Negentien
Baz houdt haar hoofd schuin om beter te kunnen luisteren. Wie er ook binnengekomen is, hij moet naar boven zijn gegaan, naar Fay. Het is nog wel vroeg. Vroeg voor zaken.
Ze staart naar het geopende kistje. Er zit geld in, stapeltjes oude biljetten met elastiekjes eromheen. Niet zoveel als ze van Dolucca hebben gestolen, veel minder zelfs, maar wel een paar honderd dollar, misschien zelfs duizend. Niet zoveel dat Fay kan ophouden met werken of hen allemaal kan meenemen naar het noorden, zoals ze beloofd heeft. Er zijn ook munten, horloges en creditcards, en ze vindt een stapeltje kleine plastic zakjes met een sluitstrip. En daar is de ring. Hij schittert in het kaarslicht. Ze houdt hem omhoog en denkt aan de vrouw van de politiechef met haar petieterige jurkje en haar armbanden. De ring die ze zo graag wilde hebben. Waarom? Had ze nog niet genoeg? Ze herinnert zich de eerste keer dat Demi en zij de ring tegen het licht hielden, hoe het leek alsof de hemel erin verborgen zat.
Ze neemt snel een besluit. Ze haalt twee vijftigjes van een stapeltje, vouwt ze zo klein mogelijk op en stopt ze samen met de ring in haar broekzak, doet het kistje dicht, stopt het terug in het gat en schuift dan de steen weer op zijn plaats.
Dief.
Stelen van iemand die je kent voelt anders. Het voelt verkeerd. Maar dat houdt haar niet tegen. Ze rent stilletjes de trap op, en als de kust veilig is slaat ze links af en holt over de gloeiend hete klei naar de bocht in de rivier.
♦
Vijfentwintig minuten later staat ze voor de keuken van Mama Bali.
“Wat is er loos, kind? Heb je weer door die rivier lopen waden? Je zit onder de modder. Nee! Je komt d’r zo niet in,” zegt ze, terwijl ze Baz de deuropening uit werkt en het stoepje op duwt. “Wacht maar even.” Een paar tellen later komt ze met een klotsende emmer weer naar buiten. “Stap d’r maar in. Wou je melk?”
Baz knikt en schept het water over haar voeten en de onderkant van haar spijkerbroek. Ze had zich moeten verkleden, haar T-shirt zit onder de vlekken en is nat van het zweet.
Mama staat met haar vuisten op haar dikke heupen toe te kijken terwijl Baz zich wast. Baz denkt wel eens dat Mama te groot is voor de barrio, te breed voor de wirwar van kronkelsteegjes. “Ik heb je nog nooit zo verfomfaaid gezien, meisie. Wat is er gebeurd? Waar is die Demi van je? Jullie zijn altijd dikke mik…Heb ik iets gezegd?”
“Nee.” Baz steekt haar natte voeten in haar gympen. Dan komt ze overeind. “De politie heeft Demi gepakt.” Ze probeert het rustig te zeggen maar dat valt niet mee. “Naar het Kasteel gebracht, denk ik.”
Mama zegt een tijdje niets; dan zucht ze. “En die knul dacht dat ie over water kon lopen…Kom binnen, Baz.” Ze gaat haar voor naar de keuken en geeft haar een stoel. Dan schenkt ze achter de bar een kop dampende koffie en warme melk in en zet die voor haar neer.
Mama laat zich tegenover Baz op een kruk zakken. “Zo, wat wou je me allemaal vertellen?”
Baz neemt kleine slokjes van haar koffie en beschrijft de inbraak en het verraad van Domino. Ze vertelt over de jongen, Fays teruggevonden zoon, de inbraak en het verraad, en dat ze nu doodsbang is dat iemand Demi zal laten vermoorden. Als ze klaar is zegt ze: “Hoe krijgen we Demi daar weg, Mama?”
Mama schudt haar hoofd. “We? Wie denk je dat ik ben? Ik heb verstand van koffie en van bonen en ik weet hoe ik hier m’n hoofd boven water moet houden, maar ik heb nog nooit met de politie in deze stad te maken gehad, da’s voor mij allemaal heel, heel lang geleden. Wat zegt Fay d’r van?”
