33
We kregen een suite met kamers die allemaal met elkaar in verbinding stonden en rondom een grote, luxe zitkamer lagen die open was en uitkeek op de zee en de stad onder ons. Mijn slaapkamer was ingericht in zeeschuimtinten en heel lichtblauw met vlekjes goud – net als de vergulde venusschelp boven op mijn ladekast van licht hout. Ik had hem net weer neergezet toen de witte deur achter me met een klikje openging en Rhys naar binnen glipte.
Nadat hij de deur weer had dichtgedaan, leunde hij ertegenaan. De bovenste knopen van zijn zwarte tuniek stonden open en onthulden de bovenste spiralen van de tatoeage op zijn borst.
‘Ik ben tot de ontdekking gekomen dat het probleem is dat ik Tarquin wel mag,’ zei hij bij wijze van begroeting. ‘Ik vind zelfs Cresseida aardig. Ik zou Varian prima kunnen missen, maar ik durf te wedden dat hij na een paar weken met Cassian en Azriel de beste maatjes met hen zou zijn en dan zou ik moeten leren om hem aardig te vinden. En Amren zou hem om haar vinger winden en dan zou ik hem met rust moeten laten of anders haar toorn riskeren.’
‘Dus?’ Ik bleef naast de ladekast staan, waarin kleding die ik zelf niet had ingepakt maar duidelijk uit het Nachthof afkomstig was al op me lag te wachten.
De kamer – met het grote bed, de ramen, het zonlicht – vulde de stilte tussen ons.
‘Dus,’ zei Rhys, ‘wil ik dat je een manier bedenkt om te doen wat je moet doen zonder vijanden van hen te maken.’
‘Wat je dus eigenlijk zegt is dat ik niet mag worden betrapt.’
Een knikje. Gevolgd door: ‘Vind je het prettig dat Tarquin voortdurend naar je kijkt? Ik kan niet zeggen of dat is omdat hij zich tot je aangetrokken voelt of omdat hij weet dat je iets van zijn kracht hebt en wil weten hoeveel.’
‘Kan het niet allebei zijn?’
‘Natuurlijk. Maar het is gevaarlijk om een Edelheer te hebben die je in zijn bed wil.’
‘Eerst pest je me met Cassian, nu met Tarquin? Kun je niets anders bedenken om me mee lastig te vallen?’
Rhys sloop dichterbij en ik zette me schrap tegen zijn geur, zijn warmte, de impact van zijn kracht. Hij zette aan weerszijden van me een hand tegen de kast en greep deze vast. Ik weigerde weg te duiken. ‘Jij hebt hier één taak, Feyre. Eén taak waar niemand iets vanaf mag weten. Doe dus werkelijk alles wat in jouw vermogen ligt om deze te volbrengen. Zorg dat je dat boek te pakken krijgt. En zorg dat je daar niet bij wordt betrapt.’
Ik was geen onnozele dwaas. Ik wist wat de risico’s waren. En de toon die hij altijd tegen me gebruikte, de blik die hij me steeds toewierp… ‘Werkelijk alles?’ Hij trok zijn wenkbrauwen op. Ik zei zacht: ‘Als ik met hem het bed in duik, zou je dan tevreden zijn?’
Zijn pupillen werden enorm en zijn blik zakte omlaag naar mijn mond. De houten ladekast kreunde onder zijn handen. ‘Wat kun jij toch een monsterlijke dingen zeggen.’ Ik wachtte met een onregelmatig kloppend hart. Na een tijdje keek hij me weer aan. ‘Het staat je altijd vrij te doen wat je wilt en met wie je wilt. Dus als jij hem wilt berijden, ga dan je gang maar.’
‘Misschien doe ik dat wel.’ Hoewel een deel van me hem het liefst had toegebeten: Leugenaar.
‘Prima.’ Zijn adem streelde mijn mond.
‘Prima,’ zei ik, me bewust van elke centimeter tussen ons, een afstand die steeds kleiner werd, en de uitdaging die steeds sterker werd met elke seconde dat geen van ons zich bewoog.
‘Zolang je deze missie maar niet in gevaar brengt,’ zei hij zacht, met ogen als sterren.
‘Ik weet heus wel hoe belangrijk het is.’ Zijn intense kracht omhulde me en schudde me wakker.
Het zout, de zee en de bries trokken aan me, zongen tegen me.
Het was alsof Rhys dat ook had gehoord, want hij boog nu zijn hoofd naar de niet-brandende kaars op de ladekast. ‘Steek aan.’
