Elf

Familie.

Het is net alsof iemand een winnende kaart op tafel gooit en alle spelers alleen maar kunnen staren. Hesus’ ogen glanzen, al begrijpt hij de betekenis van wat er gezegd is niet echt; Giacco grijnst en knikt alsof hij weet wat er aan de hand is, maar hij begrijpt er nog minder van dan de kleine Hesus; Mi-guel likt zijn lippen af en kijkt naar de jongen, net als Demi. Alleen Baz, die verderop bij de gootsteen staat, staart naar Fay. Fay glimlacht, en dat doet ze alleen als ze haar zin krijgt. Baz vraagt zich af of deze harde engel echt haar zoon is. Hij zou achttien kunnen zijn, maar misschien is hij ook wel ouder. Fay geeft nooit antwoord als Baz vraagt hoe oud ze is. Dan lacht ze alleen maar en zegt: “Oud. Net zo oud als ik eruitzie.” Zo oud ziet ze er volgens Baz niet uit, misschien ergens in de dertig, ze weet het niet. Misschien achter in de twintig. Dat betekent dat ze ongeveer twaalf jaar was toen ze een baby kreeg, jonger dan Baz nu. Die dingen gebeuren, dat weet Baz. Ze ziet ze wel eens in de barrio, in de arme buurten, jonge meisjes, mager en afgetobd, met een klein bundeltje baby in hun armen, en ze kijken altijd bang en hongerig uit hun ogen, en zo moe, alsof het kleinste zuchtje wind hen omver zou blazen. Ze vindt het moeilijk om zich Fay zo voor te stellen, die is daar te sterk voor. Te sterk om haar eigen vlees en bloed weg te geven. Maar toch zegt ze dat ze dat gedaan heeft.

Een bliksemflits spat uit elkaar boven de barrio en verlicht een paar tellen de kamer. De jongen ziet Baz kijken en houdt haar gevangen in zijn blik. Ze slaat haar ogen neer, opeens verlegen. Hij doet haar denken aan een engel en hij doet haar denken aan een wolf.

“Ga je nog iets zeggen, Fay?” zegt Demi. “We hebben recht om te weten wie die…jongen is. Heeft ie ook een naam?”

Fay, nog steeds glimlachend, geeft de jongen een klapje op zijn arm en zegt: “Hij kan zelf praten.”

“Natuurlijk.” Hij legt zijn hand even op die van Fay. Moeder en zoon? Broer en zus bijna. Allebei blond, allebei zo licht van kleur, zeker vergeleken met de anderen. “De naam die ze me gegeven hebben is Eduardo Dolucca.” Hij heeft een duidelijke, keurige manier van praten, opgepoetst bijna, denkt Baz, als een gloednieuwe auto. “Zegt dat je iets?”

“Dé Dolucca?” Demi doet zijn best om niet verbaasd en wantrouwig te klinken. Het lukt niet. Als deze jongen is wie hij zegt dat hij is, dan is zijn papa de baas van de politie, en de vrouw met de gele hoed is de vrouw van wie Demi die ring gestolen heeft.

“Ja.” De jongen glimlacht. “Best slim van mijn moeder dat ze zo’n familie voor me uitkoos, hè?” Baz gelooft die glimlach niet, gelooft niet dat hij echt denkt dat slimheid er iets mee te maken had.

“Ik wou alleen maar dat je veilig was,” zegt Fay. Ze tuit haar lippen en blaast een dunne rooksliert uit. “Ik dacht niet aan later. Ik was nog jong. Ik moest ook leven.” Ze tipt haar as af in een kommetje. “Misschien kunnen we het daar een ander keertje over hebben.”

Daar is Demi het niet mee eens. “We moeten weten waarom ie hier is, Fay. Waarom ie ons de hele tijd in de gaten houdt. Hij kijkt wat we doen op straat, misschien maakt ie wel foto’s. Hoeft ie ze alleen maar aan z’n vader te laten zien.” Hij knipt met zijn vingers. “Hé! Hij kan ons allemaal in het Kasteel laten gooien, makkelijk zat. Heb je daar wel ‘s aan gedacht, Fay?”

