Eenentwintig
Señora Dolucca zet haar zonnebril af en gebaart dat Baz als eerste naar binnen moet.
Ondanks het felle daglicht is het zo schemerig in de kamer dat Baz de figuur die op het bed ligt amper kan onderscheiden. Een donker hoofd op een wit kussen dat beweegt als ze de kamer in komt. Baz houdt haar adem in. Een plafondventila-tor brengt de bedompte lucht in beweging. De figuur kreunt zacht. Ze aarzelt, recht haar schouders en loopt zonder geluid te maken naar het bed.
Ze kan nog steeds niet zien of het hem is of niet, want de jongen ligt met zijn gezicht naar het verduisterde raam. Ze steekt voorzichtig een hand uit en raakt met haar vingertoppen zijn nek aan. De jongen beweegt, zijn hoofd rolt haar kant op en ze ziet de omtrek van zijn gezicht, het wit van zijn ogen die naar het plafond en de langzaam draaiende ventilator staren.
“Demi!” Het is half een schreeuw, half een zucht. “Demi.” Ze raakt hem niet nog een keer aan, komt alleen zo dicht mogelijk naar het bed toe en kijkt op hem neer.
Hij draait zijn hoofd nog wat verder en ze ziet donkere kringen om zijn ogen; zijn gezicht lijkt ingevallen, zijn ademhaling is een beetje onregelmatig. “Baz,” zegt hij, “je bent me komen zoeken.”
“Wat dacht je dan?” zegt ze zacht. Ze probeert niet te laten merken hoe bezorgd ze is. “Ik moest wel – jij was zo dom om je te laten pakken.”
En tot haar verbazing fluistert hij met een grijns: “Deze ene keer hebben ze me te pakken gekregen, maar ze hebben me niet in het Kasteel gegooid. En als ik wil kan ik een deal met ze maken, Baz, een enkele reis naar buiten.”
“Je doet maar alsof je gewond bent!”
“Een beetje. Die kogel raakte me hier. Ging d’r dwars doorheen.” Hij raakt zijn linkerarm aan en komt met een van pijn vertrokken gezicht half overeind. “Ik ren je d’r nog steeds uit, hoor.”
Ze wil weten wie dat andere bezoek was. Señor Moro? De politie? Misschien de politiechef zelf. Harde mannen die een deal maken met een jongen uit de barrio. Misschien. Demi heeft een boel te vertellen.
“Wat voor deal?”
“De deal ligt op tafel. Ik kan ‘m zo pakken als ik wil. Geef me ‘s wat water, Baz.”
Ze geeft hem zijn glas aan. “Van wie komt die deal dan?”
Hij buigt zijn hoofd, neemt een slokje en ziet dan señora Dolucca in de verlichte deuropening staan. “Wie heb je bij je, Baz? Wie heb je meegenomen?”
“De vrouw van de politiechef, Demi. Zij heeft me gebracht. En ik heb haar de ring teruggegeven, Demi.”
“Ze weet’t?”
“Ze weet alles, behalve één ding.”
Hij kijkt haar een tijdje aan zonder iets te zeggen. Dan, bijna zorgeloos: “Je hebt d’r die ring gegeven. Je maakt ‘n geintje. Na alle moeite die ik ervoor gedaan heb.”
“De hele wereld moet moeite doen voor jou. Ik moest de halve stad door rennen om dat ding thuis te krijgen, en daarna nog een keer om jou uit de nesten te helpen.”
“Doe die gordijnen ‘s open, Baz. Het lijkt hier wel altijd nacht.”
Ze loopt erheen, trekt de gordijnen open en fel zonlicht stroomt door het getraliede raam naar binnen. Knipperend met zijn ogen trek Demi zich op, zodat hij met zijn rug tegen de kussens aan komt te zitten.
“Wat ben je toch een domme griet,” plaagt hij, en dan zachter: “Dus je hebt ontdekt waar Fay haar schat bewaart, hè? Ze wordt razend als ze ziet dat de ring weg is.”
Baz haalt haar schouders op. Fay speelt nu geen rol in haar gedachten, behalve dan dat ze Demi bij haar weg moet zien te krijgen, weg uit deze stad, want in de barrio is voor hen geen plaats meer.
