54
Ik staarde naar Rhys.
Hij staarde naar mij.
Zijn wangen waren roze van de kou, zijn haar zat door de war en hij zag er echt ijzig uit zoals hij daar stond met zijn vleugels strak opgevouwen.
En ik wist dat één woord van mij genoeg zou zijn om hem weer de kille duisternis in te laten vliegen. Dat hij zou vertrekken en het daarbij zou laten als ik nu de deur dichtdeed.
Zijn neusvleugels trilden, pikten de geur van verf achter me op, maar hij bleef me aankijken. Wachten.
Metgezel.
Mijn… metgezel.
Deze prachtige, sterke, onzelfzuchtige man, die zichzelf had opgeofferd en geruïneerd voor zijn familie, zijn volk, en het gevoel had dat het niet goed genoeg was, dat híj niet goed genoeg was voor wie dan ook… Azriel vond dat hij iemand als Mor niet verdiende. Ik vroeg me af of Rhys… of hij op de een of andere manier hetzelfde dacht van mij. Ik deed een stap opzij en hield de deur voor hem open.
Ik zou gezworen hebben dat ik knikkende knieën van opluchting via de band voelde doorkomen.
Maar Rhys bekeek het schilderwerk dat ik had aangebracht, verslond de heldere kleuren die het huis tot leven hadden gewekt, en zei: ‘Je hebt ons geschilderd.’
‘Ik hoop dat je het niet erg vindt.’
Hij bestudeerde het kozijn van de deur die naar de gang met de slaapkamers leidde. ‘Azriel, Mor, Amren en Cassian,’ zei hij, starend naar de ogen die ik had geschilderd. ‘Je beseft toch wel dat een van hen een snor zal schilderen onder de ogen van degene die hem of haar die dag dwarszit, hè?’
Ik perste mijn lippen op elkaar om niet te lachen. ‘O, Mor heeft al gezegd dat ze dat gaat doen.’
‘En waar zijn mijn ogen?’
Ik moest slikken. Oké. Ik kon er dus niet langer omheen.
Mijn hart bonkte zo wild dat ik zeker wist dat hij het kon horen. ‘Ik durfde ze niet te schilderen.’
Rhys keek me recht aan. ‘Waarom niet?’
Geen spelletjes meer, geen plagerijtjes. ‘Eerst omdat ik vreselijk kwaad op je was omdat je het me niet had verteld. Daarna omdat ik bang was dat ik er te veel aan gehecht zou zijn en er dan achter zou komen dat jij… er niet hetzelfde over dacht. Toen omdat ik bang was dat ik zo graag zou willen dat je hier was als ik ze schilderde dat ik de hele dag niets anders zou doen dan ernaar zitten staren. En dat leek me een nogal zielige manier om mijn tijd door te brengen.’
Zijn lip trilde. ‘Inderdaad.’
Ik wierp een vluchtig blik op de deur. ‘Je bent hierheen komen vliegen.’
Hij knikte. ‘Mor wilde me niet vertellen waar je naartoe was gegaan en er zijn maar een paar plekken die zo veilig zijn als deze. Omdat ik niet wilde dat onze vrienden uit Hybern mijn spoor hierheen zouden kunnen volgen, moest ik het op de ouderwetse manier doen. Het duurde… eventjes.’
‘Voel je je… beter?’
‘Geheel genezen. En snel ook, ondanks de bloedvloek. Dankzij jou.’
Ik keek hem niet aan, maar draaide me om naar de keuken. ‘Je zult wel honger hebben. Ik zal iets voor je opwarmen.’
Rhys rechtte zijn rug. ‘Ga je nu… iets te eten voor me koken?’
‘Opwarmen,’ zei ik. ‘Ik kan niet koken.’
Dat leek geen verschil te maken. Maar wat het ook was, het idee dat ik hem voedsel aanbood… Ik kieperde wat koude soep in een pan en deed het pitje aan. ‘Ik ken de regels niet,’ zei ik met mijn rug naar hem toe. ‘Dus die zul je me moeten uitleggen.’
Hij bleef midden in de hut staan en hield me nauwlettend in de gaten. Met schorre stem zei hij: ‘Het is een… belangrijk moment wanneer een vrouw haar metgezel voedsel aanbiedt. Het gaat terug tot de tijd, heel lang geleden, dat we nog beesten waren. Maar het is nog steeds belangrijk. De eerste keer is belangrijk. Sommige metgezellen die het verbond zijn aangegaan maken er een speciale gelegenheid van: ze geven een feest zodat de vrouw haar metgezel officieel voedsel kan aanbieden. Meestal gebeurt dat alleen bij de rijken. Het betekent dat de vrouw… het verbond accepteert.’
Ik staarde in de soep. ‘Vertel het me. Vertel me alles.’