Fay maakt een wegwerpgebaar. “Stel je niet zo aan, Demi. Je verknoeit onze tijd.”

Maar Demi is nu op dreef. “Waarom zou hij hierheen komen? Hij heeft een luizenleventje. Moet je ‘m zien. Het rijkeluiszoontje!” Hij spreekt het woord uit alsof hij er een vieze smaak van in zijn mond krijgt. “Zit je op de universiteit?” Eduardo buigt zijn hoofd. “Jij kan alles kopen. Moet je dat horloge zien.” Iedereen kijkt naar Eduardo’s horloge. Hij houdt het omhoog zodat ze het goed kunnen zien: een dik ding van zilver. Alsof je honderd dollar om je pols hebt, denkt Baz. Niet zo slim in de barrio, maar niemand heeft hem lastiggevallen. Hij ziet eruit alsof hij hier al zo ongeveer thuis is, vindt Baz, maar Demi kletst niet alleen maar onzin. Dat plan dat die jongen Fay heeft voorgesteld betekent dat ze in zijn huis gaan inbreken, de politiechef gaan beroven terwijl ze al een ring van zijn vrouw hebben gestolen. Stort dan niet alles om hen heen in elkaar?

“Waarom ben je naar de barrio gekomen?” vraagt Demi. “Misschien was Fay vroeger je moeder, maar nou heb je je eigen familie. Waarom laat je ons niet met rust? We redden ons prima zonder jou. Fay, zeg ‘t hem maar.”

Fay zegt niets.

“Ik kom zakendoen,” zegt Eduardo. “Als het je niet bevalt, dan ga je maar.”

Demi schuift woest zijn stoel naar achteren en springt op. “Ik? Hoe bedoel je, dan ga ik maar? Hoe moet het hier als ik d’r niet meer ben?” Hij slaat zich op de borst. “Als ik ga, kan Fay wel inpakken!”

Hier komt rottigheid van. Baz weet het; ze heeft gevechten gezien die net zo plotseling losbarstten, als de bliksem, en aan het eind was er alleen maar bloed en pijn. “Demi!” zegt Baz op scherpe toon, en op een of andere manier heeft deze waarschuwing het effect van een emmer ijskoud water. Demi draait zich met een ruk om, loopt kwaad mopperend naar zijn hoek en ploft neer in een vieze oude leunstoel.

Eduardo begint te lachen. “Hé! Halfzachte machoman! Wat had je nou?”

Fay steekt nog een sigaar op en wappert de lucifer uit. “Oké,” zegt ze, “zo kan ie wel weer.” Demi doet zijn mond open om iets te zeggen, maar Fay geeft hem geen kans. “Demi, ik wil geen woord meer van je horen. Nee, geen woord. Zitten en luisteren.” Alle wazigheid van de drank is verdwenen. Als het om zaken gaat ziet Fay de dingen opeens haarscherp. Tegen Eduardo zegt ze, een stuk zachter: “Niemand is zo goed als Demi, dus kappen nou, allebei.”

Eduardo glimlacht naar Demi. “Tuurlijk. Ik neem mijn woorden terug. Ik weet dat je goed bent, snel. Heel snel.” Hij knipt met zijn vingers. “Zo, hè?”

Dit vinden de andere jongens leuk. “Ja, hij is hartstikke goed,” zegt de grote Giaccomo. “Demi is nog sneller dan Mi-guel, en Miguel is supersnel. Toch, Miguel? Jij bent toch supersnel?” Maar Miguel doet niet mee met dit rondje complimenten. Hij schuift wat dichter naar Eduardo toe en zijn ogen schieten oplettend van Fay naar de anderen en weer terug naar Fay, alsof hij op een geheim teken wacht. Baz kan haar ogen niet van Eduardo’s handen afhouden. Ze zijn heel wit, met lange vingers en schone korte nagels. Deftigedameshan-den.

