuis was, ontbeet hij altijd exact om acht uur nul nul.
‘Het ontbijt is klaar!’ riep Helen, alsof ze zijn gedachten had gehoord.
James fronste zijn voorhoofd. Het feit dat ze riep betekende dat ze had gezien dat hij laat was.
Hij veegde het zweet met een handdoek af en stapte vanaf het terras de woonkamer binnen. De keuken grensde aan de woonkamer, en hij rook de geur van bacon. Hij at altijd hetzelfde ontbijt: roerei met bacon.
‘Waar is Sam?’ vroeg hij toen hij zat en van zijn roerei begon te eten.
‘Hij slaapt nog,’ zei Helen, terwijl ze hem perfect knapperig gebakken bacon serveerde.
‘Het is acht uur en hij ligt nog te slapen?’
Hij voelde de irritatie in zijn hele lichaam. Zo was het tegenwoordig altijd als hij aan Sam dacht. Slapen om acht uur ’s ochtends. Zelf had hij in de zomer altijd om zes uur moeten opstaan, om daarna tot laat in de avond te werken.
‘Maak hem wakker,’ zei hij, en hij nam een grote slok koffie. Die hij het volgende moment in zijn kop uitspuugde. ‘Verdomme, zit er geen melk in?’
‘O, sorry,’ zei Helen, en ze pakte het kopje uit zijn hand.
Ze goot de koffie in de gootsteen, schonk het kopje vol met nieuwe koffie en deed er een wolkje volle melk in.
Nu smaakte het zoals het moest.
Helen haastte zich de keuken uit. Hij hoorde haar snel de trap op lopen en daarna mompelende stemmen.
De irritatie kwam terug. Het was dezelfde irritatie die James voelde als hij met een troep op pad was en een of meer soldaten de boel probeerden te traineren of situaties vermeden omdat ze bang waren. Hij had geen begrip voor dat soort gedrag. Als je ervoor had gekozen om in het leger te gaan, vooral in een land als Zweden, waar je helemaal vrijwillig naar oorlogsgebieden in andere landen vertrok, moest je doen wat je werd opgedragen. Je angst had je maar thuis te laten.
‘Vanwaar de paniek?’ bromde Sam toen hij de keuken binnen kwam slenteren. Zijn zwartgeverfde haar stond rechtovereind. ‘Waarom moet ik op dit uur opstaan?’
James vouwde zijn handen op de tafel.
‘In dit huis slapen we geen gat in de dag,’ zei hij.
‘Maar ik heb geen vakantiebaantje gevonden, wat moet ik verdomme dan doen?’
‘Ik wil niet dat je vloekt!’
Zowel Helen als Sam huiverde. James kreeg een rood waas voor de ogen van woede, en hij dwong zichzelf een paar keer diep adem te halen. Hij moest de controle bewaren. Over zichzelf. Over dit gezin.
‘Om negen uur nul nul zien we elkaar aan de achterkant van het huis voor een schiettraining.’
‘Oké,’ zei Sam, en hij keek naar de tafel.
Helen stond nog steeds ineengedoken achter hem.
Ze hadden de hele nacht lopen zoeken. Harald keek bijna scheel van vermoeidheid, maar het was ondenkbaar om naar huis te gaan. Dat was hetzelfde als opgeven. Hij was een paar keer naar de boerderij gegaan om even uit te rusten, op te warmen en een kop koffie te drinken. Elke keer had Eva Berg in de keuken gezeten, met een grauw en zwijgend gezicht. Dat was voor hem voldoende geweest om weer door te gaan.
Hij vroeg zich af of de anderen wisten wie hij was. Welke rol hij dertig jaar geleden had gespeeld. Dat hij degene was die het andere meisje had gevonden. De inwoners van Fjällbacka die hier destijds woonden, wisten het natuurlijk, maar hij dacht niet dat Eva en Peter op de hoogte waren. Hij hoopte dat ze het niet wisten.
Toen de zoekgebieden werden verdeeld, had hij bewust het gebied met het bosmeertje gekozen waar hij Stella had gevonden. Daar was hij meteen naartoe gegaan om te zoeken. Het meertje was al jaren opgedroogd; er was alleen nog maar bosgrond. Maar de oude boom lag er nog steeds. De zware stam was natuurlijk nog verder door weer en wind aangetast en brozer en droger dan dertig jaar geleden. Maar er had geen meisje gelegen. Hij had een diepe zucht van verlichting geslaakt.