“Dit is hem dus?” Señora Dolucca is naast Baz komen staan. Ze heeft haar zonnebril weer op. “Hij is wel klein. Hoe komt een klein kind als jij erbij om bij het hoofd van politie in te breken? Wie laat jullie die dingen doen?” Ze is niet boos, hoort Baz, alleen verbaasd.
Demi blijft een tijdje stil, alsof hij kracht moet verzamelen. “Zo klein ben ik anders niet,” zegt hij dan. “Ik ben snel, en ik weet een boel van deze stad.”
“Toen je dit stal…” ze houdt de ring omhoog, “…wist je niet wie mijn man was, hè?”
“Als uw man naast u had gestaan had ik ‘t wel geweten, maar u was met dat meisje met die schattige scherpe oogjes-daar was u mee.”
“Ja.” Haar mond vormt een flauwe glimlach, en Baz ziet dat ze die jongen wel mag, die dief die van haar gestolen heeft. “En jij bent met dit meisje. Is zij net zo belangrijk voor jou als jij voor haar?”
“Zij!” Hij hoest en krimpt in elkaar. “Baz! Hé, ik heb haar gevonden, een naam gegeven-natuurlijk kan ze me niet missen, wat zou ze op straat moeten zonder mij?”
Baz slaat haar armen over elkaar en wacht. Ziek, plat op zijn rug in het ziekenhuis met een bewaker in de gang, en die jongen probeert de meneer uit te hangen. “Ik moet dus wel op haar passen,” zegt hij tevreden. “Zo zit dat.”
Baz trekt een gezicht. Zelfs een kogel kan geen eind maken aan zijn praatjes. “Er komt meer gebakken lucht uit jou dan uit de Chinese wasserij!”
“Mooi,” zegt señora Dolucca tegen Baz, “ik ben blij dat je hem gevonden hebt, en dat je hem hier gevonden hebt en niet daar. En ik heb mijn ring, dus dat is de helft van wat we afgesproken hadden.” Ze doet de ring weer om. “Dan vertel je me nu dat ene over mijn gezin, oké?”
“Ja.” Baz aarzelt; de waarheid die ze zo meteen gaat vertellen zou wel eens een enorme golf kunnen worden die hen allemaal meesleurt, maar ze heeft het beloofd en deze vrouw heeft meer voor haar gedaan dan ze ooit had kunnen denken. “U moet nog één ding doen, alstublieft. Als ik dit vertel betekent dat groot gevaar voor mij en Demi. Groot gevaar, snapt u? U moet beloven dat u niks zegt, tegen niemand niet, niet tegen uw man of uw dochter, tegen niemand. Tenminste voor een tijdje.”
“Hoe lang?”
Hoe lang? Ze weet het niet. “Twee dagen,” zegt ze, in de hoop dat dit lang genoeg zal zijn.
Señora Dolucca loopt naar het raam en pakt een sigaret. “Twee dagen,” zegt ze. “Goed. Vertel op.” Haar zilveren aansteker klikt en ze neemt een vlugge trek.
En terwijl señora Dolucca zenuwachtig haar mentholsigaret rookt, vertelt Baz. Ze vertelt dat ze weten dat haar zoon geadopteerd is en dat ze weten wie zijn echte moeder is. De vrouw staat doodstil, aandachtig te luisteren. Ze zet haar bril af, waardoor haar gele oog weer zichtbaar wordt. “Dat weet ik allemaal al,” zegt ze vermoeid. “Is er nog meer?” Baz legt zo eenvoudig mogelijk uit wat Fay voor haar en Demi betekent, en voor de andere kinderen die voor haar werken. “Mijn man, de hoofdcommissaris,” zegt ze met een verbeten lachje, “helpt altijd wel een of andere straatmeid. Hij zegt dat hij ze een kans geeft om een nieuw leven te beginnen. Hij kende jullie Fay al voor ze met haar baby bij ons op de stoep stond. Dat weet ik. Hij is wat hij is, maar zij…zij is een dievenmoeder geworden?”