Hij begreep de kans die ik hem bood: vertel het me terwijl ik aan het koken ben, en aan het eind zal ik beslissen of ik je voedsel zal aanbieden of niet.
Er schraapte een stoel over de houten vloer en hij ging aan de tafel zitten. Even was er alleen maar stilte, slechts onderbroken door het geluid van mijn lepel die tegen de pan tikte.
Toen zei Rhys: ‘Ik ben gevangengenomen tijdens de Oorlog. Door Amarantha’s leger.’
Mijn maag draaide zich om en ik hield op met roeren,
‘Cassian en Azriel bevonden zich in andere legioenen, dus ze wisten niet dat mijn troepen en ik gevangen waren genomen. Of dat Amarantha’s legeraanvoerders ons wekenlang vasthielden, en mijn krijgers martelden en afslachtten. Ze doorboorden mijn vleugels met essenhouten pinnen en ze hadden dezelfde ketens als tijdens die ene nacht om me in bedwang te houden. Die ketens behoren tot de machtigste bezittingen van Hybern – een steensoort die diep onder hun land wordt gedolven en in staat is de krachten van een Hoge Fae, zelfs die van mij, onschadelijk te maken. Ze ketenden me vast tussen twee bomen, sloegen me wanneer ze er maar zin in hadden, zodat ik hun zou vertellen waar de troepen van het Nachthof waren en gebruikten mijn krijgers – hun dood en hun pijn – om me te breken.
Alleen brak ik niet,’ vervolgde hij met ruwe stem, ‘en ze waren te stom om te weten dat ik een Illyriaan ben, en dat ze alleen mijn vleugels maar hoefden af te snijden om me te laten bekennen. Misschien heb ik gewoon geluk gehad, maar dat hebben ze nooit gedaan. En Amarantha… Het kon haar niet schelen dat ik daar was. Ik was gewoon een van de zonen van een Edelheer, en Jurian had kort daarvoor haar zus afgeslacht. Het enige wat ze wilde, was hem te pakken krijgen om hem te vermoorden. Ze had geen flauw idee dat ik elke seconde dat ik daar was, elke keer dat ik ademhaalde, haar dood aan het beramen was. Ik vond het geen probleem dat het mijn allerlaatste daad zou zijn: ik wilde haar koste wat kost doden, zelfs als ik daarvoor mijn vleugels aan stukken moest scheuren om te ontsnappen. Ik had de bewakers in de gaten gehouden en ik kende haar dagelijkse routine, dus ik wist waar ze zich zou bevinden. Ik had een dag en een tijdstip uitgekozen. En ik was er klaar voor. Ik was er helemaal klaar voor om er een eind aan te maken, en dan aan gene zijde op Cassian en Azriel en Mor te wachten. Het enige wat me nog restte, waren mijn woede en opluchting dat mijn vrienden er niet bij waren. Maar op de dag voordat ik Amarantha wilde vermoorden, voordat ik mijn laatste daad zou stellen en aan mijn einde zou komen, kwamen Jurian en zij tegenover elkaar te staan op het slagveld.’
Hij pauzeerde even en slikte iets weg.
‘Ik zat vastgeketend in de modder en was gedwongen om toe te kijken terwijl zij vochten. Toe te kijken terwijl Jurian mijn fatale klap zou uitdelen. Maar… zij vermorzelde hem. Ik zag dat ze zijn oog uitrukte en zijn vinger afrukte, en toen hij roerloos op de grond lag, zag ik dat ze hem meesleurde naar haar kamp. Ik hoorde hoe ze hem daar langzaam aan stukjes sneed. Het hield dagenlang aan. Er kwam geen eind aan zijn geschreeuw. Ze was zo druk bezig met hem martelen dat ze niet in de gaten had dat mijn vader was gearriveerd. In de paniek die ontstond, doodde ze Jurian – liever dat dan dat hij bevrijd zou worden – en ze vluchtte. Mijn vader redde me – en zei tegen zijn manschappen, tegen Azriel, dat ze de essenhouten pinnen in mijn vleugels moesten laten zitten als straf omdat ik me gevangen had laten nemen. Ik was zo ernstig gewond dat de helers me vertelden dat ik nooit meer zou kunnen vliegen als ik probeerde te vechten voordat mijn vleugels waren genezen. Dus was ik gedwongen om naar huis terug te keren om te herstellen, terwijl de laatste veldslagen werden geleverd.