De groepjes waren in de loop van de nacht voortdurend van samenstelling veranderd. Sommige mensen waren naar huis gegaan om een paar uur te slapen en hadden zich na terugkomst bij andere groepjes aangesloten, maar naarmate de nacht verstreek waren er ook nieuwe mensen bij gekomen. Degenen die niet naar huis waren gegaan om te rusten waren de mannen en jongens uit het asielzoekerscentrum. Harald had tijdens het lopen met hen gebabbeld, in een gebrekkige mengeling van hun slechte Zweeds en zijn slechte Engels. Maar op de een of andere manier hadden ze met elkaar kunnen communiceren.
Het groepje waarin hij nu meeliep bestond uit hemzelf, de man die zich had voorgesteld als Karim en Johannes Klingsby, een lokale aannemer die Harald geregeld in de arm nam voor verbouwingen aan de bakkerij. Verbeten bewogen ze zich langzaam voorwaarts het bos in, dat steeds lichter werd door de stralen van de zon. De politiemannen die de zoekactie coördineerden, hadden in de loop van de nacht herhaald dat ze niet te snel te werk moesten gaan, maar vooral grondig en methodisch moesten zoeken.
‘Het hele gebied is vannacht uitgekamd,’ zei Johannes. ‘Zo ver kan ze niet zijn gelopen…’
Hij maakte een weids gebaar met zijn armen.
‘De vorige keer hebben we vierentwintig uur gezocht,’ zei Harald.
Hij zag Stella’s lichaam weer voor zich.
‘What?’
Karim schudde zijn hoofd. Hij had moeite met Haralds zware accent.
‘Harald found dead girl in the woods, thirty years ago,’ zei Johannes.
‘Dead girl?’ zei Karim en hij bleef staan. ‘Here?’
‘Yes, four years old, just like this girl.’
Johannes stak vier vingers omhoog.
Karim keek naar Harald, die zachtjes knikte.
‘Yes. It was just over here. But it was water there then.’
Hij schaamde zich voor zijn slechte Engels, maar Karim knikte.
‘There,’ zei Harald, en hij wees naar de stam. ‘It was a… not a lake… a… we call it “bosmeertje”.’
‘A small lake, like a pond,’ legde Johannes uit.
‘Yes, yes, a pond,’ zei Harald. ‘It was a pond here over by that tree and the girl was dead there.’
Karim liep langzaam naar de boom. Hij hurkte neer, legde zijn hand op de stam. Toen hij zich omdraaide, was hij zo bleek dat Harald een paar passen achteruit deed.
‘Something is under the tree. I can see a hand. A small hand.’
Harald verloor bijna zijn evenwicht. Johannes boog zich over een bosje en even later hoorden ze hem snikken. Harald keek Karim recht aan en zag zijn eigen wanhoop weerspiegeld in diens ogen. Ze moesten de politie bellen.
Marie zat met het manuscript op schoot en probeerde haar tekst voor de komende scène te lezen, maar het wilde vandaag niet goed lukken. De scène zou binnen worden opgenomen, in de grote fabrieksruimte in Tanumshede. Daar was een aantal terugkerende decors opgebouwd, als kleine miniwerelden, waar de acteurs zo in konden stappen. De film speelde zich voor het grootste deel af op het eiland Dannholmen in de periode dat Ingrid getrouwd was met theaterdirecteur Lasse Schmidt, maar ook later, toen ze nog steeds naar Dannholmen kwam, hoewel ze niet meer met Lasse getrouwd was.
Marie rekte zich uit en schudde haar hoofd. Ze wilde alle gedachten kwijt die haar achtervolgden sinds ze over het verdwenen meisje had gehoord. De gedachten aan een lachende Stella, die voor haar en Helen uit huppelde.
Marie zuchtte. Ze was nu hier, zou haar droomrol spelen. Hier had ze al die jaren voor gewerkt, dit was haar beloning nu de rollen in Hollywood schaarser werden. Ze verdiende het, ze was goed. Het kostte haar niet veel moeite om in een rol te kruipen, om te doen alsof ze iemand anders was. Dat deed ze al sinds haar kinderjaren. Leugens of theater, het verschil was flinterdun, en ze had al op jonge leeftijd geleerd beide te beheersen.
