Zestien

De zon hangt laag boven de rivier als Baz en Demi de laatste greppel voor het pakhuis oversteken. Ze plakken van het zweet en hebben pijn in hun buik van de honger, en van de zenuwen misschien. Ze zijn keurig op tijd, maar Fay is prikkelbaar. Ze staat voor het raam, het laatste zonlicht zet haar haren in vuur en vlam, ze ziet bleek en er ligt een gespannen uitdrukking op haar gezicht. In de kamer hangt de doordringende geur van haar tabak.

“Waar zijn Baz en jij geweest? Je weet toch dat we vanavond die klus hebben?” zegt ze pinnig. Ze steek nog een zwarte ci-garillo op.

“Zei ik toch,” zegt Demi. “In die wijk.”

“Lieg je tegen me, Demi? Kijk me ‘s aan.” Fay zegt altijd dat je aan iemands gezicht kunt zien of hij liegt.

“Welke gek liegt er nou tegen jou, Fay?”

“Baz?” vraagt ze.

Baz heeft veel zin om Fay te vertellen hoe ze Raoul gevonden hebben en hoe ziek en gewond en bang hij was, en dat hij nu dood op een berg stinkend afval ligt. En ze wil vragen of ze wist dat het zo met hem zou aflopen toen ze hem aan Moro’s mannen gaf.

Maar ze doet het niet.

“Tong ingeslikt, Baz?”

“In die wijk. Naar dat huis van vanavond wezen kijken.”

“En hebben jullie iets voor me?” vraagt ze.

“We hebben niet gewerkt vandaag.”

Fay knippert met haar ogen. Baz vindt dat ze eruitziet als een lijkbleek vogeltje. “Waarom zien jullie er dan zo afgeragd uit? Jullie zijn vies, d’r zitten gaten in jullie broeken. Ik zou zweren dat jullie de stad uit zijn geweest.”

“We hebben gevochten, met een stel jongens uit de buurt. We moesten hollen.” Demi haalt zijn schouders op. Die dingen gebeuren zo vaak.

Fay denkt hier even over na, en dan zegt ze: “Hebben jullie toevallig een motor gejat, een motorfiets?”

Baz vertrekt geen spier.

“Een motorfiets?! Je droomt zeker, hè Fay? Wij jatten portemonnees. Sieraden misschien als we mazzel hebben. Wat moeten wij nou met een motor? Jij hebt geen garage, Fay, tenzij je zaakjes doet waar je ons niks van vertelt.” Weereen steek onder water, maar gelukkig brengt Demi het luchtig, alsof hij een grapje maakt, al is dit niet het moment voor grappen. De mannen bij de loods, Moro’s mannen, hebben twee en twee gauw bij elkaar opgeteld als ze Fay nu al gesproken hebben.

Fay lacht niet om Demi’s bijdehante opmerking, maar ze snauwt hem ook niet af; ze is er nog niet helemaal bij met haar hoofd. “Er zijn zat dingen die ik zo’n onnozel kind als jou niet aan z’n neus hang.” Dat is waar, denkt Baz, maar ze durft zich weer een beetje te ontspannen. Fay gelooft niet echt dat ze zonder iets te zeggen de stad uit zijn gegaan, ze gelooft niet dat zij degenen zijn die Moro’s mannen zoeken. Als ze dacht dat zij het waren zou haar stem kouder zijn dan dat hele blok ijs dat Demi laatst voor haar meenam.

“Sol, ga ‘s in de barrio kijken of d’r niet ergens een ouwe motorfiets tegen een muur staat, of op de oever misschien, bij die bocht daaro,” zegt ze met een blik op Baz, want ze weet dat Baz daar haar schuilplaats heeft. Ze kijkt op een papiertje en geeft Sol het kenteken, en Sol loopt zonder naar Demi te kijken de kamer uit.

“Nou maar hopen dat ie niks vindt,” zegt Fay. De rook van haar cigarillo kringelt rond haar gezicht, waardoor ze een beetje op een heks lijkt.

Baz haalt haar schouders op en draait zich om naar het raam. In de barrio zal Sol niets vinden, maar ze kan het niet helpen dat ze zich zorgen maakt. Ze heeft geprobeerd Demi over te halen om de motor in de rivier te gooien, maar dat wilde hij niet. “Op zo’n motor heb ik m’n hele leven gewacht, Baz. Dacht je dat ik hem zo snel alweer kwijt wou, nu ik op de boulevard de snelle jongen kan uithangen?”