Het Verdrag werd gesloten en de Muur werd gebouwd. Wij hadden de slaven in het Nachthof al veel eerder vrijgelaten. We durfden er niet op te vertrouwen dat de mensen onze geheimen zouden bewaren, ze plantten zich zo snel en veelvuldig voort dat mijn voorvaderen niet al hun geesten tegelijk konden beheersen. Toch was onze wereld veranderd. We waren allemaal veranderd door de Oorlog. Cassian en Azriel waren veranderd; ik was veranderd. We kwamen hiernaartoe, naar deze hut. Ik was nog steeds zo zwaargewond dat ze me tussen hen in moesten dragen. We waren hier toen we bericht kregen over de definitieve voorwaarden van het Verdrag.
Ze waren hier bij me toen ik tegen de sterren schreeuwde, omdat Amarantha ondanks alles wat ze had gedaan, ondanks al die misdaden die ze had begaan, niet gestraft zou worden. Omdat de koning van Hybern niet gestraft zou worden. Er was te veel gemoord, door beide partijen, om iedereen voor het gerecht te slepen, werd er gezegd. Zelfs mijn vader droeg me op om het los te laten, om verder te bouwen aan een toekomst waarin we vreedzaam naast elkaar zouden bestaan. Maar ik vergaf Amarantha nooit wat ze mijn krijgers had aangedaan. En ik vergat het evenmin. Tamlins vader – hij was een vriend van haar. En toen mijn vader hem vermorzelde, voelde ik me ongelooflijk voldaan omdat ze nu misschien een klein beetje zou voelen van wat ik had gevoeld toen ze mijn soldaten vermoordde.’
Met trillende hand roerde ik door de soep. Ik had nooit geweten… nooit gedacht…
‘Toen Amarantha eeuwen later naar deze kust terugkeerde, wilde ik haar nog steeds vermoorden. Het ergste was nog wel dat ze niet eens meer wist wie ik was. Ze kon zich niet eens herinneren dat ik de zoon van de Edelheer was die zij ooit gevangen had gehouden. Voor haar was ik slechts de zoon van de man die haar vriend had vermoord – ik was slechts de Edelheer van het Nachthof. De andere Edelheren waren ervan overtuigd dat ze vrede en handel wilde. Alleen Tamlin wantrouwde haar. Ik haatte hem, maar hij had Amarantha persoonlijk gekend, dus als hij haar niet vertrouwde… Daardoor wist ik dat ze niet veranderd was.
Dus beraamde ik een plan om haar te vermoorden. Ik vertelde het aan niemand. Zelfs niet aan Amren. Ik liet Amarantha denken dat ik geïnteresseerd was in het drijven van handel, in een verbond. Ik besloot om naar het feest Onder de Berg te gaan waar de hoven onze handelsovereenkomst met Hybern zouden vieren. En zodra ze dronken was, zou ik haar geest binnen dringen, en haar dwingen elke leugen en elke misdaad die ze ooit had begaan op te biechten. Daarna zou ik haar hersenen tot moes malen voordat iemand er ook maar iets aan kon doen. Ik was bereid er een oorlog voor te ontketenen.’
Ik draaide me om en leunde tegen het aanrecht. Rhys tuurde naar zijn handen alsof het verhaal een boek was dat hij vasthield en kon voorlezen.
‘Maar ze dacht sneller, handelde sneller. Ze had zich leren wapenen tegen mijn specifieke gaven en bezat een zeer goed mentaal schild. Ik was zo druk bezig daardoorheen te komen dat ik geen oog had voor het drankje in mijn handen. Omdat ik niet wilde dat Cassian, Azriel of wie dan ook die avond getuige zou zijn van wat ik van plan was, had ik hen niet meegenomen. Dus was er niemand die de moeite had genomen om aan mijn drankje te ruiken.
Terwijl ik voelde dat mijn krachten werden weggerukt door de betovering die ze tijdens de toost over mijn drankje had uitgesproken, gebruikte ik ze nog een laatste keer om Velaris, de afwerende betoveringen en alles wat goed was te wissen uit de geest van iedereen uit het Hof van de Nachtmerries – de enigen die ik had toegestaan om me te vergezellen. Ik wierp een schild op rondom Velaris en verbond dit aan mijn vrienden zodat ze daar moesten blijven, omdat ze anders riskeerden dat de beveiliging zou bezwijken, en gebruikte het laatste beetje om hen van geest tot geest te vertellen wat er aan de hand was en hun op te dragen te blijven waar ze waren. Binnen enkele seconden behoorde mijn geest volledig aan Amarantha toe.’
Zijn ogen zochten de mijne. Gekweld, bleek.