Als ze de gedachten aan Stella maar kon loslaten.
‘Hoe zit mijn haar?’ vroeg ze aan Yvonne, die nerveus kwam aanlopen.
Yvonne bleef zo abrupt staan dat ze bijna opveerde. Ze nam Marie van top tot teen op, pakte een kam uit de knot in haar nek en bracht een paar haartjes op hun plaats. Toen gaf ze Marie een spiegel en wachtte gespannen, terwijl Marie het resultaat inspecteerde.
‘Prima zo,’ zei Marie, en de bezorgde uitdrukking op Yvonnes gezicht verdween.
Marie draaide zich om naar de opgebouwde woonkamer, waar Jörgen met lichtregisseur Sixten stond te overleggen.
‘Zijn jullie bijna klaar?’
‘Nog een kwartier!’
De frustratie was duidelijk in zijn stem te horen. Marie wist waardoor dat kwam. Alles wat tijd kostte, kostte geld.
Ze vroeg zich opnieuw af hoe het met de financiering van de film ging. Ze had wel vaker meegemaakt dat de opnames van een film werden gestart voordat de financiering rond was, waarna ze abrupt hadden moeten stoppen. Niets was zeker, tot ze het punt voorbij waren waarop het hele project al zoveel had gekost dat het gewoon niet uit kon om te stoppen. Maar zover waren ze nog niet.
‘Neem me niet kwalijk, maar mag ik een paar vragen stellen, terwijl u zit te wachten?’
Marie keek op van het manuscript. Een man van een jaar of dertig keek haar met een brede glimlach aan. Overduidelijk een journalist. Normaal gesproken zou ze zich nooit zonder voorgaande afspraak laten interviewen, maar hij leek onder zijn T-shirt zo’n strak lijf te hebben dat ze hem niet wilde wegsturen.
‘Dat is goed, ik heb toch niets beters te doen.’
Ze stelde tevreden vast dat de blouse haar heel goed stond. Ingrid had altijd stijl en een goede smaak gehad.
De man met het goedgetrainde lichaam stelde zich voor als Axel van de Bohusläningen. Hij begon met een paar tamme vragen over de film en haar carrière, om vervolgens bij de echte reden van zijn bezoek uit te komen. Marie leunde achterover en sloeg haar lange benen over elkaar. Het verleden had haar carrière geen windeieren gelegd.
‘Hoe is het om terug te zijn? Ik had bijna gezegd “op de plaats delict”, maar laten we dat een freudiaanse verspreking noemen, want u en Helen Persson hebben altijd aan jullie onschuld vastgehouden.’
‘We wáren ook onschuldig,’ zei Marie, en ze stelde tevreden vast dat de jonge journalist zijn ogen niet van haar decolleté af kon houden.
‘Maar jullie zijn toch voor het misdrijf veroordeeld?’ zei Axel, die zijn blik moeizaam losrukte van haar borsten.
‘We waren nog kinderen, en absoluut niet in staat het misdrijf te plegen waarvan we werden beschuldigd en waarvoor we werden veroordeeld, maar ja, heksenjachten komen ook in onze tijd voor.’
‘Hoe waren de jaren die volgden?’
Marie gooide haar hoofd in de nek. Ze zou die tijd nooit aan hem kunnen beschrijven. Hij was ongetwijfeld opgegroeid met twee onberispelijke ouders die hem overal mee hadden geholpen, en nu woonde hij vast samen met zijn vriendin en kinderen. Ze wierp een steelse blik op zijn linkerhand. Vrouw, niet vriendin, verbeterde ze zichzelf.
‘Die waren leerzaam,’ zei ze. ‘Ik zal er op een dag uitvoerig over schrijven in mijn memoires. Dat gaat niet in een paar zinnen.’
‘Over memoires gesproken: ik heb gehoord dat onze plaatselijke schrijfster Erica Falck van plan is een boek over de moord en u en Helen te schrijven. Verleent u uw medewerking? Hebben Helen en u toestemming gegeven voor het boek?’