“Fay? Fay heeft liever dat Demi doodgaat dan dat hij daar ook maar één dag blijft leven en dingen over haar vertelt. Maar Demi doet heus nooit z’n mond open. Demi gaat nooit tegen Fay in…” Baz snoert zichzelf de mond en Mama ademt zachtjes uit maar zegt niets. Baz vouwt haar vingers om het kopje melk. “Als ik Demi daar niet weg krijg overleeft ie het niet. Fay doet niets meer voor ‘m…” Maar waar ze eigenlijk bang voor is, is nog veel erger, veel erger dan niets doen.
“Demi heeft z’n gat gebrand, Bazzie.” Mama legt over de tafel heen een hand op de hare, net als Fay daarstraks deed. “Dat krijg je nou eenmaal als je doet wat jullie doen. Ik zeg d’r verders niks van, maar dat krijg je. Op een dag gebeurt ‘t jou ook. Intussen heb jij je leven nog. Alles wat je kan doen is pakken wat je hebt.”
Dat iemand eruitziet als een berg en een glimlach en een aardig woord overheeft voor haveloze ratten als Baz en Demi, betekent nog niet dat die iemand wonderen kan verrichten. Het betekent niet dat iemand de deur van het Kasteel kan intrappen. Baz kijkt haar zonder met haar ogen te knipperen aan, en Mama draait haar hoofd weg. Baz verwacht geen wonderen, dat heeft ze nooit gedaan, van niemand, behalve misschien van Demi – ze wil alleen goede raad. Ze neemt een besluit, haalt de ring uit haar zak en legt hem op het plastic tafelblad. “Kijk ‘s wat ik heb.”
Mama blaast haar dikke wangen bol. “Stop weg, kind. Die ring bezorgt je enkel problemen. Hoe sneller je ‘m kwijtraakt, hoe veiliger het voor je is. Moro’s mannen halen alles overhoop voor die ring. De hele barrio staat op z’n kop. En die klus waar je over vertelde-het huis van de chef-als je ‘t mij vraagt is die Fay gek geworden! Straks denderen ze allemaal over ons heen. Dat geef ik je op een briefje, Baz.”
“Denk je dat die vrouw van de chef me helpt als ik die ring teruggeef?”
“Misschien. Misschien kan haar man iets doen als ze het ‘m vraagt, maar de meeste mensen sloven zich alleen uit als je ze iets belooft wat ze echt heel graag willen hebben.”
“Misschien wil ze deze ouwe ring echt terug hebben. Kan ik haar niet gewoon vertellen dat ik ‘m heb?”
“Vertel niet wat je hebt, zeg gewoon dat je iets hebt wat zij wil hebben. Bel d’r op. Maar wees voorzichtig. Kijk wat ze zegt, kijk wat ze d’r voor overheeft. Misschien wil ze je zien, maar dan moet je d’r wel voor zorgen dat jij kiest waar en dat je d’r bent voordat zij komt, en goed oppassen dat er geen petten in de buurt zijn om je te grijpen.”
Baz knikt en klemt de ring stevig in haar vuist. Ze kijkt niet naar Mama maar naar haar hand. “Ik denk dat Fay Demi laat vermoorden,” zegt ze opeens. “Ik denk dat ze gaat praten met iemand die ze kent…”
Mama Bali legt een hand op Baz’ mond. “Doe gewoon je best. Meer kan je niet doen. Ga nou maar. Bel die mevrouw. Misschien heb je geluk, Baz.”
♦
Baz moet helemaal naar de andere kant van Agua voor ze een telefooncel vindt die het doet en waar een telefoonboek ligt.
Er zijn wel honderd Dolucca’s, maar ze tuurt net zolang naar de letters tot ze het goede adres gevonden heeft. Ze draait het nummer.
“Hallo.”
“Kan ik señora Dolucca spreken?”