‘De helft van het Hof van de Nachtmerries werd ter plekke door haar afgeslacht. Om me te laten zien dat ze daartoe in staat was. Uit wraak voor Tamlins vader. En ik wist… ik wist op dat moment dat er niets was wat ik niet zou doen om te voorkomen dat ze ooit nog oog zou hebben voor mijn hof. Ooit nog oog zou hebben voor wie ik was en waar ik van hield. Dus hield ik mezelf voor dat het een nieuwe oorlog was, een ander soort oorlog. En toen ze die nacht haar aandacht telkens weer op mij richtte, wist ik wat ze wilde. Het ging haar er niet om dat ze mij in haar bed had, maar dat ze wraak nam op de herinnering aan mijn vader. Als dat was wat ze wilde, dan kon ze dat krijgen. Ik liet haar smeken en schreeuwen, en gebruikte mijn laatste restje krachten om ervoor te zorgen dat ze het zó fijn vond dat ze meer wilde. Naar meer hunkerde.’
Ik greep het aanrecht vast om te voorkomen dat ik omviel.
‘Toen vervloekte ze Tamlin. Zo werd mijn andere grote vijand de maas in het net waardoor we mogelijk allemaal konden ontsnappen. Elke nacht die ik met Amarantha doorbracht, wist ik dat ze zich afvroeg of ik toch niet zou proberen haar te vermoorden. Ik kon mijn krachten niet gebruiken om haar iets aan te doen en ze had zichzelf beschermd tegen fysieke aanvallen. Maar vijftig jaar lang – telkens wanneer ik in haar was – wilde ik haar vermoorden. Ze had geen idee. Geen flauw idee. Want ik was zo goed in wat ik deed dat ze dacht dat ik er ook van genoot. Dus begon ze me te vertrouwen, meer dan de anderen. Met name wanneer ik liet zien wat ik haar vijanden kon aandoen. Maar ik deed het graag. Ik haatte mezelf erom, maar ik deed het graag. Na tien jaar klampte ik me niet langer vast aan het idee dat ik mijn vrienden of familie ooit nog terug zou zien. Ik vergat hun gezichten. En ik gaf alle hoop op.’
Zilver glinsterde in zijn ogen, en hij knipperde zodat het verdween. ‘Drie jaar geleden,’ zei hij op zachte toon, ‘begon ik te… dromen. In eerste instantie waren het niet meer dan flarden, alsof ik door de ogen van iemand anders keek. Een knapperend haardvuur in een donkere woning. Een baal hooi in een schuur. Een gangenstelsel van konijnen. De beelden waren nevelig, alsof ik door een beslagen raam keek. Ze waren kortstondig – hier en daar een flits, om de zo veel maanden. Ik stond er niet echt bij stil, totdat een van de beelden een hand liet zien… Een schitterende, menselijke hand. Een hand die een kwast vasthield. Die schilderde... bloemen op een tafel.’
Mijn hart sloeg over.
‘En deze keer stuurde ik een gedachte terug. Een gedachte aan een nachtelijke hemel – het beeld dat me opvrolijkte wanneer ik dat het hardst nodig had. Een wolkeloze nachtelijke hemel met sterren en de maan. Ik wist niet of het werd ontvangen, maar ik probeerde het toch.’
Ik wist niet zeker meer of ik nog ademhaalde.
‘Die dromen – die flitsen van die persoon, die vrouw… Ik koesterde ze. Ze herinnerden me eraan dat er ergens in de wereld nog een beetje vrede heerste, dat er nog wat licht was. Dat er een plek was, en een persoon, die zo veilig was dat ze bloemen op een tafel kon schilderen. Ze hielden jaren aan, tot… een jaar geleden. Ik sliep naast Amarantha en ik schrok wakker uit een droom… een droom die duidelijker en helderder was dan anders, alsof de nevel was opgetrokken. Zij – jij droomde. Ik bevond me in jouw dromen, keek mee met jouw nachtmerrie over een vrouw die je de keel doorsneed, terwijl je werd achternagezeten door de Bogge. Ik kon je niet bereiken, je niet aanspreken. Maar je zag onze soort. En ik realiseerde me dat de nevel waarschijnlijk de Muur was geweest, en dat jij… dat jij nu in Prythian was.
Ik zag je via jouw dromen – en ik sloeg de beelden op, liet ze keer op keer de revue passeren in een poging te bepalen waar je was, wie je was. Maar je had vreselijke nachtmerries en de wezens hoorden bij alle hoven. Dan werd ik wakker met jouw geur in mijn neus die me de hele dag bleef achtervolgen, bij elke stap die ik zette. Toen droomde je op een nacht dat je tussen groene heuvels stond en de brandstapels zag voor de vreugdevuren voor Calanmai.’
In mijn hoofd heerste een ongelooflijke stilte.
‘Ik wist dat er maar één plaats was waar het zo uitbundig werd gevierd; ik kende die heuvels – en ik wist dat je daar waarschijnlijk zou zijn. Dus zei ik tegen Amarantha…’ Rhys slikte. ‘Ik zei tegen haar dat ik voor het feest naar het Lentehof wilde gaan om Tamlin te bespioneren en te kijken of er iemand kwam opdagen die met hem wilde samenspannen. We waren zo dicht bij de deadline van de vervloeking dat ze erg argwanend was, rusteloos. Ze droeg me op om verraders mee te nemen. Ik beloofde haar dat ik dat zou doen.’