Marie gaf niet meteen antwoord. Erica had haar inderdaad benaderd, maar ze onderhandelde zelf met een grote uitgever in Stockholm over haar eigen versie.
‘Ik heb nog niet besloten of ik eraan zal meewerken,’ antwoordde ze, terwijl ze duidelijk liet merken dat ze niet van plan was verdere vragen over dit onderwerp te beantwoorden.
Axel vatte de hint en ging over op iets anders.
‘Ik neem aan dat u gehoord hebt dat er sinds gisteren een meisje wordt vermist? Van dezelfde boerderij als waar de kleine Stella destijds verdween.’
Hij zweeg, natuurlijk hopend op een reactie van haar, maar Marie sloeg alleen haar benen weer over elkaar. Hij volgde haar beweging en ze wist dat niets verried dat ze de afgelopen nacht geen oog had dichtgedaan.
‘Een bijzonder toeval, maar vast niet meer dan dat. Dat meisje is waarschijnlijk gewoon verdwaald.’
‘Laten we het hopen,’ zei Axel.
Hij keek op zijn notitieblok, maar net op dat moment wenkte Jörgen naar Marie. Pers was goed, maar nu wilde ze schitteren in de woonkamer op Dannholmen. De financiers ervan overtuigen dat deze film een succes zou worden.
Ze pakte Axels hand, drukte die extra lang, en bedankte voor het interview. Ze liep naar Jörgen en de rest van de crew, maar bleef toen staan en draaide zich om. Axels opnameapparaat stond nog aan, en Marie boog zich naar voren en sprak met hese stem een paar cijfers in de microfoon. Ze keek naar Axel.
‘Mijn telefoonnummer.’
Toen draaide ze zich weer om en stapte de jaren zeventig binnen, op het door de wind geteisterde eiland dat Ingrid Bergmans paradijs op aarde was.
Toen Patrik het onbekende nummer opnam, hoorde hij meteen dat dit het gevreesde telefoontje was. Hij luisterde naar de stem aan de andere kant en wenkte ondertussen naar Gösta en Mellberg, die een eindje verderop met de hondengeleiders stonden te praten, dat ze moesten komen.
‘Ja, ik weet waar het is,’ zei hij. ‘Raak niets aan, helemaal niets. En blijf daar wachten tot wij er zijn.’
Langzaam verbrak hij de verbinding. Mellberg en Gösta waren inmiddels bij hem en hij hoefde niets te zeggen. Ze zagen het aan zijn gezicht.
‘Waar is ze?’ vroeg Gösta uiteindelijk.
Zijn blik was gericht op het woonhuis, waar Nea’s moeder in de keuken bezig was verse koffie te zetten.
‘Op dezelfde plek als waar het andere meisje werd gevonden.’
‘Dat meen je niet,’ zei Mellberg.
‘Maar daar hebben we toch gezocht? Ik weet dat verschillende groepjes daar zijn geweest,’ zei Gösta met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Hoe is het mogelijk dat ze haar niet hebben gezien?’
‘Ik weet het niet,’ zei Patrik. ‘Het was Harald die belde, van bakkerij Zetterlinds. Zijn groepje heeft haar gevonden.’
‘Hij heeft destijds ook Stella gevonden,’ zei Gösta zachtjes.
Mellberg staarde hem aan.
‘Is dat niet merkwaardig? Hoe groot is de kans dat dezelfde persoon, met een tussenruimte van dertig jaar, twee vermoorde kleine meisjes vindt?’
Gösta zwaaide afwijzend met zijn hand.
‘We hebben hem de vorige keer nagetrokken, maar hij had een waterdicht alibi en heeft niets met de moorden te maken.’ Hij keek naar Patrik. ‘Want ik neem aan dat het moord is? En geen ongeluk? Omdat ze op dezelfde plaats is gevonden, lijkt het me onwaarschijnlijk dat het geen moord zou zijn.’
Patrik knikte.
‘We moeten afwachten wat de technisch rechercheurs zeggen, maar Harald zei dat ze naakt was.’
‘Allejezus,’ zei Mellberg. Zijn gezicht was grauw.
Patrik haalde diep adem. De ochtendzon klom langs de hemel omhoog en de temperatuur was al zo gestegen dat zijn bezwete overhemd aan zijn lichaam plakte.