Ik overwoog even ertegen in te gaan, maar keek toen naar de kaars en probeerde vuur op te roepen, de withete woede die hij had weten op te stoken.
De kaars werd van de ladekast geslagen door een woeste golf water, alsof iemand er een emmer vol overheen had gesmeten.
Ik staarde met open mond naar het water dat van de ladekast op de marneren vloer droop en het enige geluid in de kamer was.
Rhys, die nog steeds met zijn handen aan weerszijden van mij leunde, lachte zacht. ‘Kun jij dan echt nooit een bevel opvolgen?’
Wat het ook was, nu ik hier was, dicht bij Tarquin en zijn kracht, voelde ik dat het water op me reageerde. Ik voelde het in een plas op de vloer liggen, ik voelde de zee woelen en kolken in de baai, ik proefde het zout in de bries. Ik staarde Rhys onbewogen aan.
Niemand was mijn meester. Maar misschien kon ik wel de meester van alles zijn als ik dat wilde. Als ik het aandurfde.
Ik dwong het water met mijn wilskracht net als de sterren te worden die Rhys in zijn mantel van duisternis had opgeroepen en het rees als een vreemd soort regen op van de vloer. Ik dwong de druppels zich af te splitsen tot ze om ons heen hingen, het licht opvingen en fonkelden als kristallen aan een kroonluchter.
Rhys wendde zijn blik van me af om ze te bekijken. ‘Ik raad je aan dat trucje niet in de slaapkamer aan Tarquin te vertonen,’ mompelde hij.
Ik stuurde alle druppels keihard op het gezicht van de Edelheer af.
Het gebeurde zo snel en onverwacht dat hij geen tijd had om zich af te schermen. Een paar druppels ketsten op hem af en kwamen op mij terecht.
We waren nu allebei doorweekt. Rhys staarde me even met open mond aan en glimlachte toen. ‘Goed gedaan,’ zei hij, en hij liet de ladekast eindelijk los. Hij deed geen moeite het water weg te vegen dat glinsterend op zijn huid lag. ‘Blijf oefenen.’
Ik zei: ‘Zal hij je de oorlog verklaren? Vanwege mij?’
Hij wist wie ik bedoelde. De enorme woede die even daarvoor op Rhys’ gezicht te zien was geweest, veranderde in dodelijke kalmte. ‘Dat weet ik niet.’
‘Ik… ik zou echt teruggaan. Als het daarop uitdraaide, Rhys. Ik zou liever teruggaan dan van jou vragen om te vechten.’
Hij stak een nog altijd natte hand in zijn zak. ‘Wil je dan terug? Zou je weer van hem houden als hij om jou een oorlog zou beginnen? Zou hij jou met dat grootse gebaar weer voor zich winnen?’
Ik slikte moeizaam iets weg. ‘Ik heb genoeg dood en verderf gezien. Ik wil niet dat er nog meer mensen sterven, in elk geval niet voor mij.’
‘Dat is geen antwoord op mijn vraag.’
‘Nee, ik wil helemaal niet terug. Maar ik zou het wel doen. Met pijn en dood wint hij mij niet voor zich terug.’
Rhys staarde me nog even met een ondoorgrondelijke blik aan en beende toen met grote stappen naar de deur. Met zijn vingers al op de als zee-egel gevormde deurklink bleef hij staan. ‘Hij heeft je opgesloten, omdat hij het wist – omdat die schoft wist hoe waardevol jij bent. Dat je meer waard bent dan land, goud of edelstenen. Hij wist het en wilde je helemaal voor zichzelf houden.’
De woorden kwamen hard aan, ook al verzachtten ze de pijn in een ruw stukje van mijn ziel. ‘Hij hield… houdt echt van me, Rhysand.’
‘Het gaat er niet om of hij van je hield, maar hoeveel. Te veel. Liefde kan vergif zijn.’
Toen was hij weg.
De baai was zo kalm – wellicht met wilskracht tot kalmte gedwongen door zijn Edelheer en meester – dat de feestboot nauwelijks schommelde tijdens de uren dat wij aan boord aten en dronken.
De reusachtige boot was gemaakt van fraai hout en goud, en was groot genoeg voor de ongeveer honderd Hoge Fae die hun best deden niet alles gade te slaan wat Rhys, Amren en ik deden.
Het grote dek stond vol lage tafeltjes en banken om te eten en te ontspannen, en op het bovendek stond onze lange eettafel onder een overkapping van dakpannen die waren ingelegd met parelmoer. Tarquin was de verpersoonlijking van de zomer in blauwgroen en goud met stukjes glinsterende smaragd in zijn knopen en om zijn vingers. Op zijn zeeschuimkleurige haar stond een kroon van saffieren en witgoud in de vorm van aanstormende golven, zo verfijnd dat ik mezelf er vaak op betrapte dat ik ernaar staarde.