Zijn ogen zochten opnieuw de mijne.
‘Toen ik aankwam, rook ik jou meteen. Ik volgde de geur en… En daar was je. Mens, op en top mens, en je werd meegesleurd door die ellendige Picten die van plan waren…’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik heb even overwogen hen ter plekke af te maken, maar toen gaven ze je een duw en ik… kwam gewoon in beweging. Ik begon te praten zonder dat ik wist wat ik zei, ik wist alleen dat jij daar was, en ik raakte je aan, en…’ Hij liet huiverend zijn adem ontsnappen.
Daar ben je. Ik heb je gezocht.
Zijn eerste woorden tegen mij. Helemaal geen leugen, geen dreigement om de elfiden op afstand te houden.
Bedankt dat jullie haar voor me hebben gevonden.
Ik had het idee dat de wereld onder me wegzakte als zand dat wegspoelt van de kust.
‘Je keek me aan,’ zei Rhys, ‘en ik wist dat je geen flauw idee had wie ik was. Dat ik jouw dromen misschien wel had gezien, maar jij de mijne niet. En je was gewoon… menselijk. Je was heel jong en kwetsbaar, totaal niet in mij geïnteresseerd, en ik wist dat iemand het zou zien en er melding van zou maken als ik te lang bleef, en dat ze je dan zou weten te vinden. Dus maakte ik aanstalten om weg te lopen met het idee dat je wel blij zou zijn dat je van me af was. Maar toen riep je me na alsof je me nog niet helemaal kon laten gaan, of je dat nou besefte of niet. En ik wist… ik wist dat we ons op de een of andere manier op glad ijs begaven. Ik wist dat ik nooit meer met je mocht praten, je nooit meer mocht zien of aan je denken.
Ik wilde niet weten waarom je in Prythian was; ik wilde je naam niet eens weten. Want het was één ding om je in mijn dromen te zien, maar in het echt… Ik denk dat ik toen diep vanbinnen wist wat jij was. En ik wilde het niet voor mezelf toegeven, want als er ook maar een heel klein kansje was dat je mijn metgezel was… Ze zouden zulke afschuwelijke dingen met je hebben gedaan, Feyre.
Dus liet ik je gaan. Nadat je was verdwenen, zei ik tegen mezelf dat het misschien… dat het misschien wel aardig van de Ketel was geweest, niet wreed, om me jou te laten zien. Alleen die ene keer. Een geschenk voor wat ik moest ondergaan. En toen je was verdwenen, vond ik die drie Picten. Ik drong binnen in hun geest, gaf een draai aan hun leven, hun verleden, en nam ze mee naar Amarantha. Ik dwong hen te bekennen dat ze die nacht hadden samengezworen om andere rebellen te vinden. Ik dwong hen te liegen en te beweren dat ze haar haatten. Ik keek toe hoe ze hen levend aan stukken scheurde, ook al beweerden ze onschuldig te zijn. Ik genoot ervan, omdat ik wist wat ze jou hadden willen aandoen. En omdat ik wist dat het in het niet zou vallen vergeleken bij wat Amarantha zou hebben gedaan als ze jou had gevonden.’
Ik legde een hand tegen mijn keel. Toen had ik mijn redenen om buiten te zijn, had hij ooit Onder de Berg tegen me gezegd. Maar geloof me, dat kwam me duur te staan.
Rhys staarde naar de tafel en zei: ‘Ik wist het niet. Dat je bij Tamlin hoorde. Dat je op het Lentehof verbleef. Amarantha stuurde me die dag na de Zomerzonnewende, omdat ik zo succesvol was geweest tijdens Calanmai. Ik was er klaar voor om hem te bespotten, misschien zelfs ruzie met hem te maken. Maar toen ik die kamer in ging, kwam de geur me bekend voor, al was hij verscholen. En toen zag ik het bord en ik voelde de betovering, en… Daar was je. In het huis van mijn op één na grootste vijand. Je zat met hem aan de eettafel. Je rook naar hem. Je keek naar hem alsof… alsof je van hem hield.’
Het wit van zijn knokkels was te zien.
‘En ik besloot dat ik Tamlin bang moest maken. Ik moest jou bang maken en Lucien, maar vooral Tamlin. Want ik zag ook hoe hij naar jou keek. Dus wat ik die dag deed…’ Zijn lippen waren bleek, strak. ‘Ik drong je geest binnen en oefende zo veel druk uit dat je het voelde, dat het je doodsbang maakte, dat het je pijn deed. Ik liet Tamlin smeken – zoals Amarantha mij had laten smeken – om hem te laten zien dat hij machteloos was en jou niet kon redden. En ik hoopte dat mijn ingrijpen goed genoeg was om hem zover te krijgen dat hij jou wegstuurde. Terug naar de mensenwereld, ver bij Amarantha vandaan. Want ze zou je weten te vinden. Als je die vloek wist te doorbreken, zou ze je weten te vinden en je doden.