“Ja.” Baz kijkt vlug even naar Demi. “Uw zoon mag blij wezen dat ie familie heeft,” zegt ze, “maar wat ie heeft wil ie niet. Hij wil meer. Hij wil net zo zijn als z’n echte moeder. Hij wil een dief zijn.” Dit weet ze niet zeker, maar hij slijmt bij Fay, hij liegt, speelt met hun leven. Wat hij ook in zijn schild voert, hij doet het niet om deze vrouw een plezier te doen.
“Nee!” Señora Dolucca kijkt alsof ze door een wesp gestoken is. “Het is een goeie jongen, lief voor ons, voor zijn zus, voor mij…”
“En voor uw man?” vraagt Demi. “Gaat het tussen hem en Eduardo ook zo goed?”
“Je weet hoe hij heet?” zegt ze bijna bij zichzelf; dan schudt ze haar hoofd. “Ik weet het niet, jongens en hun vaders, op deze leeftijd gaat het soms niet zo goed.”
Baz wacht even en vervolgt: “Hij heeft verzonnen dat we bij u moesten inbreken. Samen met Fay. Hij wou dat we al het geld van uw man pikten, z’n vuile geld, het geld dat ie van misdadigers krijgt, wist u dat? En ik denk dat ie ook wou dat wij gepakt werden.” Ze kijkt naar de grond, want ze wil het gekwetste gezicht van de vrouw niet zien.
“Waarom zou hij?”
Ze haalt haar schouders op.
“Is er nog meer?”
Voor Baz antwoord kan geven begint Demi zachtjes te kermen. Hij pakt haar bij haar pols en opeens wordt ze weer bang. “Wat is er? Waar doet ‘t pijn, Demi? Je zegt niks.”
Hij trekt haar naar zich toe en fluistert: “Zorg dat ze weggaat, Baz.” Dan doet hij zijn ogen dicht.
“Het is een erge wond,” zegt ze tegen señora Dolucca. “Hij moet slapen. En dan medicijnen.”
“Ja, ik moet ervandoor, ik moet mijn dochter ophalen. Maar ik heb beloofd te helpen.”
“U heeft ook geholpen.”
“Nee, ik heb beloofd je broer in veiligheid te brengen. Hier is het niet veilig.” Ze rommelt in haar tas. “Ik kan jullie dit geven. Misschien helpt dat.” Ze geeft Baz een kaartje met een telefoonnummer en een briefje van honderd dollar, en een tel later doet ze er nog twee bij.
Vet als een varkenspoot, denkt Baz, en ze pakt het kaartje en het geld zonder aarzelen aan. Misschien kan ze de bewaker omkopen, misschien kan ze een auto kopen waarmee ze ergens heen kunnen waar het veilig is.
Omdat ze in het café zo kalm was en zo beheerst in het Kasteel, is het vreemd om deze vrouw nu zo zenuwachtig te zien, maar dat is ze wel. Ze weet niet meer wat ze moet zeggen. De waarheid is misschien meer dan ze verwachtte. Of misschien is het precies waar ze bang voor was, maar wilde ze het niet horen. Misschien wil ze haar en Demi helpen, maar wil ze vooral zichzelf helpen. Ze belooft dat ze terugkomt. Ze zegt dat ze zal proberen om met haar man te praten, maar daar gelooft Baz niet in. Baz heeft vaker jonge vrouwen gezien met blauwe plekken, zoals señora Dolucca. Ze heeft de politiechef op televisie gezien, en ze denkt dat hij precies het soort man is dat zijn vrouw slaat.
Als ze weg is kijkt Baz naar het geld in haar handen en ze moet er bijna om lachen. Demi en zij zetten al hun hele leven alles op het spel om zo’n bedrag bij elkaar te stelen. Nu heeft ze het zomaar in haar hand terwijl ze er niets voor gedaan heeft. Nee, dat is niet waar; ze heeft iets teruggegeven wat ze gestolen hadden en daarvoor heeft ze meer geld gevangen dan ze ooit bij elkaar heeft gezien.
