Acht
De volgende ochtend joeg Fay Demi en Baz het huis uit om op de markt te gaan werken. Ze wilde het niet over Moro hebben, kreeg een woede-uitbarsting toen ze naar Raoul vroegen, en toen ze tussen de middag thuiskwamen met een rolletje groezelige bankbiljetten, gerold uit een tas hier, een zak daar, klaagde ze dat ze lui aan het worden waren. “Miguel haalt meer binnen dan jullie, Demi. Ben je opeens traag aan het worden of zo?”
Ze stuurde hen meteen weer naar buiten. Zei dat ze naar de zakenwijk moesten gaan. Dat deden ze. Ze namen elke straat onder handen en liepen wel honderd kilometer – dat gevoel had Baz in elk geval – maar ze verdienden amper genoeg geld voor de tram terug.
“Denk je dat señor Moro Raoul in de kroeg houdt, dat ie daar moet werken, karweitjes voor hem moet opknappen misschien?” Ze waren het onderwerp Raoul de hele dag uit de weg gegaan.
Demi haalde zijn schouders op, stak zijn handen in zijn zakken en bestudeerde de neuzen van zijn gympen alsof ze iets heel bijzonders waren. “Dat weet toch niemand, behalve de grote man zelf?” Maar toen ze op Agua aankwamen, wilde hij Papa’s Bar wel een tijdje in de gaten houden, kijken of ze Raoul misschien zagen.
Ze bleven zo lang bij de dode fontein hangen dat een van Moro’s mannen hen in de gaten kreeg en op hen af kwam slenteren, een en al vet achterovergekamd haar en spierballen onder een strak hemd. “Zoeken jullie iemand? Heeft Fay jullie soms gestuurd?”
“Nee, nee, we wachten gewoon op…We wachten op Sol. Hij wou hier afspreken voor we naar huis gingen,” zei Demi, “maar misschien is d’r iets gebeurd. Kom, Baz, laten we maar ‘s gaan.”
“Ja,” zei de man met een vleugje gespeelde bezorgdheid in zijn stem. “Misschien is d’r iets gebeurd.”
“Waar is die jongen?” vroeg Baz opeens.
“Welke jongen?”
“Die gister met ‘n boodschap van Fay kwam.” Ze schudde Demi’s hand van zich af. “Werkt hij in de kroeg?”
De man schudde langzaam zijn hoofd. “Tja,” zei hij, “da’s voor jou een vraag en voor señor Moro ‘n weet. Wou je ‘t hem gaan vragen?” Hij stak uitnodigend zijn hand naar Baz uit, alsof hij samen het plein over wilde steken naar Papa’s Bar.
Ze deed een stap achteruit. Demi pakte haar bij haar arm en trok haar mee. “We moeten weg.”
“Een ander keertje dan maar,” riep de man toen ze vlug wegliepen. “Kom gerustig nog ‘s langs hoor…”
Fay wierp één blik op de miezerige portemonnee die Demi op tafel legde en stuurde hen weer naar buiten. “Ik krijg bezoek, zaken, en jullie werken me op m’n zenuwen. Baz, ga maar eten kopen.” Ze haalde wat dollars uit de portemonnee en gaf ze aan Baz. “Geen vlees – brood en bonen is wel goed.”
Nu zitten Baz en Demi op het trappetje voor het huis. De benauwde middaghitte drukt zwaar op hen. Baz heeft haar armen om haar knieën geslagen. Demi zit met een frons in zijn voorhoofd steentjes naar de modderige oever te keilen.
“Waarom gaat alles verkeerd, Baz? Waarom zet señor Moro z’n klauwen in Fay, komt ie zomaar binnenstampen, met z’n dreigementen en z’n stoere praatjes: we moeten dit en we moeten dat en weet ik veel wat we allemaal moeten.”
“Ze heeft Raoul aan hem gegeven.”
“Misschien had ze daar wel gelijk in. Misschien heeft Raoul wel dingen verteld.” Een rat steekt zijn snuit uit de rommel onder een gebouw en Demi slingert woest een steen naar zijn kop. Hij raakt het beest nog ook, maar de rat heeft er geen last van, schiet alleen maar terug het donker in. “Ik zeg niet dat ie ons belazerd heeft, Baz, maar misschien heeft Moro ‘m aan de praat gekregen. Misschien heeft die oom Toni hem een beetje door elkaar gerammeld. Wat ze allemaal doen om iemand meer te laten zeggen dan goed voor ‘m is, daar kunnen Raoul en jij, en misschien zelfs ik heus niet tegen.”