“Vertel ze maar waarom je hier bent, Eduardo,” zegt Fay. “Dan kunnen we daarna zakendoen.”

“Goed.” De redelijkheid druipt uit zijn stem, smeuïg als boter en olie. “Al snap ik niet waarom je dat nodig vindt. Je hebt hier een beetje te veel democratie. Maar misschien zie ik het verkeerd?”

“Ja,” zegt Fay, “je ziet het inderdaad verkeerd, dus doe nou maar wat ik zeg. Dit is mijn huis, en deze jongens doen allemaal hun best. Dus geef ze reden om je te vertrouwen…”

“Oké, geen probleem.”

Baz zet een nieuwe kan water op tafel. Eduardo schenkt zichzelf in en glimlacht naar haar. Ze neemt een glas mee voor Demi, die in elkaar gedoken in zijn stoel zit, een boze schim in de hoek van de kamer. Hij pakt het glas aan zonder dank je wel te zeggen, want al zijn aandacht is bij Eduardo, die aan zijn verhaal begonnen is.

“Het stel waaraan Fay me verkocht wilde een jongen, dus die waren blij. Ze gaven me deze naam. Leerden me goede manieren. Meneer Dolucca houdt van goede manieren. Ze leerden me respect te hebben. Stuurden me naar school. Ik werkte hard. Deed het goed.” Hij wacht even voor hij verdergaat. “Maar dan verandert er iets: mijn lieve nieuwe moeder, die geen kinderen kon krijgen, krijgt een dochtertje. Een grote verandering. Ik ben tien en opeens word ik onzichtbaar omdat ze zo druk zijn met de kleine niha. Iedereen is dol op de kleine nina. En ze is slim. Iedereen eet uit haar hand.

Ik krijg problemen op school. Niets ernstigs. Kleine dingen, maar dan begint mijn echte opvoeding, want mijn vader, de hoofdcommissaris, is kwaad op me, woedend. Hij slaat me en noemt me ‘barriotuig’, en ik snap niet waarom hij dat zegt…totdat hij het uitlegt, heel simpel, heel duidelijk, zodat ik nooit meer vergeet wie ik in werkelijkheid ben, ook al ben ik nog maar tien. Hij vertelt dat mijn echte moeder een straatmeid was, iemand die hij probeerde te helpen, en toen ze een baby kreeg, mij dus, heeft hij me bij zich genomen als gunst, uit naastenliefde. Dat zegt hij. Want die vrouw gaf weinig om de baby, zolang ze er maar geld voor kreeg.”

Fay slaat met haar vuist op tafel. “Die man is een zwijn! Hij vertelt niet hoe het echt ging!”

“De man is een zwijn,” beaamt Eduardo rustig, “maar dat is wat hij me vertelt. En hij bedreigt me, zegt dat ik heel gehoorzaam moet zijn, of anders stuurt hij me terug naar waar ik vandaan kom, naar de barrio, terug naar mijn echte moeder die een dief is, een dievenkoningin met kinderen die ze leert roven en stelen, totdat ze een plaag zijn in de stad, en…” hij steekt verontschuldigend zijn handen op, “…hij zegt nog ergere dingen over mijn moeder, veel erger. Dan vraagt hij of ik dat soms wil, terug naar de barrio en een dief worden, want als ik dat doe pakt hij me op, net als mijn moeder, en dan stopt hij ons allebei in het Kasteel.” Hij glimlacht naar Fay.

“Ik zeg natuurlijk nee, maar ik word een jongen die leert,” gaat Eduardo verder. “Ik kijk en ik luister en ik leer een heleboel. Ik zie dat die vader van mij een belangrijk iemand bij de politie is, maar ik zie nog iets anders. Ik zie dat er altijd veel geld in huis is, heel veel geld, en dat hij altijd een mooie auto heeft. En er komen altijd bezoekers met koffertjes. En die mannen zijn niet van de politie, nee, die zijn wat mijn vader zakenpartners noemt, partners die hem aan het eind van de maand geschenken komen brengen. Na die bezoekjes gaat mijn vader altijd naar zijn studeerkamer om de enveloppen die ze hem hebben gegeven in zijn kluis te stoppen.