Ze draait zich om naar Demi, en Demi, die net nog deed alsof hij halfdood was, zit in zijn witte ziekenhuishemd rechtop in bed te grijnzen en is zo tevreden met zichzelf dat hij zou kraaien als hij een haan was. “Hoeveel gaf ze je, Baz? Wat ben je toch een uitgekookte rat. Ik heb nog nooit iemand zo handig een buit binnen zien halen.”
“Ik had gewoon een afspraak met d’r. Hé,” zegt ze als Demi het laken openslaat en zijn benen uit bed zwaait. “Niet doen!”
“Als je denkt dat ik hier blijf liggen ben je toch niet zo slim als ik dacht.”
Zijn linkerarm zit helemaal in het verband. Het moet erg gebloed hebben, want ze ziet de lichtrode vlek er dwars doorheen.
Hij steekt zijn arm trots in de lucht. “De dokter zegt dat je makkelijk doodgaat van zo’n schot, maar dit was maar ‘n miezerig kogeltje. Zie je? Noppes. Niks waarmee ik niet uit bed kan komen, Baz. Heb je al verzonnen hoe we hier wegkomen?”
“Wat! Denk je soms dat ik buiten een auto heb staan?”
“We hebben die motor toch verstopt? Als je die hierheen haalt, krijgt geen mens ons te pakken.”
Hij droomt. Dit is het Kasteel niet, maar er zitten wel tralies voor de ramen, de gang zit op slot en er is een bewaker, dus tenzij Demi geleerd heeft om in rook op te gaan zodat hij door een luchtgat kan ontsnappen, gaat hij nergens heen. De petten hebben hem zo te pakken, stoppen hem in de gevangenis als ze willen, in het Kasteel. Met het geld kan ze proberen de bewaker om te kopen, maar dat heeft ze nooit eerder gedaan…en zal de man het geld niet gewoon van haar afpikken als hij het ziet? Zo zou het gaan in de barrio. “Wat voor deal kon je nou maken?” zegt ze. “Misschien is dat beter dan dromen dat je hier zo de deur uit wandelt.”
“Weet je wie d’r bij me langs is geweest, voordat jij kwam?”
Baz wacht af.
“Fays jongen in eigenste persoon.”
Hij knikt als hij haar verbaasde blik ziet. Dan vertelt hij hoe Eduardo zijn kamer in kwam alsof hij de president zelf was en met een of ander pasje naar de bewaker zwaaide, die voor hem salueerde en zelfs aanbood om thee te gaan halen. Het was Eduardo die met de deal kwam: Demi hoeft alleen maar te beweren dat Moro de inbraak op touw heeft gezet, dat is alles. Simpel. En dan regelt Eduardo dat hij vrijkomt.
“Kan hij dat dan?”
Demi haalt zijn schouders op. “Wat heb ik te verliezen? Ze komen me ondervragen en ik vertel wat hij wil dat ik vertel. Wat kan mij het schelen dat Moro d’r voor opdraait? We mogen die man tóch niet. Hij heeft Raoul en die andere jongen meegenomen, dat weet je toch.”
Baz probeert te begrijpen waarom dit zo belangrijk is voor Eduardo. Natuurlijk wil hij niet dat Demi de waarheid zegt-de waarheid die señora Dolucca nu ook kent-maar hij wil wel de barrio op zijn kop zetten. Als de politiechef denkt dat Moro hem oplicht zal ie ‘m misschien een kopje kleiner proberen te maken. Ze kijkt Demi aan. “Eduardo wil oorlog tussen de politie en Moro, hè?”
“Ik denk ‘t.”
“En dan pikt ie de barrio in. Denk je dat Fay dit allemaal weet?”
Demi trekt zijn wat-maakt-mij-het-uitgezicht, maar Baz dringt aan. Ze wil het weten. Als ze het er levend af willen brengen, moeten ze het snappen. Door die oorlog komt straks iedereen in de problemen, niet alleen de harde mannen, maar ook mensen zoals Mama Bali; de hele barrio zal eronder lijden. Er zijn altijd mensen geweest die riepen dat de hele wijk moest worden afgebroken, platgegooid en opnieuw opgebouwd, praatjes genoeg in de kranten maar nooit meer dan dat. Is dat wat Eduardo wil? Nee, hij wil gewoon Moro’s plaats innemen en de koning zijn. Maar daar is hij te jong voor, wie gaat er voor hem werken? Niemand, tenzij hij laat zien dat hij meedogenlozer, slimmer en beter georganiseerd is dan Moro zelf.
