d
Het was onmogelijk om te weten wat voor leven het meisje zou hebben gekregen. Wie ze zou zijn geworden. Wat voor werk ze zou hebben gehad, van wie ze zou hebben gehouden, om wie ze zou hebben gerouwd, wie ze zou hebben verloren en wie ze zou hebben gewonnen. Of ze kinderen zou hebben gekregen en wat voor mensen dat dan zouden zijn geworden. Je kon je zelfs niet voorstellen hoe ze er als volwassen vrouw zou hebben uitgezien. Op vierjarige leeftijd was nog niets af. Haar ogen hadden een blauwgroene kleur; haar haar, dat bij de geboorte donker was geweest, was nu blond met een rode zweem, en de kleur kon best weer veranderen. Dat was nu helemaal moeilijk te zien. Ze lag met haar gezicht naar de bodem van het meer. De achterkant van haar hoofd was bedekt met een dikke laag geronnen bloed. Alleen de haarslierten die op het water dreven, hadden lichte tinten.
De sfeer van de scène met het meisje was eigenlijk helemaal niet angstaanjagend. Niet angstaanjagender dan wanneer ze niet in het water had gelegen. De geluiden van het bos waren dezelfde als altijd. Het licht stroomde op dezelfde manier tussen de bomen neer als altijd wanneer de zon op dit uur van de dag scheen. Het water bewoog stilletjes om haar heen, en het oppervlak werd aIleen verstoord door een libelle die af en toe neerstreek en kleine rimpelingen op het water verspreidde. De verandering was begonnen, en uiteindelijk zou ze één worden met het bos en het water. Als ze niet werd gevonden, zou de natuur haar gang gaan en haar in zich opnemen.
Nog wist niemand dat ze weg was.