Ik heb niet lang nodig om te bedenken dat mijn vader, die keurige man, de man die zo van respect en goede manieren houdt, er een beetje bijklust naast zijn werk bij de politie. Ik ben nieuwsgierig naar wat hij steeds in die kluis in zijn studeerkamer stopt. Ik wacht een hele tijd, maar dan kom ik erachter hoe zijn kluis opengaat en ik zie hoeveel geld mijn belangrijke vader de politieman overhoudt aan die…geschenken. En ik begin te denken dat een politieman niet veel anders is dan een dief. Ik denk zelfs dat het beter is om een dief te zijn, eerlijker.” Hij lacht vreugdeloos, sarcastisch. “Ik zie hoe hij is. Ik zie hoe hij zijn vrouw soms behandelt. Ik geloof niet dat hij ooit in zijn leven iets eerlijks gedaan heeft. En ik vraag me steeds vaker af wat mijn echte moeder voor iemand is, en waarom ze me aan hem heeft gegeven. Dus neem ik een besluit: ik ga studeren en leren wat er te leren valt. Ik ga uitzoeken wie mijn echte moeder is. En ik ga een manier verzinnen om alle goede dingen van die leugenaar af te pakken en ze aan haar te geven. En dat doe ik ook. Ik let op. Ik leer. Ik leer alles over de barrio, en met wat hij me al over mijn moeder verteld heeft kom ik hier terecht. Zo zit het. En ik vertel haar hoe we samen goede zaken kunnen doen.”

Fay klapt in haar handen. “Wat zeg je me daarvan!” zegt ze. De jongens vinden het ook een mooi verhaal. Ze vinden het een mooie gedachte dat een jongen zich tegen de politie keert, tegen de harde man die hen altijd op de huid zit, op de vlucht jaagt. Ze staren naar Eduardo alsof hij nu al een held is.

Baz denkt dat dit verhaal meer verbergt dan dat het duidelijk maakt, maar dat kan ze niet zeggen, ze kan alleen maar luisteren. Ze schenkt nog een keer wijn in en gaat achter Demi’s stoel staan. De anderen worden naar buiten gestuurd, want Eduardo wil het plan doornemen. Het is heel simpel. Hij houdt een sleutel omhoog. “Deze is van het alarm. Dat zet mijn vader elke avond aan. Ik wacht tot hij naar bed gaat. Ik zet het uit. Ik zet een raam open. Jij klimt naar binnen. Je gaat naar zijn studeerkamer.” Hij haalt een kaartje tevoorschijn met een adres en een nummer erop. “Dit is de combinatie van de kluis in mijn vaders studeerkamer. Je pakt het geld. Gooit het geld uit het raam. Zet het alarm weer aan. Als je dat niet doet, denkt hij dat de dief in huis is.”

Demi leunt achterover in zijn stoel. “Gaan ze jou dan niet verdenken?”

Hij haalt zijn schouders op. “Hij zal eerder denken dat het een van zijn zakenpartners is, die wat van zijn ‘geschenken’ terug komt halen.”

“Misschien denkt ie wel dat het señor Moro is,” zegt Fay. “Die van ‘m af wil. Die hém in het Kasteel wil douwen.”

Eduardo lacht ontspannen. “Zo doe je het dus. Het is niet moeilijk. Je zet het alarm aan, dan heb je dertig seconden om het raam uit te klimmen voor het afgaat. Je hebt geen dertig seconden nodig om naar beneden te springen. Het alarm gaat af. Je stapt in de auto. Mijn vader wordt wakker. Als hij eenmaal in zijn studeerkamer staat en ziet dat hij beroofd is, ben jij alweer bijna thuis. Makkelijk zat. En wat we meenemen is genoeg voor ons allemaal, dat beloof ik. Je houdt er meer aan over dan je ooit hebt kunnen dromen.” Hij geeft Fay een hand. “Mijn geschenk voor jou, moeder. We stelen dat geld en dan gaan we serieus in zaken.”