Dat deed ik ook toen hij zich omdraaide naar zijn rechterkant, waar ik zat, en me zag kijken.
‘Je zou toch denken dat onze ervaren juweliers wel een kroon konden maken die iets comfortabeler zat. Deze snijdt vreselijk in mijn huid.’
Een vriendelijke poging tot een gesprek nadat ik het eerste uur zwijgend had zitten kijken naar de eilandstad, het water en het vasteland – en er een net van bewustzijn, van blinde kracht overheen had uitgeworpen om te kijken of er iets reageerde. Of het Boek daar ergens lag te sluimeren.
Niets had op mijn stille roep geantwoord. Het leek me dus een goed moment om iets te zeggen. ‘Hoe is het je gelukt hem uit haar handen te houden?’
Het hardop uitspreken van Amarantha’s naam te midden van al deze blije, feestende mensen zou hebben aangevoeld alsof ik een regenwolk aanriep.
Rhys, die links van hem zat en diep in gesprek verwikkeld was met Cresseida, keek niet eens naar me. Hij had aan het begin van de avond ook al amper iets tegen me gezegd, niet eens een opmerking over mijn kleren.
Ongebruikelijk, zeker gezien het feit dat zelfs ikzelf tevreden was geweest over hoe ik eruitzag en ik ook nu weer alles zelf had uitgezocht: de hoofdband van gevochten roodgoud die mijn loshangende haar uit mijn gezicht hield, een mouwloze, donkerroze jurk van chiffon – strak om de borst en het middel – bijna hetzelfde model als de paarse die ik die ochtend had gedragen. Vrouwelijk, zacht, mooi. Zo had ik me lange tijd niet gevoeld. Dat had ik ook niet gewild.
Maar hier zou dit alles niet leiden tot een leven van alleen maar feestjes plannen. Hier kon ik zacht en mooi als de zonsondergang zijn en dan de volgende ochtend na het ontwaken weer mijn Illyrische gevechtskleding aantrekken.
Tarquin zei: ‘Het is ons gelukt het grootste deel van onze rijkdommen weg te smokkelen voordat het gebied zich overgaf. Nostrus – mijn voorganger – was mijn neef. Ik diende als prins in een andere stad. Ik kreeg midden in de nacht de opdracht de schatten zo snel mogelijk te verbergen.’
Amarantha had Nostrus gedood omdat hij rebelleerde, en had uit wraak zijn hele familie vermoord. Tarquin moest een van de weinige overlevende familieleden zijn als de kracht op hem was overgegaan.
‘Ik wist niet dat het Zomerhof zo op schatten gesteld was,’ zei ik.
Tarquin lachte hees. ‘De eerste Edelheren wel. Nu is het voornamelijk traditie.’
Ik zei voorzichtig en zo nonchalant mogelijk: ‘Dus jullie hechten waarde aan goud en juwelen?’
‘Onder andere.’
Ik nam een slokje wijn om tijd te winnen en een manier te bedenken om het te vragen zonder achterdocht op te roepen. Maar misschien was het wel het beste om direct te zijn. ‘Mogen mensen van buitenaf de collectie zien? Mijn vader was koopman, ik heb een groot deel van mijn jeugd in zijn kantoor doorgebracht en hem geholpen met zijn voorraden. Het zou interessant zijn om sterfelijke rijkdommen te vergelijken met schatten die door Fae-handen zijn gemaakt.’
Rhys praatte nog steeds met Cresseida en er kwam nog geen sprankje van goedkeuring of geamuseerdheid via onze band bij me door.
Tarquin hield zijn hoofd schuin en de edelstenen op zijn kroon fonkelden. ‘Maar natuurlijk. Morgen na de lunch wellicht?’
Hij was niet dom en het was best mogelijk dat hij zich bewust was van het spelletje dat werd gespeeld, maar… het aanbod was gemeend. Ik glimlachte even en knikte. Ik keek naar de menigte die op het dek onder ons rondslenterde en het met lantaarns verlichte water daarachter, maar voelde dat Tarquin nog steeds naar me staarde.
Hij zei: ‘Hoe is het daar? In de mensenwereld?’
