5

 

 

 

 

 

 

Ik hoorde niet verbaasd te zijn. Rhysand vond het nu eenmaal leuk overal een spektakel van te maken. En hij beschouwde Tamlin kwaad maken als een kunstvorm.

Daar stond hij dus.

Rhysand, Edelheer van het Nachthof, stond nu naast me, en duisternis lekte uit hem als inkt in water.

Hij hield zijn hoofd een beetje scheef en door de beweging verschoof zijn blauwzwarte haar. Zijn donkerblauwe ogen, die fonkelden in het gouden Fae-licht, focusten zich op Tamlin en hij hief een hand op naar Tamlin, Lucien en de bewakers, die hun zwaard al half hadden getrokken en probeerden in te schatten hoe ze mij uit de weg konden krijgen, hoe ze hem konden neerslaan…

Bij het opheffen van zijn hand verstarden ze.

Ianthe week met een gezicht dat was ontdaan van alle kleur langzaam achteruit.

‘Wat een mooie bruiloft,’ zei Rhysand, die zijn handen in zijn zakken stak nu de vele zwaarden in hun schede bleven. De rest van de mensenmassa drong naar achteren en sommigen klauterden zelfs over stoelen om weg te komen.

Rhys nam me traag op en klakte met zijn tong bij het zien van mijn zijden handschoenen. Datgene wat zich onder mijn huid had opgebouwd, werd nu rustig en koud.

‘Maak dat je wegkomt,’ gromde Tamlin, die nu op ons af sloop. Uit zijn knokkels doken klauwen op.

Rhys klakte weer met zijn tong. ‘O, dat dacht ik toch niet. Niet nu ik mijn afspraak met onze lieve Feyre wil laten ingaan.’

Mijn maag voelde hol aan. Nee – nee, niet nu.

‘Je weet wat er gebeurt als je weigert de afspraak na te komen,’ vervolgde Rhys, zacht grinnikend over de mensen die over elkaar heen tuimelden in hun haast bij hem weg te komen. ‘Ik heb je drie maanden lang je vrijheid gegeven. Je zou op zijn minst blij kunnen kijken dat je me weer ziet.’

Ik trilde te hevig om iets te zeggen. In Rhys’ ogen was afkeuring te lezen.

De blik verdween zodra hij weer naar Tamlin keek. ‘Ik neem haar nu mee.’

‘Waag het niet,’ snauwde Tamlin. Het podium achter hem was verlaten; Ianthe was volkomen verdwenen. Net als de meeste andere aanwezigen.

‘Heb ik jullie soms ergens bij gestoord? Ik dacht dat het al was afgelopen.’ Rhys schonk me een glimlach die droop van venijn. Hij wist het – door de band, door de magie die tussen ons bestond, had hij geweten dat ik op het punt had gestaan om ‘nee’ te zeggen. ‘Volgens Feyre in elk geval wel.’

Tamlin snauwde: ‘Laat ons eerst de ceremonie afronden.’

‘Jullie hogepriesteres denkt volgens mij ook dat het voorbij is,’ merkte Rhys op.

Tamlin keek over zijn schouder, zag dat het altaar verlaten was en verstijfde. Toen hij zich weer naar ons omdraaide, waren de klauwen half terug gekropen in zijn handen. ‘Rhysand…’

‘Ik ben niet in de stemming om te onderhandelen,’ zei Rhys, ‘ook al zou dat ongetwijfeld in mijn voordeel kunnen werken.’ Ik schrok op bij de liefkozing van zijn hand op mijn elleboog. ‘Kom, we gaan.’

Ik verroerde me niet.

‘Tamlin,’ zei ik zacht.

Tamlin deed met een gezicht dat grauw was geworden één stap in mijn richting, maar bleef Rhys aankijken. ‘Zeg wat je wilt hebben.’

‘Doe geen moeite,’ antwoordde Rhys zangerig en hij stak zijn arm door die van mij. Elk lichamelijk contact was verschrikkelijk, onverdraaglijk.

Hij zou me mee terug nemen naar het Nachthof, de plek die Amarantha volgens de geruchten als voorbeeld voor Onder de Berg had gebruikt, vol verdorvenheid, marteling en dood.

‘Tamlin, alsjeblieft.’

‘Wat dramatisch,’ zei Rhys, die me dicht tegen zich aan trok.