“Denk je dat de politiechef niks zal doen?” vraagt Demi. “Dat ie ons gewoon laat lopen, met zijn geld in onze zakken?”

“Wat moet hij anders? Hij kan moeilijk zeggen dat hij beroofd is van geld dat hij niet hoort te hebben.”

“En jij?”

“Ik? Dat zei ik toch. Ik lig in mijn bed te slapen. Ik wacht een tijdje en dan kom ik naar jullie toe en worden we samen iets bijzonders in de barrio.”

“Ja, met zoveel poen worden we inderdaad heel bijzonder. We betalen onze schulden bij Moro af,” zegt Fay. “Ik zweer het je, Eduardo, die man knijpt me nog ‘s helemaal uit.”

Net als die dikke slangen die ze in het noorden hebben, denkt Baz, die knijpen een hond net zolang tot hij dood is, en dan slikken ze hem heel door.

“Ik laat Baz en de jongens werken zolang als maar kan, maar we zitten hartstikke klem: de chef schuimt de straten af en Moro zegt dat ik ‘m moet geven wat ie vraagt, want anders neemt ie de jongens mee, misschien een voor een, misschien ook wel allemaal tegelijk, en dan heb ik niks meer.” Ze maakt driftig haar sigaar uit. “En ik kan niks anders doen dan maar weer betalen. Tjonge, misschien betekent dit wel dat we voorgoed van die man af zijn.”

“Zeker,” zegt Eduardo zacht. “Met die grote seiïor maken we ook meteen korte metten.”

“Hoor je dat, Baz, met deze ene actie zijn we straks zo vrij als een vogeltje.” Ze slaat een arm om Eduardo’s middel en drukt hem tegen zich aan.

Baz kan zich niet herinneren wanneer Fay voor het laatst zo vrolijk was. Ze plaagt hen wel eens en maakt wel eens grapjes, soms geeft ze een kind een klopje op zijn hoofd en als ze in een zachte bui is aait ze Demi over zijn wang, maar Fay is niet zo vaak in een zachte bui. Meestal maakt ze zichzelf zo hard als de steen in een ring, hard en hoekig, want ze is misschien wel de enige vrouw in de barrio die doet wat zij doet, zonder dat de politie haar kent. Fay heeft voor het laatst een arm om Baz heen geslagen toen Baz nog heel klein was, voor ze naar de barrio kwamen.

“Demi,” zegt Fay, “wat zeg je d’r van? Hou je nou op met dat kwaaie gedoe, heb je zin om flink wat geld te verdienen?”

Demi zegt: “Als jij dat wil, best. Goed. Het klinkt niet alsof je d’r echt iets voor moet kunnen, zoals voor het werk op straat, het is volgens mij meer inpakken en wegwezen, maar als jij wil dat ik ‘t doe, best, dan doe ik ‘t. Al snap ik niet waarom je het Miguel niet laat opknappen, die kan ook best door een raam klimmen, of Sol, of wie dan ook.” Zijn stem klinkt neutraal. Dit zijn zaken. “Waarom moet ik het doen?”

Eduardo aarzelt niet. “Mijn moeder zegt dat jij de beste bent. Met de meeste ervaring. Jij bent de nummer één.”

Demi knikt. Dit spreekt hij niet tegen.

“Maar je hebt wel hulp nodig, iemand die je rugdekking geeft, snap je? Miguel is handig; hij gaat met je mee, deelt het risico, helpt het geld dragen. En hij kent de wijk.”

“En Baz dan? Baz is mijn rugdekking. Zonder Baz werk ik niet.”

Eduardo’s ogen schieten naar Baz en hij neemt haar heel even op; dan glimlacht hij weer naar haar. “Ze is zo stil dat ik steeds vergeet dat ze vlak naast ons staat. Natuurlijk, Baz mag meedoen, maar ik wil Miguel er ook bij.” Hij kijkt naar Fay.

