Negen

Als Baz en Demi terugkomen is Fay in haar eentje bezig met het avondeten. Haar jasje hangt over de rugleuning van haar stoel, er staat een grote zwarte pot te pruttelen; in de hete kamer hangt de vettige geur van vlees. Ze hakt zoete aardappelen in stukjes en neuriet mee met een samba op de radio. Haar mes doet op de maat takketakketak. Alsof er nooit een Moro geweest is.

Zon en regen, denkt Baz. Fay en Demi verschillen niet zoveel van elkaar. Ze hebben allebei buien die wisselen als een elektrische lamp die je aan- en uitzet. Het gekke is dat Fay vaak op haar liefst is als ze kookt. Mama Bali is altijd lief. Misschien, denkt Baz, wordt een mens wel blij van de geur van eten boven een heet vuur.

Ze wast haar handen in de gootsteen bij het raam en gaat naast Fay staan. Demi kruipt in zijn hoekje, waar hij een paar plankjes heeft voor zijn kleren en een koffer zonder handvat die hij onder zijn veldbed bewaart. Volgens Baz zitten er alleen oude tijdschriften in, en foto’s die hij uit kranten heeft gescheurd, vooral van zijn voetbalclub. Het is haar opgevallen dat hij sinds een tijdje bijna altijd als hij binnenkomt eventjes naar zijn spullen kijkt. Een van Fays regels is dat er niet van elkaar geleend of gestolen wordt, maar toch controleert hij of alles er nog is. Net als Fay, denkt Baz, alleen kijkt hij niet de hele tijd achterom.

Baz kijkt een tijdje wat Fay aan het doen is, pakt dan een klein mesje met een plastic handvat en begint uit zichzelf een harde aardappel in stukjes te snijden.

Ze stopt Raoul weg in een donker hoekje van haar geest. Raoul en zijn grote mond zullen moeten wachten tot Demi en zij een vrije dag hebben, want die hebben ze volgens Lucien wel nodig om bij de Berg te komen, te doen wat ze doen moeten en weer terug te komen. Het is te doen. Hij zei dat de hekken en bewakers bedoeld zijn om ervoor te zorgen dat de werkende kinderen er niet uit kunnen, en dat het dus misschien niet zo moeilijk is om binnen te komen. Ze hebben het er niet over gehad hoe ze er dan weer uit moeten.

Toen ze Lucien vroeg of Raoul het wel een paar dagen, misschien wat langer, op de Berg uit zou kunnen houden, had hij zonder haar aan te kijken en met gebogen hoofd langzaam Mama’s stoofpot naar binnen zitten lepelen. Het is zo gebeurd, zei hij tussen twee happen door, ziek worden op de Berg. Gebeurt aan de lopende band…Maar misschien heeft ie geluk, die vriend van je…

En misschien moeten ze zelfs nog langer wachten. Als Fay hen laat werken zoals vandaag komen ze nooit weg, want Fay mag er niet achter komen wat ze van plan zijn. Als ze ooit het idee krijgt dat ze achter haar rug om iets doen wat voor nog meer problemen tussen haar en señor Moro kan zorgen, dan bindt ze een touwtje om hen heen en gooit ze hen zo in de dode rivier-of ze overhandigt hen allebei aan de zware jongens, wat op hetzelfde neerkomt: dan zijn zij en Demi er geweest.

Fay schuift de aardappelstukjes in een bakblik en giet er een beetje olie over. Gebakken groenten. Baz kan zich niet herinneren dat Fay ooit eerder zoveel werk heeft gemaakt van het eten.

“Heb je bedacht hoe het moet met de grote man, hoe je hem gaat betalen?” vraagt Demi, die nu ook aan de tafel komt zitten.

“Dat zou best ‘s kunnen,” zegt ze met een lachje.

Daarom maakt ze zo’n ontspannen indruk. Ze heeft iets verzonnen. Misschien heeft ze zelfs iets gehoord. Fays lijntjes lopen door de hele stad, vangen hier iets op, vangen daar iets op. Fay weet iedereen die ze ooit gekend heeft wel iets af te troggelen, maar zelf blijft ze veilig midden in de barrio zitten wachten tot al het goede haar kant op komt.

“Wat ga je nou met die ring doen, Fay?”

“Welke ring?” Ze veegt met de rug van haar hand haar neus af en gaat weer door met snijden.

Demi buigt zich grijnzend over de pot. “Heb je hulp nodig? Mmm, wat ben je aan het koken, Fay? Ruikt heel bijzonder.” Hij snuift.

Ze duwt hem opzij. “Wat zou je zeggen van een nieuwe carrière, Demi?” zegt ze.