Tamlin bewoog zich niet, en de klauwen hadden volledig plaatsgemaakt voor gladde huid. Hij staarde onafgebroken naar Rhys, zijn lippen opgetrokken. ‘Als je haar iets aandoet…’

‘Ja, ik weet het, ik weet het,’ zei Rhysand loom. ‘Ik breng haar over een week terug.’

Nee – nee, Tamlin kon die dreigementen niet uiten, niet wanneer ze inhielden dat hij me liet gaan. Zelfs Lucien keek met open mond naar Tamlin, zijn gezicht zag wit van woede en schrik.

Rhys liet mijn elleboog los, zodat hij een hand om mijn middel kon slaan, klemde me stevig tegen zijn zij en fluisterde in mijn oor: ‘Houd je vast.’

De duisternis bulderde, een windvlaag trok me heen en weer, de grond viel weg onder mijn voeten en de wereld om me heen verdween. Alleen Rhys bleef over en ik klemde me vol haat aan hem vast, haat die mijn hele hart vulde.

Opeens verdween de duisternis.

Eerst rook ik jasmijn, toen zag ik sterren. Een zee van sterren die flonkerden boven glanzende pilaren van maansteen die een uitgestrekte aanblik omlijstten van eindeloze, besneeuwde bergtoppen.

‘Welkom in het Nachthof,’ was het enige wat Rhys zei.

 

Het was de prachtigste plek die ik ooit had gezien.

Het gebouw waarin we ons bevonden, stond boven op een van de bergen van grijze steen. De hal om ons heen was toegankelijk voor de elementen, nergens waren ramen, slechts torenhoge pilaren en ijle gordijnen die wuifden in de jasmijngeurige bries.

Er moest magie zijn gebruikt om de lucht warm te houden midden in de winter. Om nog maar niet te spreken over de hoogte waarop we ons bevonden, de sneeuw die de bergen bedekte of de felle wind die sneeuwvlagen als wandelende mist van de bergtoppen joeg.

De hal was verdeeld in kleine zit-, eet- en werkruimtes, van elkaar gescheiden door gordijnen, weelderige planten of dikke kleden die her en der over de maanstenen vloer waren verspreid. Een paar lichtbollen wiegden heen en weer in de bries, net als de lantaarns van gekleurd glas die in de gewelven van het plafond bungelden.

Er was geen krijs, geen gil, geen smeekbede te horen.

Achter me rees een muur van wit marmer op, hier en daar onderbroken door deuren die toegang gaven tot schemerige gangen. De rest van het Nachthof moest beslist daarachter liggen. Geen wonder dat ik niemand hoorde schreeuwen als iedereen binnen was.

‘Dit zijn mijn privévertrekken,’ merkte Rhys nonchalant op. Zijn huid was donkerder dan ik me herinnerde: goudbruin in plaats van bleek.

Bleek, omdat hij vijftig jaar opgesloten had gezeten Onder de Berg. Ik bekeek hem aandachtig, op zoek naar een spoor van de enorme, vliesachtige vleugels – de vleugels waar hij zo graag mee vloog. Er was niets te zien. Alleen de man zelf die me met een spottende grijns aankeek.

En die maar al te bekende uitdrukking. ‘Hoe durf je!’

Rhys snoof minachtend. ‘Die uitdrukking op jouw gezicht heb ik echt gemist.’ Hij sloop met katachtige bewegingen wat dichter naar me toe, zijn violetblauwe ogen ingetogen, dodelijk. ‘Graag gedaan, trouwens.’

‘Wat?’

Rhys bleef op nog geen halve meter afstand staan en stak zijn handen in zijn zakken. Hier leek de nacht niet in rimpelingen van hem af te komen, en ondanks zijn volmaaktheid leek hij bijna normaal. ‘Jou redden toen je dat vroeg.’

Ik verstijfde. ‘Ik heb helemaal niets gevraagd.’

Zijn blik gleed naar mijn linkerhand.

Hij greep onverwacht mijn arm vast, gromde zacht en trok de handschoen met een ruk uit. Zijn aanraking was als een brandmerk; ik kromp in elkaar en deed een stap achteruit, maar hij hield me stevig vast tot hij beide handschoenen had verwijderd. ‘Ik hoorde je iemand smeken om je te redden, om je daar weg te halen. Ik hoorde je “nee” zeggen.’