“Met wie spreek ik? Ken ik u?” Het is een mannenstem, maar jong. Eduardo. Waarom neemt hij de telefoon op? Waarom zit hij in dat deftige huis en is Demi in het Kasteel, of misschien al dood? Een hete, muffe cel. Tralies. Dieven misschien. Moordenaars misschien. En niemand om voor hem te zorgen. Eduardo heeft het allemaal uitgebroed. Het was helemaal niet alleen die chauffeur of Miguel, het was Fays jongen zelf. Hij heeft een of ander plan, hitst iedereen op, zorgt dat iedereen ruzie krijgt met iedereen. Om Demi en haar geeft hij niets…Baz kijkt kwaad naar de telefoon, maar dwingt zichzelf om kalm te blijven.
Ze negeert zijn vragen. “Señora Dolucca, alstublieft.” Ze heeft hen horen praten, van alles en nog wat horen zeggen tegen taxichauffeurs en portiers; ze heeft hun fijne maniertjes gezien, en hoe ze door de stad zweven zonder dat iets hen raakt, zonder dat iemand hen tegenhoudt. Ze geeft geen antwoord op zijn vragen. Ze zet een harde, krachtige stem op, een ik-laat-me-niet-dollenstem. Niemand heeft haar ooit zo gehoord, zelfs Demi niet.
“Waar gaat het om?”
“Señora Dolucca.”
Op de achtergrond klinken stemmen. “Een momentje.”
Dan komt er een vrouw aan de lijn. “Hallo.”
Baz ziet haar voor zich, met die gele hoed die ze droeg toen Demi zijn magische handjes liet wapperen. Ze kan de zilveren armbanden om haar magere pols bijna horen rinkelen. Is ze een slimme vrouw of is ze dom? Baz denkt niet dat ze zo heel slim is als ze een jongen als Eduardo heeft opgevoed. Maar deze vrouw heeft wel geld, ze heeft een deftig huis, wil graag mooie spullen hebben.
“Hallo. Met wie spreek ik?”
“Ik heb iets wat u wil hebben,” zegt Baz.
“Pardon?”
Ze haalt diep adem. “U heeft één kans om te zien wat ‘t is. Ga naar de Caliossastraat, naar het café op de hoek. Ik vind u wel. Als u iemand meeneemt, als u het tegen uw man zegt, de chef, of tegen uw zoon…” Ze wacht even. “Uw zoon, de jongen die u in huis nam toen ie nog een baby was. U heeft ook een dochtertje…”
“Stop! Hoe weet u dat allemaal?”
Stemmen op de achtergrond.
“Zeg dat ze weggaan. Dit is privé.”
Ze hoort dat de vrouw de telefoon van zich af houdt, haar hand misschien half op het spreekgedeelte legt. Haar stem klinkt gedempt, maar Baz kan verstaan wat ze zegt. “Nee,” zegt ze. “Best,” zegt ze.
Baz drukt de telefoon tegen haar oor. Ze luistert aandachtig. Als er een klik komt, betekent dat dat iemand anders een telefoon opneemt. Nee. Ze hoort alleen de vrouw ademen.
“Hallo. Hallo, bent u er nog?”
Dit is goed. De vrouw is geschrokken, misschien een beetje zenuwachtig, maar ze heeft niemand geroepen, heeft niet opgehangen. “Als u me wil ontmoeten, kom dan naar Bar Centrale, Caliossastraat. Over een uur. Dat is makkelijk. Veilig. U kent het wel. Kom alleen, dan geef ik u iets kostbaars-ik hoef geen geld.” Ze stopt, hoort de ademhaling van de vrouw aan de andere kant van de lijn. Achter haar dendert het verkeer. Iets maakt dat ze zegt: “En ik vertel u iets over uw gezin. Iets wat u niet weet. Maar u moet wel alleen komen. Begrijpt u me, señora Dolucca? Ik zie of u alleen komt of niet.”
De stem aan de andere kant van de lijn aarzelt. Dan: “Hoe herken iku?”