Maar ik was zelfzuchtig. Ik was zo vreselijk zelfzuchtig dat ik niet kon vertrekken zonder je naam te weten. En je keek naar mij alsof ik een monster was, dus maakte ik mezelf wijs dat het toch niet uitmaakte. Maar je loog toen ik het vroeg. Ik wist dat je loog. Ik had jouw geest in mijn greep, maar jij had de kracht en vooruitziende blik om recht in mijn gezicht tegen me te liegen. Dus ik liep weer bij je weg. Na mijn vertrek kotste ik tot er niets meer in mijn maag zat.’
Mijn lippen trilden en ik perste ze op elkaar.
‘Ik ben nog een keer teruggekomen. Om er zeker van te zijn dat je weg was. Ik ging met hen mee die dag dat ze het landhuis verwoestten, om mijn toneelstukje te vervolmaken. Ik vertelde Amarantha de naam van dat meisje, omdat ik dacht dat je die had verzonnen. Ik had geen idee… Ik had geen idee dat ze haar handlangers erop af zou sturen om Clare mee te nemen. Maar als ik mijn leugen toegaf…’ Hij slikte moeizaam. ‘Ik drong Clares hoofd binnen toen ze haar Onder de Berg brachten. Ik nam haar pijn weg en vertelde haar dat ze moest schreeuwen wanneer ze dat van haar verwachtten. Dus ze… ze deden al die dingen met haar en ik probeerde goed te maken wat ik had veroorzaakt, maar… Na een week kon ik niet meer toelaten dat ze haar dit aandeden. Dus terwijl ze haar martelden, sloop ik opnieuw haar geest binnen en maakte ik er een eind aan. Ze voelde geen enkele pijn. Ze voelde helemaal niets van wat ze haar aandeden, zelfs op het laatst niet. Maar… maar ik zie haar nog steeds voor me. En mijn manschappen. En de anderen die ik voor Amarantha heb vermoord.’
Er gleden twee tranen snel en koud over zijn wangen.
Hij veegde ze niet weg en zei: ‘Ik dacht dat het voorbij was. Na Clares dood geloofde Amarantha dat je dood was. Dus jij was veilig en ver weg, en mijn volk was veilig, en Tamlin had verloren, dus… het was voorbij. Alles was voorbij. Maar toen… Ik was achter in de troonzaal op die dag dat de Attor je binnenbracht. En ik ben nog nooit zo bang geweest als ik was toen ik je die afspraak hoorde maken, Feyre. Irrationele, stompzinnige doodsangst. Ik kende je niet. Ik wist je naam niet eens. Maar ik dacht aan die schildershanden, de bloemen die ik je had zien maken. En ik bedacht hoeveel plezier ze erin zou hebben om je vingers te breken. Ik moest toezien hoe de Attor en zijn handlangers je mishandelden. Ik moest de walging en haat op je gezicht zien toen je naar me keek, toen je zag dat ik dreigde Luciens geest uit elkaar te laten spatten. En toen… toen hoorde ik je naam. Toen ik jou je naam hoorde uitspreken, was dat als… als het antwoord op een vraag waarmee ik al vijfhonderd jaar lang rondliep.
Ik besloot ter plekke dat ik het gevecht zou aangaan. Het zou geen eerlijk gevecht worden, en ik zou doden, martelen en manipuleren, maar ik zóú dat gevecht aangaan. Als we ook maar de geringste kans hadden om onszelf van Amarantha te bevrijden, dan was dat met jou. Ik dacht… ik dacht dat de Ketel me die dromen had gestuurd om me te vertellen dat jij degene was die ons zou redden. Die mijn volk zou redden.
Daarom was ik aanwezig bij je eerste opdracht. Ik deed alsof… ik deed altijd weer alsof ik die persoon was die jij haatte. Toen je zo ernstig gewond raakte in de strijd tegen de Middengardworm, had ik een manier om dichter bij je te komen. Een manier om Amarantha te trotseren, om een sprankje hoop te verspreiden naar degenen die de boodschap zouden begrijpen, en een manier om jou in leven te houden zonder dat het al te veel zou opvallen. En een manier om Tamlin terug te pakken… Om hem te gebruiken tegen Amarantha, ja, maar ook… Om hem terug te pakken voor mijn moeder en mijn zus, en voor het feit dat hij jou had. Toen we die afspraak maakten, zat je zo vol haat dat ik wist dat ik mijn werk goed had gedaan.