“Hoezo?” Hij gaat zitten, legt zijn voeten op tafel en pakt de krant, hij is alweer vergeten dat hij heeft aangeboden om te helpen. “Iedereen weet dat ik een genie ben in wat ik doe, Fay. Wat moet ik nou weer worden? Hersenchirurg misschien?”

“Daar kan ik m’n rekeningen niet van betalen.” Ze doet de bonen bij de stoofpot. “Hoe klinkt dit: een groot huis, marmeren vloeren…”

“Ik moet bouwvakker worden!”

“Luister nou ‘s een keertje! Ze hebben daar een tuin, een zwembad, hoge muren, dure spullen, een kluis maar liefst, stapels geld, meer dan je kan dromen.”

“Je hebt het over een huis in Reggio.”

“Zou kunnen.”

“En wat heb ik met die kasten daar te maken? Er zijn geen winkels, geen drukke straten, alleen hoge muren en dikke hekken. Alleen huizen van rijke stinkerds.”

“Glip zo’n huis in en je komt bulkend van ‘t geld weer naar buiten. Als je dit doet, Demi, zijn we allemaal in één klap rijk, we betalen die man af en houwen nog zat over ook.”

Baz zit over haar mes gebogen een paprika in reepjes te snijden, maar ze kan het niet laten om steeds even op te kijken, naar Fay te kijken, te luisteren hoe ze Demi bespeelt: een scheutje zoetsappigheid hier, een snufje belofte daar, precies zoals ze kookt. Ze praat losjes, en daardoor klinkt het als een fluitje van een cent.

En ondanks al zijn tegenwerpingen, ondanks al zijn beloften over Raoul weet ze dat Demi alles zal doen wat Fay voor hem bekokstoofd heeft. Zo is hij nu eenmaal. Zo is hij met haar.

“Wat?!” Hij trekt een gezicht alsof ze gezegd heeft dat hij over de maan moet springen. Demi kan niets zeggen of denken zonder het meteen twee keer zo groot te maken. “Hoe kom ik daar dan binnen? Ze hebben bewakers en sloten en ik wil wedden dat ze honden hebben die m’n benen d’r finaal af bijten. Daar heb je wat aan, een dief die op één been rondhup-pelt.” En hij begint te hinkelen, speelt dat hij iemands zakken probeert te rollen en plat op de grond valt. Baz moet lachen om zijn gekke gedoe. Fay gunt hem zijn toneelstukje, knikt, glimlacht…“Oké, oké, Demi.”

Maar hij weet van geen ophouden, staat weer op en doet of hij door een hoog hek naar binnen glipt. “Je sluipt langs het hek en de bewaker en de hond,” zegt hij heel zacht, alsof de bewaker en de hond hem zouden kunnen horen. Dan slaat hij zijn handen voor zijn oren: “Maar o jee! Ze hebben een alarm waar alle petten in de stad op afkomen en dan sleuren ze die domme dief rechtstreeks naar het Kasteel. En weet je wat? Die dief verdient ook niet beter. Alleen een idioot probeert iets in Reggio. Fay, als je de hele dag wijn zit te drinken verzin je zulke plannen. Als je wijn zit te drinken of naar een of andere gek luistert.” Hij veegt zijn handen af aan zijn billen en gaat weer aan tafel zitten. Zonder die grappenmakerij van hem zou hij zo een advocaat kunnen zijn, zo eentje die je wel eens ziet in televisieseries, denkt Baz.

“Stel dat je bij dat deftige huis aankomt en d’r is geen alarm, geen slot, die hele kast staat wijd open. Wat zeg je dan? Zeg je dan nog dat het te moeilijk is?”

“Dan zeg ik dat je droomt. Wie koopt d’r nou zo’n huis zoals jij zegt, met al die dingen, een bewaker en een hek en weet ik veel wat, en hangt dan een bord op met: Oké, kom gerustig binnen, pak maar wat je hebben wil!”

“Nou, ik denk anders dat we precies zo’n huis gevonden hebben.” Ze krabt aan haar armen en strijkt met haar pols het haar uit haar ogen. “We hebben iemand in dat huis, iemand die zegt wanneer, iemand die alle nummers weet.”

“Ken je die iemand?” Demi zakt onderuit in zijn stoel.

“Ik loop al langer mee dan jij denkt, Demi. Misschien ken ik die iemand nog wel van vroeger, nog van voor jij kwam. Misschien ken ik ‘m wel van toen ik een meisje was en hij nog maar een baby.” Ze lacht een beetje. “Ik en een baby. Da’s iets om over na te denken, hè?”