En misschien is hij dat ook wel, denkt Baz. Hij weet net zoveel als de politiechef. Hij weet wie wie betaalt en waarvoor. En nu, dankzij de inbraak, heeft hij een oorlogskas waarmee hij zijn eigen harde mannen kan betalen. Ze vraagt zich ook af hoe het met Fay zit. Fay wilde altijd alleen maar een beetje zakendoen, zich uit de sloppenwijken werken, maar deze jongen heeft alles veranderd. Nu wil ze hém, ze wil haar zoon, ze wil een echte moeder zijn. Baz denkt dat ze te laat is. Ze denkt dat een moeder als Fay wel het laatste is waar Eduardo op zit te wachten. Hij gebruikt haar zoals hij hen gebruikt heeft, en daarna laat hij haar vallen. Zij heeft hem toch weggegeven? Dat vergeeft die jongensengel haar nooit. Hij zal iedereen ervoor straffen: de familie Dolucca, Fay en misschien wel de hele stad. Demi en zij zijn niet meer dan vliegen die hij even weg moet meppen. Dit is wat zij ervan begrijpt en wat ze Demi vertelt. “Eduardo laat je hier nooit levend uit,” zegt ze. “Je weet te veel. Misschien kan je maar beter niks zeggen, Demi. Tijdrekken en zorgen dat je hier wegkomt…”
“Baz, ik heb al gezegd dat ik doe wat ie wil, dat ik Moro aanwijs. En ik heb erover nagedacht: dit is goed, Baz. De koning valt van z’n troon, Baz. Misschien had ie al die lui in z’n zak, zoals de politiechef, maar ik wil wedden dat ze ‘m allemaal wel ‘s flink op z’n nummer willen zetten. En nu gaat ‘t gebeuren. D’r is niks meer aan te doen. Het is al begonnen, Baz. De politie kan Moro elk moment oppakken en dan is het oorlog in de barrio. En niet zo zuinig ook. Moro’s mannen gaan vechten. Iedereen rent rond als een kip zonder kop.” Hij wordt opeens enthousiast. “Misschien is dit onze kans, Baz. Tijd om te vertrekken, dat wou je toch?”
Ze knikt.
“Fay heeft natuurlijk geen flauw idee wat ze moet doen,” vervolgt Demi. “We pakken gewoon wat van ons is, Baz. Jij hebt die ring gepikt. Nou pikken we wat we nog van d’r tegoed hebben, en dan beginnen we overnieuw. Misschien kunnen we in zaken gaan.”
Daar gaat hij weer, met zijn fantastische toekomstplannen, maar er zit nog steeds een gat in zijn arm en een traliehek voor het raam. Maar wat voor keus hebben ze eigenlijk? “Wanneer komt Eduardo terug?”
Ze horen iets bij de deur, en Demi laat zich in zijn bed vallen en ligt net weer plat als de bewaker binnenkomt. De man is rood aangelopen, zijn ronde gezicht glimt van het zweet. “Tijd,” zegt hij. Hij werpt een blik op Demi en wijst dan naar Baz. “Jij moet weg. De vrouw van de chef vroeg of ik je nog even wou laten blijven, maar nou moet je wegwezen. Door de achteruitgang met jou, meisie. Onze dief krijgt nog meer bezoek.” Hij haalt een mouw over zijn gezicht. “De chef zelf komt naar boven. Ik zou wel ‘s willen weten waar deze dief al dat bezoek aan te danken heeft.”
“Gewoon pech,” zegt Baz. Ze vertrekt zonder nog een keer naar Demi om te kijken en loopt achter de bewaker aan de gang in, de andere kant op dan die waaruit ze gekomen zijn. Aan het eind van de gang zit een traliedeur, die hij van het slot haalt. De sleutel, ziet Baz, zat gewoon los in zijn jaszak. Waar zou deze man zijn sleutels bewaren? In zijn kantoortje? Misschien neemt hij ze mee naar huis. En dat brengt haar op een idee.