“U herkent mij niet, maar ik u wel, señora Dolucca.” Ze hangt op. Een uur. Oké. Ze moet zich wassen, op de markt een nieuw shirt en een nieuwe spijkerbroek kopen. Maar ze moet ook opschieten en snel naar die bar. Mama Bali heeft gelijk, ze moet weten of het daar veilig is voor ze zich aan die vrouw laat zien. Señora Dolucca kan het makkelijk tegen haar man zeggen. Haar man kan daar makkelijk een paar mannetjes neerzetten, harde mannen in gewone kleren. Maar dat is geen probleem als zij er als eerste is en iedereen kan zien binnenkomen. Die harde mannen pikt ze er zo uit, wat ze ook aanhebben, en als er eentje binnenkomt glipt zij gewoon weer naar buiten, verzint ze een nieuw plan.
Ze springt op een tram. De Caliossastraat is halverwege het chique centrum en haar eigen wijk. Ver genoeg bij señora Dolucca’s territorium vandaan om haar een beetje nerveus te maken, maar niet zover dat het haar afschrikt. Fay heeft het café, Bar Centrale, een tijdje gebruikt: Baz en Demi hebben buiten urenlang op haar zitten wachten. Het is populair, mensen lopen er in en uit. Maar het is ook chic. Ze hoopt maar dat ze niet moeilijk tegen haar doen. Ze haalt haar vingers door haar korte haar en bekijkt haar spiegelbeeld in het raam van de tram. Het gezicht dat terugkijkt is zo vaag dat ze zichzelf bijna niet kan zien, alsof ze half verdwenen is.
Een kwartier later staat ze voor het café. Ze treuzelt nog wat en gaat dan achter een stel aan, duidelijk man en vrouw. Ze zouden haar ouders kunnen zijn, behalve dan dat het deftige lui zijn; ze hebben niet de van nature bruine huid van de mensen in het noorden, zoals Baz.
Een ober trekt zijn wenkbrauwen op. “Neem me niet kwalijk,” zegt hij tegen het stel, “hoort dit kind bij u?” Baz wacht het verhoor niet af. Op haar gemak slentert ze naar een leeg tafeltje aan het raam. Perfect.
De ober komt achter haar aan, zoals ze al verwacht had. “Je mag hier niet zitten.” Hij veegt met een doek de tafel af alsof hij haar weg wil vegen, samen met de kruimels.
Ze lacht naar hem, lacht breed, zo breed als ze maar kan. Als ze lacht worden haar ogen zo groot dat hij er duizelig van wordt, zegt Demi altijd. Ze weet niet of dat goed is, maar zo lacht ze naar de ober. Ze haalt een van Fays bankbiljetten uit haar zak en strijkt het glad op de tafel. Vijftig dollar.
De ogen van de ober worden een klein beetje groter.
“Een cola, alstublieft,” zegt ze.
De ober buigt heel licht zijn hoofd en loopt tussen de tafeltjes door weg. Ze stopt het geld weer in haar zak. Cola kost maar negentig cent. Hij is wel gek als hij denkt dat hij negenenveertig dollar fooi van haar krijgt, maar geld kan nog altijd toveren, maakt dingen mogelijk. Ze wou dat ze duizend keer zoveel had, dan kon ze Demi misschien het Kasteel uit toveren.
De cola komt, en terwijl ze er kleine slokjes van neemt kijkt ze goed om zich heen naar de andere tafeltjes. Alles veilig. Dan gaat ze de straat in de gaten zitten houden, speurend naar señora Dolucca, speurend naar de geheime politieman in zijn gewone kleren.
Mensen drommen langs, sommigen duiken het café in. Ze heeft haar cola bijna op als ze haar ziet. Ze komt op hoge hakken de straat af getrippeld, in een mintgroen jasje en een mintgroen rokje, met een mintgroene tas aan haar schouder. Die dame wóónt vast zo ongeveer in de ijskoele winkels aan de boulevard, geeft natuurlijk al haar geld uit om er zo uit te zien. Ze heeft een grote donkere zonnebril op en kijkt af en toe achterom.