“Hoe zit dat dan?”

Baz kijkt steels naar Fay en voelt dat ze het verder niet over die baby wil hebben. Misschien was het haar eigen kind. Het is bijna niet voor te stellen dat Fay een kind van zichzelf heeft, maar Baz herinnert zich hoe het was toen Fay en Demi haar in huis namen; toen was ze nog mooi, zacht. Van dat zachte is nu niet veel meer over. Ze houdt zichzelf meestal goed verborgen, net als de dure spullen die ze volgens Demi in de kelder bewaart.

“Wat gebeurde er met die baby, Fay?” dringt Demi aan.

“Wat er zo vaak gebeurt,” zegt ze schouderophalend. Ze draait zich om naar de pan. “Meestal iets slechts, maar soms weet je niet of iets slecht is of dat het misschien toch nog goed wordt. D’r waren mensen die die baby wel wouden hebben, mensen die hem goed konden opvoeden en mooie spullen voor hem konden kopen. Dus ben ik de halve stad doorge-sjouwd om hem aan ze te geven.”

Baz ziet een jonge Fay voor zich met een baby in haar armen. Misschien hield die baby met zijn kleine handje haar vinger vast en moest ze die vingertjes lospeuteren om hem aan de vrouw te geven die zijn nieuwe moeder zou worden, en draaide Fay zich daarna om en liep ze weg door een lange straat. Het beeld maakt Baz zenuwachtig. Ze concentreert zich op haar volgende klusje, de knoflook fijnhakken.

“Gaven ze je geld?” vraagt Demi.

“Wat denk jij nou? Tuurlijk kreeg ik geld. Hoe had ik je anders al die tijd te eten moeten geven. Je bent net een buik op pootjes, en je praat te veel.” Ze kijkt in de pan, roert er even in, zet het vuur lager en legt er een zwartgeblakerd deksel op.

“En toen?”

“Toen niks. Wat moet je nou, Demi? Je stelt zoveel vragen dat ik mezelf amper kan horen denken.”

Baz’ mes schiet uit en prikt in haar vingertopje.

“Hola! Wat zijn we weer onhandig! Geef hier.” Ze haalt de paprika’s die Baz aan het snijden was naar zich toe en haar mes flitst door de laatste twee of drie.

Baz steekt haar vinger in haar mond en kijkt naar het lemmet.

“Zonder vingers word je nooit een goeie dief.”

“Ben je wel ‘s teruggegaan om dat kind te zien?” vraagt Demi, wippend met zijn stoel.

“Wat kan jou dat schelen, Demi? Is d’r soms iemand aan wie je dat allemaal wou vertellen?”

Demi steekt zijn handen in de lucht alsof hij zich tegen haar beschuldiging verdedigt, maar het heeft iets plagerigs. “Hé, ik vraag het alleen maar, Fay. Ik dacht dat ik de eerste was, dat heb ik altijd gedacht, dus ik heb recht om ‘t te weten.”

“Hoezo, jij hebt recht? Wou je bij de krant of wou je een dief zijn en rijk worden? Kies maar, want als je liever rondneust als de eerste de beste rivierrat, dan kan je vertrekken, begrepen? Je zou ‘s een voorbeeld moeten nemen aan Baz. Die zeurt een stuk minder aan m’n kop dan jij.”

Baz draait zich om en loopt met de messen en de snijplank naar de gootsteen in de hoek. Ze laat er een beetje water in lopen en wast de messen af. Ze wil niet de aandacht op zich vestigen, ze is net zo nieuwsgierig naar die eerste jongen als Demi blijkbaar is.

“Kom op, Fay, je moet me vertellen wat ik weten wil, want ik ben degene die dingen voor je binnenhaalt, fk ben degene die het huis van een of andere rijke pief in moet sluipen, en jij zegt dat ‘t veilig is, maar je zegt maar half waarom. Dus kom op: wat gebeurde er toen, met dat kind dat voor mij kwam? Wat gebeurde er nou?”

“Het leven ging door, Demi. Dat gebeurde er. Dat gebeurt altijd, als je tenminste geen fouten maakt en aan het eind het Kasteel binnenwandelt.” Het sissen van een lucifer, en als Baz zich omdraait zit Fay met haar ellebogen op tafel een van haar bittere zwarte sigaren te roken. “Eén voordeel,” zegt ze op iets vriendelijker toon, misschien omdat een van die deurtjes in haar binnenste weer op een kiertje gaat, “die mensen worden rijk, dat kind wordt groot. Misschien komt d’r nog ‘s een tijd dat dat kind zich herinnert hoe het komt dat ie zoveel geluk heeft en geeft ie mij een beetje van dat geluk terug. Daar droom ik wel ‘s van, maar voor dromen koop je niks, maar weet je, soms doe je iets en krijg je d’r ook weer iets voor terug, een soort van investeren. Ik stop bijvoorbeeld tijd in jou en Baz, en jullie geven dingen aan mij.”