We wachtten onze tijd af. Ik dwong jou je zo te kleden zodat Amarantha geen argwaan zou krijgen, en ik dwong je de wijn te drinken zodat jij je de nachtelijke gruwelen in die berg niet zou herinneren. Toen ik jullie die laatste nacht samen in de gang aantrof, was ik jaloers. Ik was jaloers op hem en nijdig omdat hij die ene kans die hij had om niet te worden betrapt niet gebruikte om je te bevrijden, maar om bij je te zijn, en… Amarantha zag die jaloezie. Ze zag dat ik je kuste om het bewijs te verbergen, en ze wist waarom. Voor het eerst besefte ze waarom. Dus nadat ik je had verlaten, moest ik haar die nacht… bedienen. Ze dwong me langer te blijven dan anders en probeerde me informatie te ontfutselen. Maar ik vertelde haar wat ze wilde horen: dat je niets voorstelde, dat je menselijk uitschot was, dat ik je zou gebruiken om je daarna te dumpen. Na afloop wilde ik je zien. Een allerlaatste keer. Alleen. Ik dacht erover je alles te vertellen. Maar degene die ik was geworden, die ik volgens jou was… Ik durfde je niet de waarheid te vertellen.
Maar toen brak de dag van je laatste opdracht aan en… Toen ze je begon te martelen, knapte er iets in me. Ik kan het niet echt verklaren, maar toen ik jou zo zag, bloedend en schreeuwend, bezweek ik. Het brak me definitief. En zodra ik dat mes opraapte om haar te vermoorden, wist ik het… Op dat moment wist ik wat je was. Ik wist dat je mijn metgezel was, maar dat je verliefd was op een andere man en dat je jezelf in de vernieling had geholpen om hem te redden, maar het… het kon me niets schelen. Als jij stierf, zou ik samen met jou sterven. Ik hield het mezelf de hele tijd voor terwijl je schreeuwde, terwijl ik haar probeerde te vermoorden: je was mijn metgezel, metgezel, metgezel.
Maar toen brak ze je nek.’
Tranen stroomden over zijn gezicht.
‘En ik voelde dat je stierf,’ fluisterde hij.
Tranen stroomden over mijn eigen wangen.
‘En dit prachtige, wonderlijke wezen dat in mijn leven was gekomen, dit geschenk van de Ketel… Het was weg. Wanhopig klampte ik me aan onze band vast. Niet de afspraak – die afspraak stelde niks voor, die afspraak was totaal niet belangrijk. Ik greep de band tussen ons vast en rukte eraan, ik dwong je om niet los te laten, om bij me te blijven, want als we de vrijheid konden bereiken… Als we de vrijheid konden bereiken, dan waren we er allemaal, alle zeven. We konden je terughalen. En het kon me niet schelen of ik daarvoor in al hun geesten moest binnen dringen. Ik zou hen dwíngen je te redden.’ Zijn handen trilden. ‘Jij had ons bevrijd met jouw laatste ademtocht, en mijn kracht… ik wikkelde mijn kracht om de band. Om het metgezelverbond. Ik voelde je zachtjes trillen, voelde dat je nog niet had losgelaten.’
Thuis. Ik had de Bothouwer verteld dat dát aan het uiteinde van de band had gelegen. Thuis. Niet Tamlin, niet het Lentehof, maar… Rhysand.
‘Amarantha stierf dus en ik sprak van geest tot geest met de Edelheren, haalde hen over om mee te doen, om die kleine hoeveelheid kracht op te geven. Ze stemden er allemaal mee in. Ik denk dat ze te verbijsterd waren om zelfs maar te overwegen om nee te zeggen. En ik… Ik moest weer toekijken terwijl Tamlin jou vasthield. Je kuste. Ik wilde naar huis, naar Velaris, maar ik moest blijven om ervoor te zorgen dat alles in gang werd gezet, dat het met jou goed ging. Ik wachtte dus zo lang mogelijk, maar stuurde uiteindelijk dat rukje via de band. Toen kwam jij naar me toe.
Op dat moment had ik het je bijna verteld, maar… Je was erg verdrietig. En moe. En je keek me voor het eerst aan alsof ik… alsof ik iets waard was. Daarom beloofde ik mezelf dat ik de eerstvolgende keer dat ik je weer zag de afspraak zou ontbinden. Ik was namelijk egoïstisch en wist dat hij je zou opsluiten, dat ik je nooit meer zou terugzien als ik je op dat moment al liet gaan. En op het moment dat ik wilde vertrekken… Volgens mij viel onze band permanent op zijn plek toen je tot Fae werd getransformeerd. Ik wist al dat hij bestond, maar op dat moment drong het pas echt tot me door – drong het zo keihard tot me door dat ik in paniek raakte. Ik wist dat ik je zou meenemen zonder rekening te houden met de gevolgen als ik ook maar één seconde langer bleef. En dan had je voorgoed een hekel aan me gehad.