‘Ik heb niets gezegd.’

Hij draaide mijn onbedekte hand om, verstrakte zijn greep en bekeek het oog dat hij had getatoeëerd. Hij tikte op de pupil. Eén keer. Twee keer. ‘Ik heb het echt luid en duidelijk gehoord.’

Ik wrong mijn hand los. ‘Breng me terug. Nu meteen. Ik wilde niet worden ontvoerd.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Wat is nu een beter moment om jou mee hiernaartoe te nemen? Misschien had Tamlin niet in de gaten dat je op het punt stond hem in het bijzijn van zijn hele hof af te wijzen. Misschien kun je mij er nu de schuld van geven.’

‘Wat ben je toch een hufter. Je hebt heel duidelijk laten blijken dat ik… mijn bedenkingen had.’

‘Wat ben je toch altijd dankbaar.’

Ik deed mijn best om diep adem te halen. ‘Wat wil je van me?’

‘Wat ik wil? Om te beginnen wil ik dat je “dank je wel” zegt. Daarna wil ik dat je die foeilelijke jurk uittrekt. Je ziet eruit als…’ Zijn mond vormde een wrede streep. ‘Je ziet eruit als het onschuldige, hulpeloze meisje dat die zelfvoldane priesteres en hij van je willen maken.’

‘Jij weet helemaal niets over mij. Of over ons.’

Rhys glimlachte veelbetekenend naar me. ‘En Tamlin wel? Heeft hij jou wel eens gevraagd waarom je elke nacht alles onderkotst, waarom je sommige kamers niet binnen kunt gaan of bepaalde kleuren niet wilt zien?’

Ik was als verlamd. Het was alsof ik naakt voor hem stond. ‘Ga verdorie uit mijn hoofd.’

Tamlin had zijn eigen gruwelijkheden te verdragen, te verslaan.

‘Van hetzelfde.’ Hij beende een paar stappen bij me vandaan. ‘Denk je soms dat ik het leuk vind om elke nacht te worden gewekt door beelden van jou, terwijl je alles uitspuugt? Jij stuurt alles via die band naar me door en ik vind het nogal vervelend dat ik op de eerste rij zit, terwijl ik wil slapen.’

‘Rotzak.’

Weer dat gegrinnik. Ik weigerde hem te vragen wat hij bedoelde, dat van die band tussen ons. Ik weigerde hem te laten merken dat ik nieuwsgierig was. ‘En wat ik nog meer van je wil…’ Hij gebaarde naar het huis achter ons. ‘Dat vertel ik je morgen bij het ontbijt. Ga je nu eerst maar opfrissen. Rust goed uit.’ De woede over de jurk, het haar, laaide weer op in zijn ogen. ‘Loop de trap aan de rechterkant af. Eén verdieping lager. Jouw kamer is de eerste deur.’

‘Geen cel in de kerkers?’ Het was misschien niet slim om mijn angst prijs te geven, om dit te opperen.

Rhys draaide zich met licht opgetrokken wenkbrauwen om. ‘Je bent geen gevangene, Feyre. Je hebt een afspraak met me gemaakt en daar houd ik je nu aan. Jij bent hier mijn gast met dezelfde privileges als ieder lid van mijn hofhouding. Niemand van mijn onderdanen hier zal een vinger naar je uitsteken, je kwaad doen of zelfs maar slecht over je denken.’

Ik zei met een tong die droog en zwaar aanvoelde: ‘En waar zijn die onderdanen dan?’

‘Sommigen wonen hier, in de berg onder ons.’ Hij keek me met een schuin hoofd aan. ‘Het is hun verboden in deze woonvertrekken te komen. Ze weten dat ze dan hun doodvonnis tekenen.’ Zijn ogen tuurden doordringend en helder in die van mij, alsof hij de paniek kon voelen, de schaduwen die me beslopen. ‘Amarantha was niet erg creatief,’ zei hij met stille wraakzucht. ‘Mijn hof onder deze berg wordt al heel lang gevreesd en ze besloot het na te bouwen door de heilige berg van Prythian te ontwijden. Dus ja: er bevindt zich een hof onder deze berg, het hof waaraan ik jou volgens Tamlin nu ga onderwerpen. Ik ben daar af en toe aanwezig als heerser, maar het regelt zich bijna vanzelf.’