“Je vindt toch niet echt dat ze gelijk heeft! Je denkt toch niet dat Raoul ooit iets zou zeggen om ons in de problemen te brengen! Hoe kan je dat denken van Raoul? Je kent Raoul toch!”
“Hoe is hij die petten op Norte dan kwijtgeraakt? Je zag toch dat ze ‘m pakten?”
“Er gebeurde iets. Hoe vaak is er bij ons niet iets gebeurd waardoor we de politie af konden schudden?”
Ze kijkt toe terwijl hij weer een steentje wegsmijt. Even later zegt ze: “Ze lachte naar hem, Demi, ze zei dat het oké was, en toen gaf ze hem zo aan señor Moro. Doet ze dat op een dag ook met ons?”
“Waarom zeg je dat? Jij en ik, wij zijn alles wat ze heeft.”
“Ze geeft niks om ons, Demi. Ze denkt alleen maar aan geld.” Met haar armen om haar knieën wiegt ze heen en weer. “Wie stuurt ze de volgende keer, Demi? Als ze mij naar Papa’s Bar stuurt, haal je dan ook je schouders op?”
“Fay stuurt jou en mij nergens naartoe als we d’r niet heen willen. Wij zijn familie, Baz.”
“Raoul was ook familie.”
“Bijna.”
“Raoul was familie. Raoul was familie tot ze dat van gister deed. Maar als wij niks doen is Raoul niets meer.” Ze staat op. “Raoul is naar de Berg, Demi. Dat weet ik door hoe die man praatte.”
Hij slingert een steen zover mogelijk in de richting van de dode rivier, blijft kijken tot hij in de modder valt en er een paar druppels opspatten. “Denk je dat we daar zomaar naartoe kunnen om hem op te halen? Bedoel je dat? Je bent hartstikke gek.”
“Nee. Heeft Lucien jou wel ‘s verteld hoe hij daar weggekomen is?”
“Nee.”
“Dat doen we,” zegt ze beslist. “We vragen Lucien hoe erg het eigenlijk is op die Berg. Hoe we d’r komen, hoe we d’r weer wegkomen. We kennen alleen de verhalen die Fay aan de kleintjes vertelt, waardoor ze enge dromen krijgen en precies doen wat ze zegt. Die verhalen die ze ook aan ons vertelde. Nou gaan we kijken hoe het echt is.”
Hij komt overeind. “En als we dat gedaan hebben, hou jij op met zaniken en zet je dat zure gezicht af.”
“Ik heb maar één gezicht, Demi.”
Hij schudt grijnzend zijn hoofd. “Je bent het raarste geval van de barrio. Als ze hier ooit een museum beginnen, zetten ze jou erin.” Hij veegt zijn handen af aan zijn spijkerbroek. “Op naar Lucien.”
♦
Lucien is waar hij altijd is, bij de put waar hij Mama Bali helpt waswater omhoog te halen. “Jullie zijn d’r alweer een kwijt, hè Baz,” zegt hij met zijn zachte, half fluisterende stem.
Mama Bali recht haar rug en veegt het zweet van haar voorhoofd. “Bemoei je met je eigen zaken, Lucien, dan bemoeit ook niemand zich met jou.” Maar ze kijkt Demi en Baz oplettend aan. “Problemen?”
“Iedereen heeft problemen, Mama. We hebben alleen ‘n paar vragen voor Lucien.” Hij werpt een snelle blik op Baz en kijkt achterom, alsof hij denkt dat Fays ogen in zijn rug prikken.
“Raoul is naar de Berg gestuurd,” zegt Baz zonder omhaal. “Iedereen weet hoe erg ‘t daar is, dus je moet ons vertellen hoe we hem daar weg krijgen. Hoe we dat moeten doen.”
Mama zet haar wangen op alsof ze een reusachtige opblaasbare aap is. “De Berg?” zegt ze. “Laat je littekens ‘s zien, Lucien.”