“Moet de hele wereld nou echt naar je kijken?”

“De wereld mag best naar me kijken als ie dat wil.”

Uiteindelijk besloten ze de motor onder de brug te verstoppen. Ze hebben er allemaal rotzooi en stukken plastic overheen gegooid en hij ligt daar vast veilig.

Demi haalde het contactsleuteltje eruit en daarna begonnen ze aan de lange wandeling door de stad, en bij het ondergaan van de zon kwamen ze thuis, met nog genoeg tijd over voordat ze ‘s avonds op karwei moesten.

Ze hadden geen van beiden verwacht dat ze van Fay vragen zouden krijgen over een gestolen motorfiets. Alsof hij Baz’ gedachten napraat zegt Demi: “Waarom maak je je d’r trouwens druk over of ik een motor steel? Ben jij opeens de dorpspastoor, Fay?”

Fay neemt een trek van haar sigaartje. “Omdat,” zegt ze voorzichtig, alsof de woorden scherpe randjes hebben, “de man die z’n motor kwijt is me ernaar vroeg. Hij zei dat twee wilde barriokinderen hem gepikt hadden. Twee jongens, maar het klonk naar jullie twee. Het klonk alsof ie niet alleen z’n motor terug wilde, het klonk alsof ie die stelende ratten wel ‘s mores wou leren. Het klonk alsof ie ze wou grijpen voor ze terug waren in de barrio.”

Natuurlijk wil hij hen grijpen, ze hebben hem als een vastgebonden kip in die sloot laten liggen. Dat pikt zo’n zware jongen niet. Als hij hen ooit vindt gaan ze eraan.

Demi trekt een gezicht. “Iemand die z’n motorfiets door een stel kinderen laat gappen verdient geeneens een motorfiets.”

Eindelijk ontdooit Fay. Ze wrijft over haar gezicht en maakt de half opgerookte cigarillo uit. “Demi,” zegt ze, “je begint te klinken als een ouwe schoolmeester, en als ik ergens geen behoefte aan heb dan is het wel een schoolmeester.” Dan voegt ze er schouderophalend aan toe: “Dat zei ik ook al tegen ‘m.”

Demi laat zich op een stoel vallen en legt zijn voeten op tafel. “Is die man een belangrijk iemand, Fay?”

Fay wuift de vraag weg. “Het maakt mij niet uit waar jij en Baz geweest zijn, als je maar geen problemen maakt. Als je problemen maakt krijg je dezelfde behandeling als ieder ander, Demi.” Ze pakt de fles die naast haar stoel staat, kijkt ernaar, fronst en zet hem weer neer.

Het belletje gaat en even later komt Sol de kamer in. Hij kijkt naar Fay.

“Iets gezien?” vraagt ze.

“Het wemelt hier van de zware jongens,” zegt hij, “maar ik heb geen motor gezien. Nergens niet. Niemand heeft ‘m gezien.”

“Brave knul.” Ze zegt het tegen Sol, maar Demi krijgt een klopje op zijn wang. Misschien denkt Fay dat Demi te slim is om problemen te veroorzaken met Moro en zijn mannen. Maar Fay heeft het mis, en vroeg of laat, weet Baz, komt ze erachter dat ze tegen haar gelogen hebben.

Ze hebben een smoesje verkocht, maar ze hebben de waarheid gezien over waar kinderen heen gaan als Fay ze aan Mo-ro geeft, en Baz schaamt zich voor al die keren dat het haar niet kon schelen, dat ze zich verstopte in haar schuilplaats op de modderrivier.

Fay neemt een telefoontje aan op haar mobiel en Baz en Demi kijken toe. “Ja,” zegt ze. “Tuurlijk ga ik dat tegen ze zeggen.” Ze kijkt op haar horloge. “Ja-We hebben tijd zat.” Haar toon wordt iets vriendelijker. “Ik ben hier,” zegt ze, en ze klapt haar telefoon dicht.

“Eduardo,” zegt ze. Dat hoeft ze Baz niet te vertellen. “Hij zegt dat de chauffeur om twee uur op Agua staat. Jullie moeten gewoon naar de fontein. Daar staat ie.”

“Heeft ie een naam, die chauffeur?”

“Domino.”

Baz denkt aan het spelletje: oude mannen die in de kroeg hun zwart-witte stenen op tafel kletsen. Klik. Klak. Als pistoolschoten.