Binnen laat señora Dolucca haar blik langs de tafeltjes gaan, zonder op de vragen van de ober te reageren. Haar ogen glijden over Baz en blijven rusten op een vrouw alleen aan een tafeltje in de hoek. Baz ziet haar aarzelen en dan op de vrouw af stappen. Baz komt vlug overeind. “Señora Dolucca,” zegt ze. “Hier, ik heb een plaatsje voor u.”
De vrouw van de politiechef blijft abrupt staan, bijna alsof ze gestoken is. “Jij?” zegt ze weifelend. “Ik dacht dat het een vrouw was met wie ik vanochtend sprak.”
“Kom,” zegt Baz, en ze steekt in een opwelling haar hand uit om de oudere vrouw tussen de tafeltjes door te leiden, en de vrouw vindt het, misschien tot haar eigen verbazing, goed dat ze haar hand pakt. “Wilt u misschien koffie, misschien iets kouds? Ik trakteer.”
De donkere brillenglazen zijn net rolluiken waarachter ze opgesloten zit. Ze klemt haar vingers stevig om haar tas, die als een vleugel tegen haar zij gedrukt zit, en kijkt nog een keer om zich heen. “Je laat me hierheen komen en dan trakteer je me op iets te drinken?” Haar stem beeft een beetje. Zenuwen.
Het is een prestatie dat ze in haar eentje naar dit café gekomen is, zonder te weten wie ze er zou aantreffen, bang dat er een dreiging boven haar leven hangt, boven haar kinderen.
“Wou u met iemand anders praten?” zegt Baz. “Wou u misschien een man…”
“Nee.” Ze gaat zitten, steekt haar hand op en de ober staat al naast haar. Zo’n mevrouw hoeft nooit te wachten om bediend te worden. “Thee,” zegt ze, “jasmijn. Hebt u dat?” De ober buigt zijn hoofd.
Er valt een stilte. De chique dame en het meisje, tegenover elkaar aan het kleine ronde tafeltje, met hun knieën bijna tegen elkaar aan, wachtend tot de ober terugkomt. Baz houdt haar gezicht strak. Ze weet niet goed hoe ze moet beginnen.
Haar blik verraadt niets, haar handen liggen losjes op tafel. Ze drinkt cola. Haar ogen laten het gezicht van de vrouw niet los.
Deze vrouw, de sleutel, denkt ze, de sleutel die Demi voor me vrij krijgt. Maar hoe moet ze beginnen? Is deze vrouw echt dat hele eind gekomen alleen voor die ring, een sieraad? Baz denkt van niet. Ze heeft de straatwaarde van señora Doluc-ca allang vastgesteld: mooie oorknopjes, goede kwaliteit; armbanden, vier, van zilver, en een mooi horloge; geen halsketting; handtas, een dure. Ze ziet hoe de vrouw met haar middelvinger, waar een ring met een grote gele steen om zit, aan haar duimnagel peutert. Hoe ze aan het drukkertje van haar tas frunnikt en dan vlug een pakje mentholsigaretten tevoorschijn haalt, er een uithaalt en opsteekt. Baz besluit te wachten, de vrouw de vragen te laten stellen.
“Iets kostbaars, zei je…” zegt señora Dolucca, terwijl ze de rook uitblaast. “Ga je me nog vertellen wat het is?”
Baz negeert de vraag. “Heeft u tegen uw man, de grote chef, gezegd wat u ging doen?”
Señora Dolucca schudt haar hoofd, en dan komt de ober weer aangezeild, zet een kopje jasmijnthee en een klein schoteltje met dunne zwarte chocolaatjes op tafel. Hij schuift de rekening onder het schoteltje en verdwijnt weer, met een half buiginkje in de richting van de elegante dame.
“Wat weet je over mijn gezin?” vraagt señora Dolucca opeens.
Nu komt het. Baz heeft het gevoel dat ze dat kaartspelletje speelt dat ze wel eens met Demi doet, en dat señora Dolucca zojuist haar kaarten heeft laten zien. Ze pakt een chocolaatje. De ober kwam geen chocola brengen toen ze hier nog in haar eentje zat. “Ik weet een hele hoop over uw gezin.” Ze buigt zich voorover en dempt haar stem. “Ik weet dat uw man zaken doet die geen politiezaken zijn.” Het chocolaatje wordt zacht in haar hand, daarom eet ze het vlug op. Het smaakt zoals de hemel moet smaken. Zonder na te denken pakt ze er nog een.