Lucien trekt met tegenzin de pijpen van zijn trainingsbroek omhoog – zijn kuiten en schenen zitten onder de oude schrammen en sneeën. “Ik had geluk,” zegt hij. “Ik werd zo ziek dat m’n moeder me aan de weg zette. Ze dacht dat een van de chauffeurs me wel naar de stad zou brengen, naar een ziekenhuis. Maar toen kwam ik dus hiero. Die ziekte ging over.” Hij haalt de rug van zijn hand over zijn voorhoofd en glimlacht naar Baz. “Nu sjouwt Lucien met emmers, want dat is stukken beter dan door de troep scharrelen als een kip. Of een rat.”
“Dus je kan gewoon komen en gaan?”
“Toen wel. Tien jaar geleden. Nou is het geld d’r de baas. Señor Moro. Ze hebben d’r hekken en prikkeldraad omheen gezet. En bewakers. Het is net een gevangenis, niemand komt eruit. Je werkt en je gaat dood, dat is ‘t. Ik weet niet hoe je d’r binnenkomt, Baz – een hek doorknippen misschien, maar je kan d’r beter een heel end uit de buurt blijven.”
“Hij doet eerlijk werk,” zegt Mama met haar handen op haar brede heupen en een gezicht dat glimt van de hitte, “iets waar jullie twee weinig benul van hebben. Vooruit, help Lucien en mij maar ‘s even met deze emmers.”
Demi steekt zijn handen in zijn zakken en trekt zijn schouders naar achteren. “Mijn handen zijn te gevoelig voor die ouwe emmers van jou.”
Mama glimlacht. “Er is niets gevoeligs aan jou, Demi.” En met die woorden tilt ze een van de emmers op en gaat samen met Lucien op weg naar haar huisje.
“Ha! Met smerig water sjouwen zeker; straks moet ik haar stoepje ook nog schrobben!” Maar als Baz zwijgend een van de twee overgebleven emmers pakt, tilt hij de andere op, en samen lopen ze achter Mama en Lucien aan.
Mama zegt dankjewel en geeft hun sap met heel veel ijs in hoge koude glazen, en voor Lucien zet ze een bord koude bonen met vlees neer. Hij eet langzaam, heel anders dan de jongens bij Fay, die hun eten als uitgehongerde honden naar binnen schrokken, maar hij is dan ook een stuk ouder en heeft een zachte manier van doen die je in de barrio verder nooit ziet. En toch is hij broodmager. Als Mama Bali hem niet elke dag te eten zou geven zou hij in het niets verdwijnen, denkt Baz.
“Bedankt dat je ons over de Berg vertelde, Lucien,” zegt ze, en hij lacht naar haar, met zijn hand voor zijn scheve en brokkelige tanden. Dan buigt hij zich weer over zijn bord. “Wat is er met je familie gebeurd?” vraagt ze nadat ze een tijdje naar hem heeft zitten kijken. Maar deze keer tilt hij zijn hoofd niet op en hij lacht ook niet; hij blijft alleen traag op zijn eten kauwen.
“Misschien moeten jullie toch ‘s over eerlijk werk na gaan denken,” zegt Mama Bali als ze vertrekken. “Krijg je ook geen problemen.”
“Ik krijg nooit geen problemen, Mama,” zegt Demi, maar onderweg naar huis zegt hij: “Eerlijk werk, wat is nou eerlijk werk? Met eerlijk werk kom je vast ook op die Berg terecht, en met een grote mond kom je óók op de Berg terecht. Zo ongeveer het enige wat jou en mij bij die Berg vandaan houdt, Baz, is dat we goeie dieven zijn.” Hij wriemelt met zijn vingers voor haar neus zodat ze haar hoofd opzij moet draaien. “Dit zijn mijn magische handjes.”
“Ja,” zegt ze, “gebruik die magische handjes maar om Raoul daar weg te krijgen.”
“Morgen. Morgen liften we over de brug. Makkie. We zoeken Raoul en sleuren hem mee. Dat is dan het eerste eerlijke wat ik doe. Let maar op, ik klim als ‘n aap over dat hek.” En hij wriemelt weer met zijn vingers en wipt op zijn tenen op en neer totdat ze wel moet lachen. Hij geeft een brul en maakt sprongetjes tegen de muur van de steeg, maakt een bijdehante opmerking tegen de een, een grap tegen de ander, en intussen lopen ze terug naar huis. Soms geeft Demi je het gevoel dat hij de koning van de wereld is. Maar Lucien zei dat de Berg meer een gevangenis is dan iets anders. Om Raoul te stelen uit een gevangenis moeten ze echt de beste dieven van de stad zijn.