‘Wanneer… wanneer breng je me daarnaartoe?’ Als ik echt weer onder de grond moest gaan, die verschrikkelijke gruwelen opnieuw moest aanschouwen… dan zou ik hem smeken, letterlijk sméken, om me er niet mee naartoe te nemen. Het kon me niet schelen hoe zielig ik dan overkwam. Ik was alle schroom verloren over het overschrijden van welke grens dan ook als het om overleven ging.

‘Dat ben ik niet van plan.’ Hij bewoog zijn schouders heen en weer. ‘Dit is mijn thuis en het hof beneden is mijn… beroep, noemen jullie stervelingen het. Ik wil niet dat die twee elkaar vaak overlappen.’

Ik trok mijn wenkbrauwen een stukje op. ‘Wij stervelingen?’

Sterrenlicht danste over zijn gezicht. ‘Moet ik jou als iets anders zien?’

Een uitdaging. Ik verdrong mijn ergernis over de vrolijkheid die zijn mondhoeken omhoogtrok en zei in plaats daarvan: ‘En de andere inwoners van jouw hof?’ Het gebied van het Nachthof was gigantisch, veel groter dan alle andere in Prythian. En overal om ons heen stonden die kale, met sneeuw bedekte bergen. Nergens een spoor te bekennen van dorpen, steden of wat dan ook.

‘Verspreid over het hele land, verblijvend waar ze zelf willen. Zoals ook jij nu vrij bent om te gaan en staan waar je wilt.’

‘Dan wens ik naar huis te gaan.’

Rhys lachte en slenterde nu naar de andere kant van de hal, die uitmondde in een veranda die open en bloot onder de sterrenhemel lag. ‘Ik ben altijd bereid om je bedankje aan te horen, hoor,’ riep hij zonder achterom te kijken.

Ik kreeg een rood waas voor mijn ogen en kon niet snel genoeg ademhalen, kon niet nadenken door het gebulder in mijn hoofd. Het ene moment staarde ik hem nog na, en het volgende had ik een schoen in mijn hand.

Ik smeet het ding met alle kracht die ik in me had naar hem toe.

Met al mijn aanzienlijke, onsterfelijke kracht.

Ik zag het zijden schoentje amper door de lucht vliegen, snel als een vallende ster, zo snel dat zelfs een Edelheer het niet voelde aankomen…

En het landde met een harde klap tegen zijn hoofd.

Rhys hief een hand op naar zijn achterhoofd en draaide zich met een ruk om, zijn ogen wijd opengesperd.

Ik had de andere schoen al in mijn hand. ‘Waag het eens,’ zei hij dreigend. Hij moest die dag in een niet al te beste bui zijn als hij zijn opvliegendheid zo duidelijk liet doorschemeren.

Mooi. Dan was ik dus niet de enige.

Ik gooide mijn andere schoen net zo snel en hard als de eerste naar zijn hoofd.

Zijn hand schoot omhoog en greep de schoen op slechts een paar centimeter van zijn gezicht uit de lucht.

Rhys liet de schoen sissend zakken en staarde me recht aan, terwijl de zijde tot glinsterend zwart stof verging in zijn vuist. Hij strekte zijn vingers zodat het laatste restje glanzende stof de vergetelheid in waaide en keek onderzoekend naar mijn hand, mijn lichaam, mijn gezicht.

‘Interessant,’ mompelde hij. Toen vertrok hij.

Ik overwoog even om hem te tackelen en zijn gezicht met mijn vuisten te bewerken, maar ik was niet dom. Ik was bij hem thuis boven op een berg waar zo te zien in de hele omgeving absoluut niets te vinden was. Er zou niemand komen om me te redden, er was hier zelfs niemand die me hoorde schreeuwen.

Dus liep ik naar de deur die hij had aangewezen en de schemerige trap daarachter.

Toen ik die zonder al te hard adem te durven halen bijna had bereikt, zei een heldere, opgewekte vrouwenstem achter me, ver achter me, aan de andere kant van de hal uit dezelfde richting waar Rhys naartoe was verdwenen: ‘Nou, dat ging goed.’

Rhys’ snauwende antwoord spoorde mijn voetstappen tot grotere snelheid aan.

 

Mijn kamer was… een droom.