Demi begint onrustig door de kamer te lopen, kijkt uit het raam, zet de tv aan en weer uit. “Wat voor auto?”

Fay haalt haar schouders op. Van auto’s heeft ze geen verstand. “Groot. Een aftands geval als je ‘t mij vraagt, maar volgens Eduardo zit er een goeie motor in. Het komt helemaal goed.”

Ze maakt wat eten klaar en begint dan een hoop drukte te maken, hijst hen bijna eigenhandig in donkere kleren en wil dat ze nog een tijdje gaan slapen, zodat ze straks niet al te moe zijn. Zo hebben ze haar nog nooit meegemaakt. Maar al zijn ze allebei nog zo moe, ze hebben geen zin om te gaan slapen en Fay vindt het goed dat ze alleen een beetje uitrusten tot het tijd is.

Baz trekt aan Demi’s arm en ze glippen de kamer uit en klimmen op het platte dak. Baz heeft een paar kussens meegenomen en daar gaan ze op zitten, met hun rug tegen het muurtje, om naar de flikkerende lichtjes van de barrio te kijken.

Baz bekijkt Demi van opzij. Hij zit in elkaar gedoken en ze ziet dat hij rimpels in zijn voorhoofd heeft, in gedachten verzonken is. Ze bedenkt dat Demi flikkert als de bliksem bij het onweer op deze hete dagen, flikkert wanneer hij door een straat loopt en zo snel tussen de mensen door schiet dat je hem bijna niet ziet. Zijn stemming flikkert ook. Het ene moment is hij zo tevreden met zichzelf dat hij als een ballon uitzet en wegvliegt, en nu dit-zo klein en uit het veld geslagen.

“Fay is anders,” zegt hij. “De barrio is anders. Wat is er gebeurd?”

Raoul is er gebeurd, denkt Baz, maar dat wil hij niet horen. Hij wil dat ze uitlegt waarom Fay is zoals ze is, dus probeert ze hem te zeggen wat ze denkt: “Ik denk dat Fay een horzel in d’r kop heeft en dat ze d’r alles voor overheeft om die horzel weg te krijgen.” Ze zoekt naar woorden voor wat er volgens haar aan de hand is. “Ze denkt dat die harde jongensengel het allemaal in orde gaat maken, maar als het vanavond niet lukt, dan stort alles in, denk ik.”

“Engel-noem je hem zo?”

Ze doet alsof ze iets uit elkaar trekt met haar handen: “Engel de ene helft, wolf de andere.”

Demi lacht, “je weet geeneens hoe een wolf d’r uitziet! Wat weet jij van wolven? We hebben honden in de stad, maar geen wolven.”

“En ook geen engelen,” zegt ze, “maar daarom is ie er nog wel een.”

Demi wordt weer stil, dan zegt hij: “Fays lieve zoontje wil veel meer dan het geld dat we gaan stelen, maar hij houdt mooi geheim wat dat is.”

“Ook voor Fay?”

“Denk ik wel.”

Ze denkt dat Demi wel eens gelijk zou kunnen hebben, maar zij geeft niet om het geld, heeft er ook nooit om gegeven.

Een tijdje zitten ze zwijgend naast elkaar. Het is fijn op het dak, bijna net zo fijn als in haar schuilplaats. Op een bepaalde manier zelfs fijner, want hier ben je boven de barrio; in de straten brandt licht en nu de wolken weg zijn kun je de sterren zien. Dit is leuker dan tv kijken. En het is warm, maar niet zo dichtbij-warm dat je bijna geen lucht krijgt. En Demi zit naast haar en hij is stil.

Ze probeert niet over de klus te piekeren. Wat er ook gebeurt, ze zijn samen, en niemand werkt beter samen dan zij en Demi. Dat weet ze, maar het is wat daarna komt waar ze steeds aan moet denken. Ondanks al Demi’s drift en drukte en dikdoenerij is hij nog steeds Fays jongen, en Baz is doodsbang dat hij niet bij haar weg wil. En hoe moet het dan? Zij kan niet blijven, wil niet blijven. Blijven betekent Raoul vergeten, vergeten hoe Raoul doodging bij dat hek, alleen omdat Fay hem losliet. Dat zal ze nooit vergeten. Nooit. Als Demi niet meegaat, gaat ze alleen.

Ze haalt diep adem. “Demi,” zegt ze, “dat van vanavond…” Ze gaat niet verder.