Ik speelde met de aardbeiensalade op mijn bord. ‘Ik heb er maar een klein deel van gezien. Mijn vader werd de “Vorst der Kooplieden” genoemd, maar ik was te jong om met hem mee op reis te mogen naar andere delen van de mensenwereld. Toen ik elf was, verloor hij zijn fortuin aan een scheepslading naar Bharat. De acht jaar daarop leefden we in armoede in een piepklein dorpje vlak bij de Muur. Ik kan dus niet voor de hele wereld van de sterfelijken spreken als ik zeg dat wat ik daar heb gezien… keihard is. Wreed. Hier lijken de grenzen tussen de verschillende klassen veel vager. Daar worden ze bepaald door geld. Of je hebt het en je deelt het niet, of je lijdt honger en moet vechten om te overleven. Mijn vader… Toen ik naar Prythian ging, kreeg hij zijn vermogen terug.’ Mijn hart verstrakte en zakte naar mijn maag. ‘Dezelfde mensen die ons honger hadden laten lijden, waren opeens weer onze beste vrienden. Ik heb veel liever te maken met een wezen uit Prythian dan met de monsters aan de andere kant van de Muur. Zonder magie, zonder krachten is geld daar het enige wat ertoe doet.’
Tarquin perste zijn lippen op elkaar, maar zijn ogen stonden nadenkend. ‘Zou je hen sparen als er oorlog uitbrak?’
Een heel gevaarlijke, beladen vraag. Ik kon hem niet vertellen waar we aan de andere kant van de Muur mee bezig waren, dat kon pas wanneer Rhys aangaf dat het mocht.
‘Mijn zussen wonen bij mijn vader op zijn landgoed. Voor hen zou ik wel vechten. Maar voor die stroopsmeerders en dikdoeners… Ik zou het niet erg vinden als hun klasse zou verdwijnen.’ Zoals de haatzaaiende familie van Elains verloofde.
Tarquin zei heel zacht: ‘Er zijn bewoners in Prythian die hetzelfde denken over de hoven.’
‘Hoezo? Willen ze de Edelheren weg hebben?’
‘Misschien. Maar ze willen vooral dat er een eind komt aan de privileges van de Hoge Fae die niet voor lagere elfiden gelden. Zelfs de benaming bevat een bepaalde oneerlijkheid. Misschien lijkt het hier wel meer op het mensenrijk dan jij doorhebt, zijn de grenzen minder vaag dan ze lijken. In sommige hoven hebben de laagste Hoge Fae-bedienden meer rechten dan de rijkste lagere elfiden.’
Ik werd me er opeens van bewust dat wij niet de enigen op de boot waren of aan deze tafel. En dat we werden omringd door Hoge Fae met een dierlijk scherp gehoor. ‘Ben jij het met hen eens? Dat dit moet veranderen?’
‘Ik ben een jonge Edelheer,’ zei hij. ‘Net tachtig jaar oud.’ Hij was dus dertig geweest toen Amarantha aan de macht kwam. ‘Anderen noemen me wellicht onervaren of dwaas, maar ik heb die wreedheden zelf meegemaakt en ken veel goede lagere elfiden die zwaar hebben geleden, puur omdat ze aan de verkeerde kant van de macht zijn geboren. Zelfs binnen mijn eigen woningen dwingen de beperkingen van onze tradities me de regels van mijn voorgangers te handhaven: de lagere elfiden mogen zich tijdens hun werk niet laten zien of horen. Ik zou op een dag graag een Prythian willen meemaken waarin zij een stem hebben, zowel bij mij thuis als in de wereld hierbuiten.’
Ik bekeek hem aandachtig, zoekend naar bedrog of manipulatie. Ik vond niets.
Bestelen – ik zou hem bestelen. Maar stel nu eens dat ik er gewoon om zou vragen? Zou hij het me dan geven of zouden de tradities van zijn voorouders daar te diep voor zijn ingesleten?
‘Vertel me wat die blik betekent,’ zei Tarquin, die nu met zijn gespierde armen op het goudkleurige tafelkleed leunde.
Ik zei eerlijk: ‘Ik zit te denken dat het heel gemakkelijk zou zijn om van jou te houden. En nog gemakkelijker om je een vriend te noemen.’
Hij glimlachte naar me, breeduit en openhartig. ‘Ik zou tegen beide geen bezwaar hebben.’
Gemakkelijk – het zou heel gemakkelijk zijn om verliefd te worden op een vriendelijke, attente man.
Ik wierp een blik op Cresseida, die nu zo ongeveer bij Rhys op schoot zat. Rhysand grijnsde als een kat en tekende met een vinger rondjes op de rug van haar hand, en zij beet op haar lip en straalde. Ik keek weer naar Tarquin, mijn wenkbrauwen opgetrokken in een zwijgende vraag.
Hij trok een gezicht en schudde zijn hoofd.