De vrouw zit doodstil. Ze heeft nog geen slok van haar thee genomen.
“Maakt u zich zorgen om uw kinderen?”
“Bedreig je mijn kinderen?” Haar stem klinkt dun, breekbaar van boosheid en angst. “Vannacht. Je weet wat er vannacht gebeurd is, bij mij thuis. Weet je dat?”
“Ik weet het.”
“Wat betekende dat?”
Baz vertrekt geen spier. Het betekende heel veel gestolen geld. Het betekende een rotstreek van twee ratten die er in een auto vandoor gingen en dat Demi gepakt werd. Dat betekende het. Het betekende dat Demi neergeschoten werd. Dat Demi mee werd gesleurd naar het Kasteel en Baz zich moest verstoppen en hem niet kon helpen omdat ze niets kon doen. Het betekende dat Fay uit haar vermomming van grote zus stapte en een ander mens werd, een mens die niet om Demi lijkt te geven, die alleen om zichzelf geeft. Die het niet kan schelen dat Demi doodgaat. Erger nog misschien, die hóópt dat Demi doodgaat en voorgoed zijn mond houdt.
En misschien betekende het nog wel meer. Misschien hoorde het bij Eduardo’s plan, Demi uit de weg ruimen. Waarom niet? En Baz uit de weg ruimen, waarom niet? Wil hij Fay niet voor zichzelf hebben, de moeder die zijn hand losliet? En wil zij hem niet?
Opeens sluit de magere hand van de vrouw zich als een klauw om Baz’ pols, haar nagels prikken in haar vlees. “Zeg op. Wat betekende het? Voor wie werk je? Ben je een boodschapper van een van mijn mans…zakenpartners? Betekent het iets voor mijn gezin?”
“Het betekent heel veel voor u, señora Dolucca, als u uw zoon kwijtraakt, of uw dochter misschien. Dat doet pijn, veel meer pijn dan ik nou aan m’n pols heb.”
Señora Dolucca laat los en trekt haar hand terug alsof Baz haar bezeerd heeft, in plaats van andersom. “Wat wil je?”
Baz knippert met haar ogen. Ze houdt zichzelf zo strakge-spannen als een trommel. Ze zegt de goede dingen tegen deze vrouw. Ze heeft het gevoel dat ze tegen een deur duwt en dat die deur stukje bij beetje opengaat. “Er is vannacht een jongen neergeschoten, vlak bij uw huis. Neergeschoten en naar het Kasteel gebracht. Die jongen is niet veel ouder dan ik.” Haar stem is koud en scherp als een mes. “Snapt u me?”
“Je denkt dat ik je kan helpen!”
“U…uw man. Ja. U kan me helpen.”
“Mijn man!” zegt ze met een bitter lachje.
“Oké, u dan. U kan die jongen uit het Kasteel krijgen.” Ze wacht even voor ze verdergaat. “Stel dat het met uw kinderen zou gebeuren. Hoe zou u zich dan voelen.”
“Mijn kinderen overtreden geen wetten.”
“Er gebeuren zo vaak erge dingen,” zegt Baz vermoeid, en ze denkt aan Raoul, aan Demi.
Misschien hoort señora Dolucca behalve Baz’ droge verklaring nog iets anders. “En als ik niet kan helpen?” zegt ze.
Niet als ik het niet doe, maar als ik het niet kan. De deur staat weer een stukje verder open. Nog een klein duwtje en de vrouw zal doen wat ze vraagt. “Weet u hoe de dieven vannacht uw huis in gekomen zijn?”
Señora Dolucca neemt een trek van haar sigaret. Ze geeft geen antwoord.