‘Ik stel voor dat we de taken verdelen. Ik ga naar de plek waar het meisje is gevonden. Haralds groep wacht daar. Ik neem afzetlint mee om het gebied rond de plek af te bakenen. Bertil, jij belt Torbjörn in Uddevalla en vraagt hem zo snel mogelijk met een groep technici te komen. En je kunt de mensen die terugkomen informeren, zodat niemand weer op pad gaat. En zeg tegen de hondengeleiders en helikopters dat ze het zoeken kunnen staken. En jij, Gösta…’
Patrik viel stil en keek met een gekweld gezicht naar zijn collega.
‘Ik doe het,’ zei hij.
Patrik benijdde hem niet om de taak die hem te wachten stond. Maar het was logisch om het aan Gösta te vragen. Die had in de tijd dat ze hier op de boerderij waren het meeste en beste contact gehad met Nea’s ouders, en Patrik wist dat hij vertrouwen inboezemde, rustig was en de situatie aankon.
‘Bel ook de dominee,’ zei Patrik, en hij wendde zich toen weer tot Mellberg. ‘Bertil, als Nea’s vader met zijn groep terugkomt, moet je hem meteen naar Gösta brengen, zodat hij het niet van iemand anders hoort.’
‘Dat zal niet makkelijk zijn,’ zei Mellberg, en hij vertrok zijn gezicht. Zijn bovenlip was bedekt met grote zweetparels.
‘Ik weet het, het nieuws zal zich met de snelheid van de wind verspreiden, maar probeer het in elk geval.’
Mellberg knikte, en Patrik liet zijn collega’s achter en begaf zich naar het bos. Hij kon het nog steeds niet begrijpen. De eerste plek waar ze hadden gezocht was het gebied waar Stella dertig jaar geleden was gevonden. Toch moesten ze haar over het hoofd hebben gezien.
Na tien minuten lopen kreeg hij de drie mannen in het oog die op hem stonden te wachten. Behalve Harald bestond het zoekgroepje uit twee jongere mannen, van wie een met een buitenlands uiterlijk. Patrik stak zijn hand uit om hen te begroeten. Niemand durfde hem goed aan te kijken.
‘Waar ligt ze?’ vroeg hij.
‘Onder die grote boomstam daar,’ zei Harald, en hij wees. ‘Daarom hebben we haar de eerste keer niet gezien. Er heeft zich een holte onder de stam gevormd, en daar heeft iemand haar in gestopt. Je kunt haar alleen zien als je dichtbij komt en de stam heen en weer beweegt.’
Patrik knikte. Dat verklaarde de zaak. Maar hij vervloekte zichzelf dat hij geen opdracht had gegeven de plek nader te onderzoeken.
‘Je weet dat ze terug is, hè? Voor het eerst sinds ze werd weggestuurd.’
Patrik hoefde niet te vragen wie Harald bedoelde. Het had niemand in het dorp kunnen ontgaan dat Marie Wall was teruggekeerd, vooral niet omdat ze dat onder spectaculaire omstandigheden had gedaan.
‘Ja, dat weten we,’ zei hij zonder nader in te gaan op wat haar terugkeer zou kunnen betekenen.
Maar hij had hetzelfde gedacht: dat het op z’n zachtst gezegd een bijzondere samenloop van omstandigheden was dat er nóg een meisje van dezelfde boerderij werd vermoord en dat ze op dezelfde plaats werd gevonden, vrijwel op hetzelfde moment dat Marie terugkeerde.
‘Ik ga het gebied hier afzetten. Daarna zullen onze technici de plaats delict onderzoeken.’
Hij zette de tas die hij had meegenomen op de grond en pakte er twee grote rollen blauw-wit lint uit.
‘Moeten wij teruggaan?’ vroeg de jongere man die zich had voorgesteld als Johannes.
‘Nee, ik wil dat jullie hier blijven en bij voorkeur op één plek blijven staan. De technici zullen jullie kleren en schoenen willen onderzoeken, omdat jullie op de plaats delict hebben rondgelopen.’
De man met het buitenlandse uiterlijk keek vragend. Harald richtte zich tot hem en zei in gebrekkig, maar duidelijk Engels: ‘We stay here. Okay, Karim?’
‘Okay,’ knikte de man, en Patrik begreep dat het een asielzoeker was die met Rolf was meegekomen.