“Señor,” zegt ze, “ik weet dat u haast heeft, maar…” Ze houdt een van de bankbiljetten van señora Dolucca omhoog, een groot biljet, van honderd.
Hij kijkt er hebberig naar. “Zo, je kan dus toch praten,” zegt hij. Hij kijkt zenuwachtig achterom, alsof de politiechef misschien al in de gang staat, en steekt het geld vlug in zijn zak.
“Laat u me nog een keer binnen? Dan neem ik iets te eten voor u mee, iets zoets.”
“Oké.”
“Misschien wil de vrouw van de chef wel iets voor u klaarmaken, ik wed dat ze de beste kok is aan deze kant van de stad.” Ze maakt haar stem een beetje zacht en zeurderig. “U houdt toch wel van zoetigheid? En dan laat u me bij m’n broer. Alstublieft?”
“Oké. Oké.”
“Zit u hier altijd?”
“Yep. Altijd. Hele dagen. Geen hond wil dit baantje, maar zieke mensen opgesloten houden is niet zo’n toer.”
“U gaat ‘s avonds vast naar huis.”
“s Avonds ga ik naar huis. En nou opgehoepeld, voor je me m’n baantje kost. Kom morgen op dezelfde tijd maar terug. Als die jongen d’r dan nog is, laat ik je binnen. Dezelfde tijd, gesnopen?”
Ze probeert niet te glimlachen. Natuurlijk. Het is drie uur en dan is zijn favoriete soap afgelopen. Daarom heeft hij haar vanmiddag zo lang alleen gelaten – hij zat aan de buis geplakt. Drie uur ‘s middags. Een mooie tijd. Dan is het rustig in de stad, zakenmensen zijn aan het lunchen of doen een dutje.
“Dank u,” zegt ze, terwijl ze langs zijn dikke buik de deur uit glipt. Hij sluit achter haar af en haast zich terug naar zijn kantoor. Onderweg knoopt hij zijn jasje dicht.
Baz staat boven aan een steile trap, die ze vlug af loopt. Beneden is een opslagplaats met toegang tot een parkeerterrein voor vrachtauto’s, maar op dit moment is er niemand en het hek aan de achterkant zit dicht. Ze wurmt zich tussen de spijlen door en loopt rechts om het gebouw heen tot ze weer bij de hoofdingang is, waar net een ambulance stopt, naast een geparkeerde politiewagen. Twee agenten staan tegen de wagen geleund te roken. Ze wachten duidelijk op de politiechef, die nu wel bij Demi zal zijn.
Langzaam loopt ze verder naar de uitgang. Twee dokters komen haar tegemoet. De bewaker kijkt niet eens naar hen, wipt alleen de slagboom omhoog en laat hem openstaan voor Baz.
Eenmaal buiten steekt ze de straat over naar het café en gaat aan een tafeltje op het terras zitten. De eigenaar, een breedgeschouderde man met een borstelige vierkante snor, bekijkt haar argwanend, maar ze vraagt beleefd om sap met ijs en legt de munten op tafel zodat hij ziet dat ze kan betalen. Hij knikt en haar drinken wordt gebracht. Baz stopt het geld van señora Dolucca onopvallend in haar broeksband, en terwijl ze kleine slokjes van haar sap neemt kijkt ze naar de ingang van het militaire ziekenhuis aan de overkant en denkt na.
Als Demi eenmaal gedaan heeft wat Eduardo van hem wil en de politiechef verteld heeft wat hij van Eduardo moet vertellen – dat señor Moro de inbraak op touw heeft gezet – wat dan? Zouden ze Demi als getuige gebruiken in een rechtszaak tegen Moro? Misschien. Maar wil de chef wel een rechtszaak? Misschien niet. Nee, hij wil natuurlijk alleen weten wie hem probeert te bestelen, en als hij erachter komt dat het de man is met wie hij zakendoet, in wiens zak hij al die tijd gezeten heeft, dan zal hij die man willen vermoorden. En Demi…als de chef eenmaal zeker weet dat hij alle informatie uit hem heeft geperst, dan geeft hij iemand een bevel en verdwijnt Demi van de aardbodem, net als ieder ander straatjoch dat de pech heeft om in handen van de politie te vallen, en een of misschien twee dagen later wordt zijn lichaam ergens teruggevonden, op een vuilstort aan de rand van de stad, onder een brug, zomaar ergens; of misschien wordt hij helemaal nooit teruggevonden.