Nadat ik de ruimte had onderzocht op mogelijke gevaren, en nadat ik alle in- en uitgangen en verstopplekken uit mijn hoofd had geleerd, bleef ik in het midden staan om na te denken over de plek waar ik de komende week zou verblijven.

Net als het woongedeelte boven waren de ramen opengesteld voor de harde wereld buiten – geen glas, geen luiken – en ragfijne amethistkleurige gordijnen wapperden zacht in die onnatuurlijke, milde bries. Het enorme bed was een roomwit en ivoorkleurig geval met kussens, dekens en omslagdoeken voor overdag, en zag er nog uitnodigender uit door de goudkleurige lampen aan weerszijden ervan. Tegen één muur stonden een ladekast en toilettafel, omlijst door die ramen zonder glas. Aan de andere kant van de kamer bevond zich achter een gewelfde houten deur een ruimte met een porseleinen wastafel en toilet, maar het bad…

Het bad.

De badkuip, die de andere helft van de slaapkamer in beslag nam, was in feite een zwembad dat tegen de zijkant van de bergwand hing. Een zwembad om in te liggen of in te ontspannen. Het uiteinde leek in het niets te verdwijnen, en het water stroomde geluidloos over de zijkant de nacht daarachter in. Op een smalle richel langs de aangrenzende muur stonden dikke, brandende kaarsen die slierten stoom de lucht in stuurden en een gloed afgaven die het donkere, glasachtige wateroppervlak verguldde.

Open, luchtig, luxe en… rustig.

Het was een kamer die geschikt was voor een keizerin. De marmeren vloeren, zijden en fluwelen stoffen en sierlijke details zou alleen een keizerin zich kunnen veroorloven. Als Rhys zijn gasten zo behandelde, wilde ik niet eens weten hoe zijn eigen kamer eruit zou zien.

Gast – geen gevangene.

Tja… de kamer vormde daar het bewijs voor.

Ik nam niet de moeite om de deur te barricaderen. Als Rhys dat wilde, kon hij zo naar binnen vliegen. Bovendien had ik gezien hoe hij de geest van een elfide vermorzelde zonder zelfs maar met zijn ogen te knipperen. Ik dacht niet dat een beetje hout die verschrikkelijke kracht buiten zou houden.

Ik keek de kamer nogmaals rond en mijn trouwjurk siste op de warme marmeren vloer.

Ik bekeek mezelf.

Ik zag er belachelijk uit.

Mijn wangen en hals kriebelden van de warmte.

Het was geen excuus voor wat hij had gedaan. Ook al had hij me… gered – ik stikte haast in het woord – en me bespaard dat ik Tamlin moest afwijzen. Dat ik het moest uitleggen.

Ik haalde langzaam de speldjes en siersteentjes uit mijn gekrulde haar en legde ze op een hoopje op de toilettafel. Ik knarsetandde bij de aanblik ervan en veegde ze met een armzwaai in een lege lade die ik zo hard dichtgooide dat de spiegel boven de tafel rammelde. Ik wreef over mijn hoofdhuid, die pijn deed van het gewicht van de krullen en prikkende speldjes. Die middag had ik nog gefantaseerd dat Tamlin ze stuk voor stuk uit mijn haar zou plukken met een kus voor elk speldje, maar nu…

Ik slikte het brandende gevoel in mijn keel weg.

Rhys was wel de minste van mijn zorgen. Tamlin had mijn aarzeling gezien, maar had hij ook beseft dat ik op het punt stond om ‘nee’ te zeggen? Had Ianthe het doorgehad? Ik moest het hem vertellen. Moest uitleggen dat er geen bruiloft zou komen, voorlopig in elk geval niet. Misschien zou ik wachten tot het metgezelverbond op zijn plek viel, tot ik zeker wist dat het geen vergissing was, dat… dat ik hem waardig was.

Misschien zou ik wachten tot ook hij de nachtmerries had aanvaard die hem achtervolgden. Tot hij alles een beetje meer kon loslaten. Tot hij mij kon loslaten. Ook al begreep ik zijn behoefte om me te beschermen en zijn angst om me kwijt te raken wel… Misschien kon ik alles uitleggen zodra ik terug was.

Maar heel veel mensen hadden het gezien, hadden gezien dat ik aarzelde.

Met een trillende onderlip maakte ik mijn jurk los en schudde ik hem van me af.