Ik landde in het Nachthof waar Mor op me stond te wachten, en ik was zo buiten zinnen, zo… in de war dat ik haar meteen alles vertelde. Ik had haar vijftig jaar lang niet gezien, maar het eerste wat ik tegen haar zei, was: “Ze is mijn metgezel.” Ik heb drie maanden lang… drie lange maanden lang geprobeerd mezelf wijs te maken dat je zonder mij beter af was. Ik heb geprobeerd mezelf wijs te maken dat jij een enorme hekel aan me had na alles wat ik had gedaan. Toen voelde ik je via de band, via jouw openstaande mentale schild. Ik voelde jouw verdriet, jouw bedroefdheid en eenzaamheid. Ik voelde dat jij net als ik probeerde je te ontworstelen aan de duisternis van Amarantha. Ik hoorde dat je met hem ging trouwen en ik hield mezelf voor dat je gelukkig was. Dat ik jou je geluk moest gunnen, ook al ging ik er zelf aan onderdoor. Je was weliswaar mijn metgezel, maar je verdiende het om gelukkig te zijn.
Ik was van plan om me op de dag van jullie bruiloft flink te bezatten met Cassian, die geen flauw idee had waarom, maar… Maar toen voelde ik jou weer. Ik voelde jouw paniek, jouw wanhoop, en ik hoorde je smeken of iemand, wie dan ook, je kon komen redden. Ik sloeg meteen door. Ik wiekte naar de bruiloft zonder me te herinneren wie ik ook alweer moest voorstellen, welke rol ik hoorde te spelen. Ik zag alleen jou maar in die belachelijke trouwjurk, graatmager. Graatmager en bleek. Ik kon hem daar wel om vermoorden, maar ik moest jou daar weg zien te krijgen. Ik moest me beroepen op onze afspraak, al was het maar één keer, om jou daar weg te krijgen, om zeker te weten dat alles goed met je was.’
Rhys keek me met droevige ogen aan. ‘Ik vond het echt verschrikkelijk om je te moeten terugsturen, Feyre. Om je daar maand na maand te zien wegkwijnen. Ik vond het echt verschrikkelijk dat hij het bed met jou deelde. Niet alleen omdat je mijn metgezel was, maar omdat ik…’ Hij keek even naar de vloer, maar richtte zijn blik toen weer op mij. ‘Omdat ik op het moment dat ik dat mes pakte om Amarantha te doden wist… dat ik van je hield.
Toen je eindelijk hier kwam besloot ik je niets te vertellen. Helemaal niets. Ik ontbond de afspraak niet, omdat jouw haat altijd nog beter was dan de twee mogelijke alternatieven: dat je helemaal niets voor me voelde of dat je… dat je wel degelijk hetzelfde voor mij voelde, maar dat je me zou worden afgenomen als ik mezelf toestond van jou te houden. Zoals met mijn familie was gebeurd, met mijn vrienden. Daarom heb ik het je dus niet verteld. Ik keek toe terwijl jij wegkwijnde. Tot die dag… die dag dat hij jou opsloot.
Als hij thuis was geweest, had ik hem gedood. Door jou weg te halen heb ik een paar heel belangrijke regels gebroken. Amren zei me dat we de problemen op afstand konden houden als ik jou zover kreeg dat je toegaf dat we metgezellen waren, maar… ik kon je het verbond niet opdringen. En ik kon ook niet proberen je te verleiden om het verbond te accepteren. Ook al was dat voor Tamlin reden om me de oorlog te verklaren. Jij had al ontzettend veel meegemaakt. Ik wilde niet dat je dacht dat alles wat ik deed alleen maar was bedoeld om jou voor me te winnen, zodat mijn land veilig zou zijn. Maar ik kon het niet laten… ik kon het niet laten om jouw gezelschap te zoeken, van je te houden en naar je te verlangen. Het lukt me nog steeds niet om bij je weg te blijven.’
Hij leunde achterover in zijn stoel en slaakte een diepe zucht.
Ik draaide me langzaam om naar de soep die nu kookte en schepte er wat van in een kom.
Hij volgde elke stap die ik met de dampende kom in mijn handen in de richting van de tafel zette.
Ik bleef voor hem staan en keek op hem neer.
En ik zei: ‘Hou je van me?’
Rhys knikte.
Ik vroeg me af of het woord liefde niet te zwak was om te omschrijven wat hij voor me voelde, voor me had gedaan. Wat ik voor hem voelde.
Ik zette de kom soep voor hem neer. ‘Eet dan maar.’