Epiloog

De rivier begon weer te stromen rond de tijd dat ze de barrio afbraken. Koud water brak door de dam, spoelde over de modder, kolkte rond de roestige boot in de bocht van de rivier, duwde en trok net zolang tot hij omhoogkwam en rondtolde aan zijn oude kabels, alsof hij popelde om stroomopwaarts te varen-een spookschip op zoek naar zijn spookschipper.

Maar in het regenseizoen barstte er een grimmig noodweer los, en een huizenhoge muur van water stortte op de oevers van de rivier. En daarna was het oude wrak weg, zo naar zee gespoeld, zeiden de mensen.

Aan de waterkant verrezen gloednieuwe gebouwen, glanzend van glas en staal. Koele kantoren voor de nieuwe bedrijven die opbloeiden in wat nu Dolucca-Stad heette, naar de zoon van de politiechef, Eduardo Dolucca, briljant zakenman en eigenaar van het nieuwe havenkwartier. Alles glinsterde in Dolucca-Stad. Zelfs midden in de droge tijd, als de stad kookte van de hitte, sprankelden de fonteinen en spoelde het water de straten schoon. Je zag er nooit rotzooi, nooit vuil, nooit armelui. Maar het gekke was, eens in de zoveel tijd stond er opeens een tinnen beker met een bosje bloemen in een hoek van de binnenplaats van het grootste gebouw, Eduardo Doluc-ca’s eigen kantoor. Niet dat hij die doodgewone veldbloemen ooit te zien kreeg. De portier nam ze altijd mee naar huis voor zijn vrouw. Hij stelde zich voor dat iemand uit de oude barrio ze daar neerzette, iemand die terugkwam om een oude vriend niet te vergeten. Hij had gelijk. Het is belangrijk om niet te vergeten, en Mama Bali werd niet vergeten.

Eduardo’s vader, de politiechef, ging met pensioen als steenrijk man, rijker, zo zei men, dan de meeste politiemensen ooit worden, maar eenzaam ook misschien. Een tijdlang ging het gerucht dat zijn vrouw en dochter vermoord waren toen de barrio in brand stond, maar hun lichamen werden nooit gevonden en er werd niemand gearresteerd. Veel mensen dachten dat zij en haar dochtertje weggelopen waren omdat hij zo gewelddadig was. Maar binnen de kortste keren was hun verdwijning een oud verhaal en dacht niemand meer aan hen. De politiechef zelf vond vast en zeker troost in het succes van zijn zoon.

De armen, de kruimeldieven en de zakkenrollers trokken naar het slechte land aan de overkant van de rivier, waar de broeierige stank van de vuilnisberg hing, en daar ontstond stukje bij beetje een smerige nieuwe barrio. En een bleke vrouw met een spits gezicht en vuurrood haar leerde kinderen stelen. Ze keek nooit naar de kant van de rivier waar ze vroeger woonde, en ze sprak nooit meer met de jongen die ze als baby weg had gegeven en die haar een paradijs had be-loofd.

EOF