“Best. Da’s goed voor Miguel. Tijd dat ie wat nieuwe trucjes leert.”

“Oké,” zegt Demi, duidelijk met tegenzin, “maar kan je niet preciezer zijn? Hoe komen we daar en hoe komen we weer terug? Denk maar niet dat we de tram nemen en met alle poen van je papa in een zak feestend terugrijden naar de barrio. Zo dom zijn we nou ook weer niet, weet je.”

“Ik heb een auto en ik heb een chauffeur. Hij is heel goed in zijn werk. Jij mag ook best meerijden, moeder. Het is net of je in een taxi zit.”

“Nee. Ik heb m’n bijdrage geleverd. Die dingen doe ik niet.” Ze zegt het beslist.

“Vertrouwje me niet?”

“Tuurlijk vertrouw ik je wel.”

Eduardo merkt dat ze niet om te praten valt en steekt zijn handen op. “Het is niet zo belangrijk. Je hoeft er ook helemaal niet bij te zijn. Jij blijft gewoon hier wachten tot je het geld kunt gaan tellen.”

Ze glimlacht. “Geld tellen kan ik wel.”

“Oké,” vervolgt Eduardo. “We klaren die klus morgennacht. Mijn vader heeft morgenavond bij ons thuis een afspraak en…” hij wrijft zich in de handen, “…dat betekent meer honing in de pot. En dan heb ik de tijd om alles te regelen: auto, chauffeur, enzovoort.” Hij kijkt op zijn dure horloge en maakt een rekensommetje. “Oké, om twee uur ‘s nachts pikt de chauffeur jullie op buiten de barrio, op Agua, bij de fontein. Jullie rijden naar Reggio. Duurt een half-uur. Het raam staat open. Je doet wat je doen moet. Rijdt weer terug. Dumpt de auto. Uiterlijk om vier uur zijn jullie weer hier. Twee uur. Meer niet. Fay verstopt het geld. Ik zie jullie die avond hier. Dit is een expeditie zonder risico’s.”

Baz vraagt zich af wat een expeditie is. Maar wat het ook is, ze gelooft niet dat er geen risico’s zijn. Risico’s zijn er altijd, maar dit plan heeft één voordeel: Demi en zij hebben morgen de hele dag vrij. Fay stuurt hen vast niet uit werken als ze midden in de nacht nog bij de politiechef moeten inbreken. Ze hebben hun vrije dag om Raoul te zoeken en van de Berg af te halen.

De jongens komen weer binnen en er wordt nog wat gepraat en gedronken, al ziet Baz dat de jongen niet méér neemt dan dat ene glas wijn met water. Baz zelf houdt zich stil en laat de anderen praten. Ze weet iets wat de anderen niet weten: hun oude leven is voorbij. Het was best toen ze niets van de Berg af wist, toen ze niets anders wilde dan Fay blij maken, Demi blij maken. Misschien is deze jongen precies wie hij zegt dat hij is en is dit klusje net zo makkelijk als hij belooft. Misschien kan Fay señor Moro straks betalen wat hij zegt dat ze hem schuldig is. Maar één ding staat vast: Demi en zij kunnen niet in de barrio blijven. Vroeg of laat wil señor Moro meer, en de politiechef zal niet rusten tot hij weet wie er bij hem ingebroken heeft. En dan is er ook nog die ring in Fays speciale bergplaats, de ring die zoveel beloofde maar alles alleen maar erger maakt. Hij ziet eruit alsof de hemel erin opgeborgen zit, maar die ring is een val, een leugen, hij brengt alleen maar ongeluk. Het is lang geleden dat Fay haar baby verkocht, wegdeed voor geld, maar is ze nu niet precies zo? Zou ze het niet gewoon weer doen? Als het moet, verkoopt ze hen allemaal.

Als ze na morgenavond hun aandeel krijgen – en ook als ze het niet krijgen trouwens – moeten Demi en zij hier weg, ergens anders verder leven. Dit weet ze zeker. Ze hoopt alleen dat ze het Demi duidelijk kan maken.