Ze zwegen even. Het contrast tussen de reden waarom ze hier stonden en de idylle die hen omgaf kon bijna niet groter zijn. De vogels bleven vrolijk kwetteren alsof er niets was gebeurd, alsof er een paar meter verderop niet een dood meisje van vier lag. En het geruis in de boomtoppen begeleidde het vogelgezang. Het was hartverscheurend mooi, met de lichtbundels van de zon, die als messcherpe laserstralen door de bomen drongen. Patrik zag een veld van een paar meter breed vol cantharellen op de grond naast hen. Normaal gesproken zou zijn hart een sprongetje hebben gemaakt. Nu was de gedachte aan paddenstoelen plukken heel ver weg.
Patrik begon het lint van de rol te trekken. Het enige wat hij voor het meisje kon doen, was zijn werk zo goed mogelijk uitvoeren. Hij probeerde niet naar de boomstam te kijken.
Eva stond bij het aanrecht de koffiekan om te spoelen. Ze was de tel kwijtgeraakt hoeveel kannen ze in de loop van de nacht had gezet. Toen ze een licht kuchje hoorde, draaide ze zich om. Eva zag Gösta’s blik, zijn gespannen houding, en de kan gleed uit haar handen. Meteen na het geluid van gebroken glas volgde een schreeuw die heel dichtbij, maar toch heel ver weg was. Een schreeuw die het allergrootste verdriet en verlies uitdrukte.
Een schreeuw die uit haarzelf kwam.
Ze viel in Gösta’s armen, en zijn greep om haar was het enige wat voorkwam dat ze volledig brak. Ze hapte naar adem en Gösta streek over haar haar. Ze wenste dat Nea hier was, dat ze lachend om haar heen rende. Ze wenste dat Nea nooit was geboren, dat ze geen kind had gekregen dat weer van haar af zou worden genomen.
Nu was alles verloren. Alles was met Nea doodgegaan.
‘Ik heb de dominee gebeld,’ zei Gösta, die haar naar een keukenstoel leidde.
Hij moet zien dat ik vanbinnen helemaal kapot ben, dacht Eva, omdat hij me zo voorzichtig vasthoudt.
‘Waarom hebt u dat gedaan?’ zei ze, en de vraag was oprecht gemeend.
Wat zou een dominee nu voor haar kunnen doen? Ze was nooit echt gelovig geweest. En een kind moest bij zijn ouders zijn, niet bij een of andere god in een hemel. Wat zou een dominee kunnen zeggen wat haar en Peter ook maar een greintje troost kon bieden?
‘Peter?’ zei ze, en haar stem klonk gebroken en droog.
Die was ook met Nea doodgegaan.
‘Ze zijn hem aan het zoeken. Hij komt zo hier.’
‘Nee,’ zei ze, en ze schudde haar hoofd. ‘Doe het niet. Zeg hem niets.’
Laat hem in het bos blijven, dacht ze. Nog steeds vol hoop. Alleen Peter leefde nu nog. Zelf was ze met Nea doodgegaan.
‘Hij moet het weten,’ zei Gösta, en hij sloeg zijn armen weer om haar heen. ‘Het kan niet anders.’
Eva knikte tegen Gösta’s borst. Natuurlijk kon Peter niet als een boswezen in het bos blijven ronddolen. Ze moesten het hem vertellen, ook al zou hij dan ook doodgaan.
Ze maakte zich los uit Gösta’s greep en legde haar hoofd op de tafel. Voelde het hout tegen haar gezicht. Ze was meer dan vierentwintig uur op; hoop en angst hadden haar op de been gehouden. Nu wilde ze alles alleen maar wegslapen. Alles een droom laten zijn. Haar lichaam ontspande, het hout tegen haar wang voelde zacht als een kussen, en ze gleed steeds verder weg. Een warme hand streelde voorzichtig haar rug. De warmte verspreidde zich door haar lichaam.
Toen ging de voordeur open. Ze wilde haar ogen niet openen. Wilde haar hoofd niet optillen. Wilde Peter daar niet zien staan. Maar Gösta drukte zachtjes op haar schouder en ze deed het toch. Ze keek op en ontmoette Peters blik, die even gebroken was als de hare.