Ik liet hem met een zucht van zijde, tule en kraaltjes op de grond vallen, een ingezakte soufflé op de marmeren vloer, en stapte eruit. Zelfs mijn onderkleding was belachelijk: luchtige stukjes kant, slechts bedoeld om door Tamlin te worden bewonderd – en vervolgens kapot te worden gescheurd.

Ik griste de jurk van de grond, holde naar de ladekast en propte hem erin. Toen trok ik de onderkleding uit, die ik erbij mikte.

Mijn tatoeage stak scherp af tegen de berg van witte zijde en kant. Mijn ademhaling versnelde. Ik had pas in de gaten dat ik huilde toen ik het eerste het beste stuk stof pakte dat ik in de ladekast tegenkwam – blauwgroene nachtkleding. Ik stak mijn voeten in de enkellange broek en trok het bijbehorende shirt met korte mouwen en een zoom die tot mijn navel reikte over mijn hoofd. Ik vond het niet erg dat dit blijkbaar de mode was in het Nachthof, dat de kleding zacht en warm was.

Ik klom in het grote, donzige bed met de gladde, verwelkomende lakens en kon amper diep genoeg ademhalen om de lampen aan beide kanten van het bed uit te blazen.

Zodra de duisternis het bed omsloot, snikte ik het echter uit – luide, ademloze snikken die door me heen schokten en door het open raam naar buiten golfden, de met sterren bezaaide, door sneeuw gekuste nacht in.

 

Rhys had niet gelogen toen hij zei dat ik samen met hem moest ontbijten.

Mijn vroegere bedienden van Onder de Berg verschenen kort na zonsopgang bij mijn deur en ik zou de mooie, donkerharige tweeling misschien niet eens hebben herkend als ze zich niet gedroegen alsof ze wisten wie ik was. Ik had hen alleen meegemaakt als schimmen, hun gezichten altijd verborgen door de ondoordringbare nacht. Maar hier – of wellicht zonder Amarantha – waren ze volledig gematerialiseerd.

Nuala en Cerridwen heetten ze, en ik vroeg me af of ze me dat ooit eerder hadden verteld. Of dat ik Onder de Berg te ver heen was geweest om er iets om te geven.

Door hun zachte klopje werd ik met een schok wakker – niet dat ik die nacht veel geslapen had. Ik vroeg me een fractie van een seconde af waarom mijn bed zo veel zachter aanvoelde, waarom er in de verte bergen zichtbaar waren, en geen lentegras en heuvels… en toen schoot het me allemaal weer te binnen. Samen met een bonkende, meedogenloze hoofdpijn.

Na een tweede, geduldig klopje, gevolgd door een gedempte opmerking door de deur om aan te geven wie ze waren, kroop ik uit bed om hen binnen te laten. Na een akelig onbeholpen begroeting vertelden ze me dat het ontbijt over een halfuur werd opgediend, en dat ik me moest wassen en aankleden.

Ik deed geen moeite te vragen of Rhys soms achter die laatste opdracht zat of dat het hun eigen aanbeveling was op basis van mijn ongetwijfeld smoezelige uiterlijk, maar ze legden eerst kleren klaar op het bed voordat ze me alleen lieten om me rustig te laten baden.

Het was verleidelijk om de rest van de dag in de weelderige warmte van de badkuip te blijven zitten, maar er schoot een zacht, vrolijk rukje dwars door mijn hoofdpijn heen. Ik kende dat rukje, ik was er één keer eerder door opgeroepen in de uren na Amarantha’s ondergang.

Ik liet me tot aan mijn hals in het water zakken en mijn blik gleed langs de heldere winterlucht, waar een felle wind de sneeuw van de dichtbij gelegen bergtoppen dreef… Nergens een spoor van hem, geen geklapwiek van uitgeslagen vleugels. Toch bleef het rukje trekken aan mijn gedachten, mijn instinct – om me te ontbieden. Als de bel van een bediende.

Terwijl ik hem hartgrondig vervloekte, wreef ik mezelf droog en trok ik de kleren aan die ze hadden klaargelegd.

Daarna volgde ik met grote stappen op mijn rode zijden schoenen, die vrijwel geen geluid maakten op de maanstenen vloer, blindelings de bron van dat onverdraaglijke rukje over de zonnige bovenverdieping. Het liefst wilde ik de kleren van mijn lijf rukken, al was het alleen maar omdat ze bij deze plek hoorden, van hem waren.