“Altijd, Fay,” zegt Demi, en dan: “Is hij die iemand in dat huis, Fay? Die iemand die ons gaat helpen om rijk te worden?”

Ze knikt lachend van ja. Baz heeft haar nog nooit zoveel zien lachen, ze lijkt wel een ander mens. “Dat kind is nou al groot. Het is een…” Ze breekt haar zin af als de jongens een voor een binnen komen slenteren, met Miguel er ook bij. Altijd als Miguel bij een groepje is, valt Baz op, lijkt het groepje extra stil te zijn, alsof hij een lik klei op hun ziel heeft gesmeerd. Maar als Fay hen begroet en ze zien dat ze in een vrolijke bui is, leven ze op. Ze beginnen een beetje te dollen en zetten de televisie aan. Fay laat hen begaan, hoewel de muziek die ze meeneuriede overstemd wordt door het lawaai van hun tekenfilm.

Miguel gaat niet bij de anderen zitten. Hij komt naar Fay toe, neemt Demi en Baz vlug even op en kijkt vervolgens naar haar op alsof hij een schouderklopje verwacht. Fay doet niet aan schouderklopjes en Fay doet niet aan knuffelen, tenzij een kind zo klein is dat ze het kan optillen.

Baz vraagt zich af waarom Fay meer van Miguel kan hebben dan van de anderen. Ze trekt hem voor. Hoe lang is hij nu bij hen? Vijf, zes weken misschien. Niet zoals de meeste anderen gevonden bij het busstation, verloren en uitgehongerd, dromend van het soort leven dat ze op het platteland niet hadden. Hij vond hén, kwam op eigen houtje naar de barrio, recht naar het oude pakhuis. Hij is een stadskind, net als Demi. En ze vertrouwt hem niet.

Heel even heeft Baz zo’n geniepige gedachte die altijd ongemerkt je hoofd in glipt: zou hij dat eerste kind van Fay zijn, waar ze het daarnet over had? Natuurlijk niet, hij is te jong, jonger dan Demi. Maar hij is wel haar lievelingetje.

Demi knikt in de richting van Miguel. “Heeft hij iets met dat karwei te maken waar je het over had?”

“Hij weet welk huis het is,” zegt Fay. “En hij is de tussenpersoon tussen mij en dat grote kind, de jongeman die me m’n geluk terug gaat geven. Miguel heeft ‘t geregeld. Laat hem met rust.”

“Ik laat hem met rust, en Baz ook, zolang hij ons met rust laat en wij door zijn geklets en z’n gesmoes niet in de nesten komen te zitten, zoals dat met Raoul gebeurd is.”

“Raoul werkt zichzelf in de nesten,” zegt ze scherp. “Miguel wou alleen maar helpen. Luister je, Demi?”

“Oké, oké. En wanneer krijgen we dat geheimzinnige wonderkind van je te zien?”

Fay kijkt naar Miguel. “Na het eten misschien.” Ze glimlacht, schenkt nog een beetje wijn in en drinkt haar glas leeg. “Het wordt allemaal beter, Bazzie. Veel beter – beloofd is be-loofd.”

Baz speelt het spelletje mee. “We gaan naar het noorden, we kopen een huis, zoals je zei.”

“Reken maar. Je denkt toch niet dat ik hier blijf als we rijk zijn! Denk je soms dat ik een gek oud wijf ben, Demi?”

Demi grijnst. De gedachte aan een grote zak met geld maakt Demi altijd blij. “Nee, Fay. Jij zorgt voor ons allemaal.”

Ze lacht, en ook Miguel, die naar haar opkijkt, heeft een lachje op zijn gezicht. “Onthou dat maar, onthou dat maar goed. En nou moeten jij en ik plannen gaan maken, Demi. Zelfs een binnenlopertje moet perfect gaan.”

“Zo is dat.”

Iedereen heeft iets om blij van te worden, denkt Baz, iedereen behalve Raoul.

Fay slaat met haar lepel tegen de pan, ten teken dat de jongens kunnen komen eten. Miguel staat als eerste in de rij, met zijn kom in zijn handen, maar Demi loopt straal langs hem, en als Fay hem opschept knikt ze hem toe. Hij is nog steeds nummer één.