59
Ik wiekte met een essenhouten pijl in allebei mijn handen naar een dak in de buurt en tuurde omhoog naar de Attor, die klapwiekend hoog de lucht in fladderde.
FEYRE.
Ik activeerde een mentaal schild van zwarte diamant om zijn stem te weren; om hém te weren.
Niet nu. Niet op dit moment.
Ik voelde vaag dat hij tegen mijn schild sloeg. Ertegen brulde. Maar zelfs hij kon er niet doorheen komen.
De Attor was van míj.
In de verte kwam een duistere, allesverslindende kracht pijlsnel af op mij, op Velaris. De soldaten op zijn pad kwamen niet meer tevoorschijn.
Mijn metgezel. De vleesgeworden Dood. Heerser van de Nacht.
Ik zag dat de Attor, die nog steeds boven de stad vloog, nu in de richting van de zee, van Hybern, zwenkte.
Ik wiekte naar hem toe, spreidde mijn bewustzijn als een soort net over hem uit, doorboorde zijn geest met die van mij en gebruikte de connectie als een koord dat me door tijd, afstand en wind leidde.
Ik klemde mezelf vast aan zijn kwaadaardige glibberigheid, en richtte me met mijn hele wezen, met al mijn aandacht, op zijn kern. Een baken van corruptie en vuiligheid.
Toen ik uit de wind en schaduw tevoorschijn kwam, stond ik boven op de Attor.
Hij krijste en kromde zijn vleugels toen ik met een klap boven op hem landde. Ik ramde een giftige essenhouten pijl in elke vleugel. Recht in de belangrijkste spier.
De Attor kromp in elkaar vanwege de pijn en zijn gevorkte tong doorboorde de lucht tussen ons in. De stad was een vage vlek onder ons en vanaf deze hoogte leek de Sidra net een smal beekje.
Ik wikkelde me razendsnel om de Attor heen. Ik veranderde in een levend vuur dat alles verbrandde wat ik aanraakte en werd ondoordringbaar als het schild van zwarte diamant in mijn hoofd.
De Attor probeerde me krijsend van zich af te slaan. Maar door zijn vleugels met die pijlen erin en door mijn vurige greep…
Vrije val.
Naar de aarde. Naar bloed en pijn. De wind rukte wild aan ons.
Het lukte de Attor niet om zich uit in mijn greep te bevrijden. Of van de giftige pijlen die zijn vleugels doorboorden. Die hem verlamden. De geur van zijn brandende huid kriebelde in mijn neus.
Tijdens onze val pakte ik mijn dolk.
De duisternis die de horizon in het donker hulde, kwam steeds dichterbij – alsof ze me had ontdekt.
Nog niet.
Nog niet.
Ik richtte mijn dolk op de borst van de Attor. ‘Dit is voor Rhys,’ siste ik in zijn puntige oor.
De trilling van staal op bot dreunde door mijn hand.
Zilverkleurig bloed verwarmde mijn vingers. De Attor schreeuwde.
Ik trok mijn dolk met een ruk uit zijn lijf waardoor bloedspetters in het rond vlogen en op mijn gezicht landden.
‘Dit is voor Clare.’
Ik stak weer met mijn dolk in zijn borst en draaide hem rond.
In mijn blikveld doken nu gebouwen op. De Sidra was roodgekleurd, maar de hemel was leeg – geen soldaten meer te zien. Ook de straten waren verlaten.
De Attor schreeuwde en siste, vloekte en smeekte toen ik de dolk opnieuw uit hem trok.
Ik ontwaarde mensen, hun gedaanten namen steeds duidelijker vormen aan. De grond kwam snel dichterbij. De Attor bokte zo woest dat het me moeite kostte hem in mijn vurige greep vast te houden. Verbrande stukken huid weren weggerukt en bleven boven ons zweven.
‘En dit is voor mij,’ fluisterde ik dicht bij zijn oor tegen zijn rottende ziel.
Ik kon de keien al tellen. Ik zag de Dood met open armen klaarstaan.
Ik hield mijn mond vlak bij zijn oor alsof ik iets liefs ging zeggen en ons spiegelbeeld was al duidelijk zichtbaar in een plas bloed. ‘Tot in de hel,’ fluisterde ik, en ik duwde mijn dolk in zijn zij.
De wind verspreidde zijn bloed over de keien, die nog maar een paar centimeter van ons waren verwijderd.
Ik wiekte weg en liet de Attor alleen achter.
Hoewel ik voortgestuwd door mijn eigen kracht en de snelheid van mijn val door de wereld buitelde, kon ik het gekraak en gespetter duidelijk horen. Ik landde een paar meter verderop – mijn lichaam had langer nodig om bij te komen dan mijn hoofd.
Mijn voeten en benen begaven het, en ik viel achterover tegen de muur van een roze gebouw achter me. Ik kwam er zo hard tegenaan dat het stucwerk indeukte en barstte onder mijn rug en mijn schouders.
Ik zat trillend te hijgen. Staarde naar wat er op de straat voor me lag, verwrongen en druipend op de keien… De vleugels van de Attor waren verfomfaaid en kapot. Verder waren er alleen nog maar stukjes harnas, bot en verbrand vlees van hem over.
De golf van duisternis, Rhysands kracht, bereikte eindelijk mijn kant van de rivier.
Niemand schreeuwde toen de met sterren bedekte hemel tevoorschijn kwam en al het licht verdween.
Ik dacht dat ik vaag wat gegrom en geschraap hoorde, alsof de duisternis de soldaten zocht die zich in de Regenboog hadden verstopt, maar toen…
De golf verdween. Zonlicht.
Voor me klonk het geknars van schoenen, het geklapwiek en zachte geruis van sterke vleugels.
Een hand op mijn gezicht die mijn kin optilde, terwijl ik onophoudelijk naar de te pletter gevallen stoffelijke resten van de Attor staarde. Violetblauwe ogen die in de mijne keken.
Rhys. Rhys was hier.
En… en ik had…
Zijn ademhaling was onregelmatig. Hij boog zich met een bezweet voorhoofd voorover. Toen drukte hij voorzichtig een kus op mijn mond.
Om ons er allebei aan te herinneren. Aan wie we waren, wat we waren. Mijn ijskoude hart ontdooide, het vuur in mijn maag werd gesust door een sliertje duisternis en het water sijpelde uit mijn aderen terug de Sidra in.
Rhys ging rechtop zitten en wreef met zijn duim over mijn wang. Om ons heen huilende mensen. Jammerende mensen.
Maar geen kreten van afschuw meer. Geen bloedvergieten en verwoesting.
Mijn metgezel prevelde: ‘Feyre Vloekverbreker, Verdediger van de Regenboog.’
Ik sloeg mijn armen om zijn middel en begon te huilen.
En terwijl zijn stad treurde, hield de Edelheer van het Nachthof me vast tot ik in staat was deze met bloed overgoten nieuwe wereld onder ogen te komen.