Mijn perzikkleurige broek met hoge broekrand was wijd en golfde om me heen, en eindigde bij mijn enkels in fluwelen zomen van puur goud. De lange mouwen van het bijpassende topje waren van ragdunne stof en liepen bij de pols eveneens smal toe, en het topje zelf eindigde vlak boven mijn navel, zodat het tijdens het lopen een strook huid bloot liet.

Comfortabel, gemakkelijk om in te bewegen – te rennen. Exotisch. Zo dun dat ik veilig kon aannemen dat ik niet buiten het bereik zou komen van de verwarmende magie die het gebouw zo aangenaam mild maakte, tenzij Rhysand natuurlijk van plan was me te martelen door me de kale winterse vlakte om ons heen op te jagen.

Gelukkig viel de tatoeage, duidelijk zichtbaar door de ijle stof van de mouw, hier niet echt op. Maar de kleren hoorden nog steeds bij dit hof.

En waren ongetwijfeld onderdeel van een of ander spelletje dat hij met me speelde.

Aan het uiteinde van de bovenverdieping glansde een glazen tafeltje als kwikzilver in het midden van een stenen veranda. Het was omringd door drie stoelen en volgeladen met fruit, sapjes, broodjes en vleeswaren. Op een van de stoelen… Hoewel Rhys naar het uitgestrekte panorama van besneeuwde bergen voor hem staarde, die bijna verblindend waren in het zonlicht, wist ik dat hij mijn komst had opgemerkt vanaf het moment dat ik aan de andere kant van de hal van de trap stapte. Misschien wel sinds ik wakker was, als ik dat rukje tenminste mocht geloven.

Tussen de twee laatste pilaren bleef ik staan om de Edelheer te bekijken die aan de ontbijttafel zat en het uitzicht dat hij in zich opnam.

‘Ik ben geen hond die je naar believen bij je roept,’ zei ik bij wijze van begroeting.

Rhys keek langzaam over zijn schouder. De violetblauwe ogen glommen helder in het licht en ik balde mijn handen tot vuisten toen ze me van top tot teen en weer terug opnamen. Kennelijk ontbrak er iets, want hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik wilde niet dat je verdwaalde,’ zei hij vriendelijk.

Mijn hoofd bonkte en ik wierp een blik op de zilveren theepot die dampend midden op de tafel stond. Een kop thee… ‘Ik dacht dat het hier altijd donker was,’ zei ik om mijn gretige verlangen naar de levensreddende thee zo vroeg op de ochtend niet te laten blijken.

‘Wij zijn een van de drie Zonnehoven,’ zei hij, terwijl hij met een sierlijke beweging van zijn pols gebaarde dat ik moest gaan zitten. ‘Onze nachten zijn vele malen mooier, en onze zonsondergang en zonsopgang zijn adembenemend, maar we houden ons aan de wetten van de natuur.’

Ik liet me op de beklede stoel tegenover hem zakken. Zijn tuniek stond aan de hals open en onthulde een glimp van de gebruinde borst eronder. ‘Doen de andere hoven dat dan niet?’

‘De aard van de Seizoenshoven is verbonden met die van hun Edelheer, die hen met zijn magie en naar zijn eigen voorkeur in een eeuwige lente, winter, herfst of zomer vasthoudt. Zo is het altijd geweest, een soort bizarre stagnatie. Maar de aard van de Zonnehoven – Dag, Ochtend en Nacht – is eerder… symbolisch. We mogen dan machtig zijn, maar zelfs wij kunnen het pad of de kracht van de zon niet veranderen. Thee?’

Het zonlicht danste langs de ronding van de zilveren theepot. Ik wist mijn gretige knikje te beperken tot een ingehouden beweginkje van mijn kin. ‘Je zult er echter wel achter komen,’ ging Rhysand verder, terwijl hij een kop thee voor me inschonk, ‘dat onze nachten bijzonder spectaculair zijn – zo spectaculair zelfs dat sommige inwoners van mijn gebied juist met zonsondergang opstaan en met zonsopgang naar bed gaan, alleen maar om te kunnen leven in het licht van de sterren.’