Ik hoopte maar dat ze naar háár kamer zouden gaan.
Want als ik moest aanhoren hoe Rhys met haar vrijde… Ik stond mezelf niet toe die gedachte af te maken.
Tarquin zei peinzend: ‘Het is jaren geleden dat ik haar zo heb gezien.’
Mijn wangen brandden, van schaamte. Waarom schaamte? Omdat ik haar zonder enige aanleiding naar de keel wilde vliegen? Rhysand pestte me en daagde me uit – hij had me nooit… verleid met lange, indringende blikken of lachjes die pure Illyrische arrogantie uitstraalden.
Ik besefte dat ik dat geschenk één keer had gekregen – en ik had het had opgebruikt, had ervoor gevochten en het kapotgemaakt. Ik besefte dat Rhysand na alles wat hij had opgeofferd en gedaan… Hij had het net zozeer verdiend als Cresseida.
Ook al… ook al wilde ik het heel even voor mezelf hebben.
Ik wilde dat gevoel terug hebben.
Bovendien was ik… eenzaam.
Ik realiseerde me dat ik al heel lang eenzaam was.
Rhys boog zich voorover om op te vangen wat Cresseida zei; haar lippen streken langs zijn oor en haar vingers waren nu verstrengeld met die van hem.
Wat ik ervoer, was geen verdriet, wanhoop of angst, maar… een ongelukkig gevoel. Zo’n somber, diep ongelukkig gevoel dat ik opstond.
Rhys’ ogen gleden mijn kant op; kennelijk herinnerde hij zich eindelijk weer dat ik bestond, maar van zijn gezicht was niets af te lezen – geen teken dat hij via onze band voelde wat ik voelde. Het kon me niet schelen dat mijn schild niet actief was, dat mijn gedachten toegankelijk waren en hij hen als een boek kon lezen. Het kon hem zo te zien ook niets schelen. Hij grinnikte om iets wat Cresseida zei en kroop wat dichter naar haar toe.
Tarquin was ook opgestaan, en sloeg Rhys en mij nu gade.
Ik was ongelukkig. Niet alleen maar gebroken, maar ongelukkig.
Een emotie, besefte ik. Het was een emotie in plaats van een oneindige leegte of door overlevingsdrang gedreven angst.
‘Ik heb behoefte aan frisse lucht,’ zei ik, ook al bevonden we ons in de buitenlucht. Maar met al die goudgele lichtjes en de vele mensen aan tafel… Ik moest een plekje zien te vinden op de boot waar ik alleen kon zijn, al was het maar heel even, missie of geen missie.
‘Zal ik met je meegaan?’
Ik keek de Edelheer van de Zomer aan. Ik had niet gelogen. Het zou echt gemakkelijk zijn om verliefd te worden op een man als hij. Maar ik was er niet zeker van dat Tarquin na alle ontberingen die hij Onder de Berg had geleden de duisternis zou begrijpen die wellicht altijd in mij zou huizen. Niet alleen de door Amarantha veroorzaakte duisternis, maar ook die van de jaren die ik hongerig en wanhopig had doorgebracht.
Dat ik misschien wel altijd een beetje harteloos of rusteloos zou zijn. Dat ik misschien naar rust verlangde, maar nooit naar een comfortabele kooi.
‘Ik red me wel, dank je,’ zei ik, en ik liep naar de brede trap die omlaag leidde naar de achtersteven van het schip – helder verlicht, maar rustiger dan de drukke ruimtes bij de boeg. Rhys keek me niet eens na toen ik wegliep. Opgeruimd staat netjes.
Halverwege de houten trap zag ik Amren en Varian staan. Ze leunden allebei tegen een pilaar, dronken wijn en negeerden elkaar. Maar ze spraken evenmin met anderen.
Misschien was dat wel de reden dat ze was meegekomen: om Tarquins waakhond af te leiden.
Ik kwam aan op het grote dek, zocht een plekje bij de houten reling dat iets meer in de schaduw lag dan de rest en leunde eroverheen. De boot werd voortgestuwd door magie – geen roeispanen, geen zeilen. We bewogen ons stil en soepel door de baai en veroorzaakten vrijwel geen rimpeling in het water achter ons.
Ik had niet eens in de gaten dat ik het laatste uur in mijn eentje op hem had staan wachten tot de boot bij de steiger van de eilandstad aanmeerde.
Toen ik met de rest van de opvarenden aan land ging, stonden Amren, Varian en Tarquin allemaal een beetje terughoudend op de kade op me te wachten.
Rhys en Cresseida waren nergens te bekennen.