“U heeft een hoge dikke poort. U heeft een hoge dikke muur. U heeft een alarm. U heeft de grote baas van de politie. Denkt u dat u veilig bent? Niemand is veilig. De dieven komen zo uw slaapkamer in. De dieven komen alle kamers in die ze willen. Want iemand vertelt de dieven altijd hoe het moet.”
De vrouw verstrakt. “Wie?”
Baz schudt haar hoofd. “Ga mee. Kom. Laat die jongen vrij en er komt nooit meer iemand in de buurt van uw huis. In de buurt van uw kinderen.”
“Denk je dat ik achterlijk ben? Hoe kan ik je vertrouwen? Jou! Een kind!” Ze maakt haar sigaret uit.
Baz steekt een hand in haar zak. Dit is alles. Ze vist de ring eruit en legt hem op tafel. “Dit is mijn erewoord,” zegt Baz. Ze houdt een vinger op de ring. “En wat geeft u mij? Helpt u me m’n broer terug te krijgen?”
De vrouw blijft heel stil zitten. Langzaam zet ze haar zonnebril af. Baz ziet de rode randjes om haar ogen, de huid rond haar linkeroog is verkleurd, een beetje gelig, een oude bloeduitstorting.
“Hoe kom je hieraan?” Ze wordt weer stil. “Die jongen? Is dat dezelfde jongen, de jongen die mij beroofde?” Opeens begint ze hoofdschuddend te lachen. “En dat is je broer?” Ze bekijkt Baz alsof ze haar nu pas voor het eerst ziet. “Ik herinner me die jongen. Hij lijkt niet zo erg op je. Jij komt uit het noorden. Waarom is hij zo belangrijk voor je? Moest je dit van iemand doen? Iemand die ouder is dan jij? Je moeder misschien? Zijn moeder?” Baz geeft geen antwoord. “Nee. Je hebt helemaal geen familie, hè? Behalve hem.” Ze pakt de ring. “En je zou deze aan mij teruggeven? Ik kan hem ook gewoon van je afpakken. Ik kan om hulp roepen. Ik kan zeggen dat je hem van me probeerde te stelen. Dat kan ik allemaal doen, en wat doe jij dan?”
Baz kijkt niet naar de ring. Ze kijkt naar señora Dolucca, houdt haar blik vast.
Na een paar tellen schuift de vrouw van de chef de ring kalm terug naar Baz. “Bewaar hem goed. Ik ga met je mee naar het Kasteel. Ik wil die jongen wel eens zien. Misschien kunnen we iets doen.” Ze zet haar bril weer op en steekt een hand op. De ober verschijnt en ze betaalt de rekening. Baz stopt de ring terug in haar zak. “De ring,” zegt señora Dolucca terwijl ze opstaat, “is die dat kostbare iets?”
Baz schudt haar hoofd. “Nee.” Ze had gedacht dat de vrouw dom zou zijn, een verwend rijk mens, iemand om zaken mee te doen, om niets voor te voelen. Maar het is anders nu ze beloofd heeft om te helpen, nu Baz de gele vlek rond haar oog heeft gezien.
“Dat dacht ik wel. Het is iets wat je weet, iets wat je me kunt vertellen.”
“Het is niet iets goeds,” zegt Baz.
“Nee, dat dacht ik al niet. Spreek je altijd de waarheid?”
Baz denkt even na. “Altijd.”
“Goed. Vertel me dan eens: als ik weet wat jij me kunt vertellen, is dat dan goed voor mijn gezin, dat ik het weet?”
“Misschien.”
Señora Dolucca glimlacht spottend. “Je laat niet veel los, hè? Je bent net een oester.”
Baz weet niet wat een oester is.
De vrouw steekt haar hand uit. “We nemen een taxi, goed?”
Baz’ hart maakte een sprongetje. Het is een makkie. Ze gaat gewoon even met deze vrouw mee om Demi op te halen, alsof ze naar een winkel gaan. Voor señora Dolucca is het leven misschien wel één grote winkel, waar je alles kan krijgen wat je hebben wilt. Maar ze gaan naar het Kasteel.
Zonder erbij na te denken pakt Baz haar hand, en samen lopen ze het café uit.