“Maak je niet druk. Je hoeft niet mee. Ik wou ‘m alleen even testen.”

“Nee, dat bedoel ik niet.”

“Baz.” Hij draait zijn gezicht naar haar toe. “Je hoeft niet op me te passen. Vanavond niet. Oké? Dit is een ander soort klus. Dit hebben we nog nooit gedaan, bij iemand naar binnen gaan, rondneuzen als de eerste de beste rat. Dit is meer een klusje voor Miguel, maar het lukt me wel. Dus maak je nou maar niet druk. Als Eduardo…” hij spreekt de naam uit alsof hij vies smaakt, “…ook maar half de waarheid zegt kan d’r niks misgaan. En dan hebben we geld om Fay van Moro te verlossen. Die man is net de duivel.”

“Laat Fay maar met hem afrekenen.”

“Iedereen moet een keer met de duivel afrekenen.”

“Wie zegt dat?”

“Niemand. Ik heb zitten denken.”

“Jij?” plaagt ze. “Morgen klaag je weer dat je koppijn hebt.”

Hij lacht, maar hij zegt verder niets.

“Demi, als deze klus voorbij is gaan we hier weg, oké?”

“Uit de barrio?”

“Ja.”

“Dat zegt Fay ook.”

“Fay zegt ‘t wel maar ze meent het niet, Demi. Fay zit hier vast, en nu ze denkt dat ze haar zoontje gevonden heeft komt ze helemaal nooit meer weg. Maar daarom kunnen wij nog wel gaan. Als we hier blijven zijn we d’r geweest. Ik voel het, Demi. Ik droom ervan.”

Demi lacht, maar niet op een onaardige manier. Hij legt een hand op haar arm. “Soms denk ik dat jij een heel hoofd propvol dromen hebt. Je droomde al toen ik je vond met die ouwe hond. Nu droom je weer, Baz. Maak je geen zorgen over morgen. We zien wel hoe het gaat.” Hij leunt een beetje tegen haar aan en ze hullen zich in een stilte die zo warm is als de avondlucht.

Om tien over half twee komt Miguel het dak op om te zeggen dat het tijd is om te vertrekken. Er valt niets te regelen of mee te nemen, behalve het papiertje met de combinatie van de kluis, maar toch rent Fay zenuwachtig rond. Even denkt Baz dat ze hen gaat omhelzen, hen nog even stevig wil vasthouden voor ze weggaan, maar het moment, als het er al geweest is, gaat voorbij en Fay neemt alleen Demi’s hand in de hare. “Denk aan de regel,” zegt ze. “Kom veilig terug, maar als ‘t niet veilig is…”

“We weten het, Fay, niet terugkomen. Hetzelfde als altijd, hè?”

“Braaf zo. Baz, hou hem in de gaten, en…” Het is net alsof ze niet wil dat ze vertrekken, nog niet. Maar er is ook iets anders – Baz ziet het aan de bezorgde blik in haar ogen, en dan beseft ze dat Fay zich eigenlijk niet druk maakt om hen.

“Het komt goed, Fay,” zegt ze rustig. “Wat er ook gebeurt, Eduardo ligt in z’n bedje te slapen. Hem kan niks overkomen.”

Demi kijkt haar verbaasd aan. “Waar heb jij het over?” Maar dan snapt hij het en knikt: “Welja, zo knus als een mus in een bus.”

Fays gezicht ontspant zich. Ze zijn met z’n drieën al heel lang bij elkaar, en soms helpt het om dingen niet hardop te zeggen. “Mooi zo. Mooi zo. We hoeven d’r helemaal niet moeilijk over te doen. Ga die klus maar even netjes klaren.”

“Waar geen rook is, is ook geen vuur.” Demi haalt de oude woorden van stal. Het lijkt lang geleden dat ze het riedeltje hoorden dat ze altijd opdreunden aan het begin van weer een lange dag zakkenrollen. En zo vertrekken ze. Demi zwierig, Miguel als een schaduw vlak achter hem en Baz als laatste. Ze kijkt niet achterom, maar ze weet dat Fay met haar wilde vuurharen in de deuropening staat, bleek van vermoeidheid maar met een priegeltje hoop. Misschien voelt ze, net als Baz, dat er na deze nacht iets nieuws komt, iets waardoor ze aan haar leven kan ontsnappen. Misschien hoopt ze dat ze weer moeder kan zijn. Misschien.