Zo gaan die dingen, en Baz weet dat het beter is om dit onder ogen te zien en niet alleen maar te hopen dat de problemen vanzelf zullen verdwijnen.
Baz kan niet terug naar het pakhuis. Ze heeft van Fay gestolen, en daar zal Fay eerder vroeg dan laat achter komen. Nu Raoul weg is, is er in het hol niemand meer die ze ook maar een beetje kan vertrouwen; ze kan zelfs het beste helemaal uit de buurt blijven. Ze vraagt zich af of Fay weet waar Demi is. Het zou kunnen. Zeker is dat die jongen, Eduardo, zijn echte moeder niet alles vertelt.
De gele zon schuift langs de hemel, en de schaduw verplaatst zich langs de muur van het ziekenhuis. De dienst van de bewaker bij de ingang zit erop en hij wordt afgelost door een andere soldaat, die zijn geweer afdoet, een kruk in de schaduw zet en met zijn rug tegen de muur van het wacht-huisje gaat zitten.
Baz drinkt langzaam haar sap op en concentreert zich op de goede dingen. Het zijn er niet zoveel, maar ze zijn wel belangrijk. Demi zit niet in het Kasteel en is niet zo ernstig gewond: hij kan lopen, al is rennen misschien te veel gevraagd. Ze kan het ziekenhuis makkelijk in en uit lopen. De soldaat die over Demi’s afdeling gaat is slap en lui en heeft al beloofd om haar nog een keer binnen te laten. Ze heeft geld. Ze weet niet hoeveel, maar het is genoeg om bepaalde dingen voor elkaar te krijgen. En dan is er nog de rijke mevrouw die hun het geld gegeven heeft, al denkt Baz dat die mevrouw al genoeg problemen heeft zonder dat ze nog meer tijd aan haar en Demi moet besteden.
Zelf heeft ze ook niet zoveel tijd, denkt Baz. De politiechef kan elk moment besluiten om Demi uit het ziekenhuis te halen. Het kan zijn dat hij hem vandaag nog meeneemt – waarom niet?
Ze weet wat ze doen moet. Ze gaat het café in en zoekt de toiletten. Ze heeft geluk, op de hoek van de wasbak ligt een klein stukje zeep, zacht geworden door het gebruik. Ze drukt het plat en steekt het in haar zak. Hier gaat ze een sleutel mee maken. Ze weet dat het kan, en Mama Bali kent vast wel iemand die het voor haar kan doen. Dan brengt ze Demi door de gang naar de dienstingang, terwijl de dikke bewaker televisie zit te kijken. Niet zo moeilijk.
Maar eerst moet ze de sleutel van de bewaker te pakken zien te krijgen. Daarvoor moet ze snel zijn. Ze strekt haar vingers. Net zo snel als Demi.
Ze loopt terug naar haar tafeltje en wacht en kijkt. Er gaan twintig minuten voorbij. De eigenaar komt naast haar tafeltje staan en dus bestelt ze een bord bonen, en als ze begint te eten merkt ze dat ze toch wel honger heeft, want sinds vanochtend vroeg heeft ze alleen maar een chocolaatje op.
Een half-uur later stopt de politiewagen voor de slagboom. Ze staat op en rent naar de hoek om te kijken wie er in de auto zit. Geen Demi, alleen de chef, die in zijn eentje op de achterbank nors voor zich uit zit te staren, en de twee agenten voorin. Er kan maar één reden zijn dat de chef zo kijkt: Demi heeft verteld dat Moro hem verraden heeft, en de chef probeert te bedenken wat hij moet doen.
Nog even en het is oorlog in de barrio.
Ze gaat terug naar haar tafeltje, eet haar bonen op en wacht.