Ik schonk een beetje melk in de thee en zag dat licht en donker samenvloeiden terwijl ik roerde. ‘Waarom is het hier zo warm, hoewel het hartje winter is?’

‘Magie.’

‘Uiteraard.’ Ik legde mijn theelepeltje neer, nam een slok en slaakte bijna een diepe zucht bij de sensatie van de warmte en de rokerige, volle smaak. ‘Maar waaróm?’

Rhys keek naar de wind die tussen de bergtoppen door joeg. ‘Jullie stervelingen verwarmen een huis in de winter, dus waarom zou ik deze plek dan niet mogen verwarmen? Ik geef toe dat ik niet weet waarom mijn voorouders midden in een gebergte dat op zijn best middelwarm wordt een paleis hebben gebouwd dat eerder geschikt is voor het Zomerhof, maar wie ben ik om aan hen te twijfelen?’

Ik nam nog een paar slokjes en de hoofdpijn werd al minder, zodat ik het aandurfde om uit een glazen schaal in de buurt wat fruit op mijn bord te scheppen.

Hij volgde al mijn bewegingen. Toen merkte hij zacht op: ‘Je bent afgevallen.’

‘Je spit regelmatig door mijn hoofd wanneer dat jou zo uitkomt,’ zei ik, en ik prikte een stuk meloen aan mijn vork. ‘Ik snap niet dat je hier nog van opkijkt.’

Zijn blik werd niet milder, ook al speelde de glimlach weer rond zijn sensuele mond. Ongetwijfeld was dit zijn lievelingsmasker. ‘Dat doe ik slechts zo nu en dan. Bovendien kan ik het ook niet helpen dat jij dingen doorgeeft via onze band.’

Ik overwoog even te weigeren ernaar te vragen, zoals ik de vorige avond ook had gedaan, maar… ‘Hoe gaat dat precies in zijn werk, die band die jou toestaat in mijn hoofd te kijken?’

Hij nam een slokje van zijn thee. ‘Je moet die band zien als een brug tussen ons. Aan beide uiteinden is een deur die toegang geeft tot onze respectievelijke gedachten, een schild. Mijn aangeboren gaven maken het me mogelijk door het mentale schild van anderen heen te glippen wanneer ik maar wil, met of zonder die brug – tenzij ze bijzonder sterk zijn of lang en uitgebreid hebben geoefend om die schilden ondoordringbaar te maken. Bij jou als mens stond de poort naar jouw gedachten wagenwijd open en kon ik zo naar binnen wandelen. Als Fae…’ Hij haalde even zijn schouders op. ‘Soms gebruik jij per ongeluk een schild, en soms ben je zo emotioneel dat het schild verdwijnt. Soms ook staat het schild open en in die gevallen zou je net zo goed bij de poort naar jouw gedachten kunnen staan om ze me over de brug toe te schreeuwen. Soms hoor ik ze, soms ook niet.’

Ik keek chagrijnig en klemde mijn vork stevig vast. ‘Hoe vaak graaf jij eigenlijk in mijn gedachten wanneer mijn schilden niet actief zijn?’

Alle vrolijkheid verdween van zijn gezicht. ‘Wanneer ik niet kan zien of jouw nachtmerries een echte of een denkbeeldige bedreiging vormen. Wanneer jij op het punt staat te gaan trouwen en zwijgend smeekt of iemand je kan helpen. Alleen wanneer jij je mentale schild laat zakken en zonder het te weten dergelijke dingen over de brug schreeuwt. En om de vraag te beantwoorden voordat je hem stelt: ja. Zelfs wanneer jouw schild is opgeheven, kan ik erdoorheen komen wanneer ik wil. Je kunt jezelf wel trainen – leren hoe jij je moet verdedigen tegen iemand als ik, ondanks de band die onze gedachten met elkaar verbindt, en ondanks mijn gaven.’

Ik ging niet op het aanbod in. Samen met hem iets doen voelde veel te permanent aan, alsof ik de afspraak tussen ons aanvaardde. ‘Wat wil je van me? Je zei dat je me dat hier zou vertellen. Dus kom maar op.’

Rhys leunde achterover in zijn stoel en sloeg zijn krachtige armen over elkaar. Zelfs zijn fraaie kleding kon zijn spieren niet verhullen. ‘Deze week? Ik wil dat je leert lezen.’

Hof van mist en woede
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml