40

 

 

 

 

 

 

De sterfelijke koninginnen vormden een bonte mengeling van leeftijden, huids- en haarkleuren, lengtes en karakters. De oudste van hen, gekleed in een donkerblauwe wollen jurk, had een bruine huid, indringende, kille ogen en in weerwil van de diepe rimpels in haar gezicht een kaarsrechte rug.

De twee die van middelbare leeftijd leken te zijn, waren elkaars tegenpool: de ene was donker, de andere licht; de ene had een lief gezicht, de andere een als van graniet; de ene glimlachte en de andere fronste haar wenkbrauwen. Ze droegen zelfs een zwarte en een witte jurk, en leken zich in reactie op elkaar te bewegen. Ik vroeg me af hoe hun koninkrijken waren, wat de relatie tussen hen tweeën was. Of de zilveren ringen die ze droegen en precies hetzelfde waren, hen nog op een andere manier met elkaar verbonden.

De jongste twee koninginnen… Een van hen was misschien een paar jaar ouder dan ik; ze had zwart haar en zwarte ogen, en er straalde behoedzame sluwheid uit elke porie terwijl ze ons opnam.

De laatste koningin, degene die het eerst iets zei, was de mooiste – de enige mooie onder hen. Dit waren vrouwen die zich er ondanks hun prachtige kleding niets van aantrokken of ze jong of oud waren, dik of dun, klein of lang. Die dingen waren ondergeschikt; die dingen waren een trucje.

Maar deze ene, de mooie koningin, die waarschijnlijk nog geen dertig was…

Haar weelderige krullende haar had dezelfde goudgele kleur als dat van Mor en haar ogen waren zuiver ambergeel. Zelfs op haar bruine, sproetige huid leek een goudlaagje te liggen. Haar lichaam was lenig en soepel op plekken die vermoedelijk de aandacht van mannen trokken en elegant op andere. Een leeuw in mensenvlees.

‘Wees welkom,’ zei Rhysand, die stil bleef staan, terwijl hun bewakers met een roerloos gezicht de kamer en ons in zich opnamen. De koninginnen bekeken ons onderzoekend.

De zitkamer was zo groot dat de bewakers na één knikje van de gouden koningin een positie bij de deuren en tegen de muren innamen. Mijn zussen, die zwijgend bij het erkerraam hadden gestaan, schuifelden opzij om plaats te maken.

Rhys deed een stap naar voren. De koninginnen hielden allemaal hun adem in alsof ze zich schrap zetten. Hun bewakers legden nonchalant en wellicht ook een beetje dom een hand op het gevest van hun slagzwaard, dat erg groot en grof leek in vergelijking met de Illyrische zwaarden. Alsof ze ook maar een schijn van kans hadden – tegen wie dan ook van ons. Inclusief mijzelf, realiseerde ik me met een schokje.

Cassian en Azriel waren echter degenen die op deze dag slechts de rol van bewaker zouden spelen – ter afleiding.

Rhys boog licht zijn hoofd en zei tegen de groep koninginnen: ‘We zijn dankbaar dat jullie onze uitnodiging hebben geaccepteerd.’ Hij trok een wenkbrauw op. ‘Waar is de zesde?’

De oude koningin in haar fraaie, dikke blauwe jurk zei: ‘Ze is ziek en kon deze reis niet maken.’ Haar blik gleed over me heen. ‘Jij bent de Gezant.’

Ik verstijfde. Onder haar blik voelde mijn kroon aan als een grap, als een prul, maar... ‘Ja,’ zei ik. ‘Ik ben Feyre.’

Een vinnige blik in de richting van Rhysand. ‘En jij bent de Edelheer die ons na jouw eerste brieven zo’n interessante brief heeft geschreven.’

Ik durfde niet naar hem te kijken. Hij had inmiddels al heel veel brieven via mijn zussen verstuurd.

Je hebt niet gevraagd wat erin stond, zei hij via zijn geest tegen die van mij en er rolde gelach langs de band. Ik had mijn mentale schild laten zakken, voor het geval we in stilte met elkaar moesten kunnen communiceren.

‘Dat klopt,’ zei Rhysand met een haast onmerkbaar knikje. ‘En dit is mijn nicht Morrigan.’

Mor kwam met grote stappen naar ons toe en haar rode jurk golfde op een onzichtbare wind. De gouden koningin sloeg elke stap, elke ademhaling gade. Een bedreiging – wat betreft schoonheid, macht en dominantie. Mor bleef naast mij staan en maakte een buiging. ‘Het is lang geleden dat ik voor het laatst een sterfelijke koningin heb ontmoet.’

De in het zwart geklede koningin legde een maanwitte hand op het lijfje van haar jurk. ‘Morrigan – dé Morrigan uit de Oorlog.’

Mor boog weer. ‘Neemt u alstublieft plaats.’ Ze wees naar de stoelen die we op ruime afstand van elkaar hadden neergezet, zo ver uit elkaar dat de bewakers zich aan weerszijden van hun koninginnen konden opstellen als ze dat nodig achtten.

De koninginnen gingen vrijwel tegelijkertijd zitten. De bewakers bleven echter verspreid door de kamer op hun plek staan.

De goudharige koningin streek haar wijde rokken glad en zei, met een venijnige blik op mijn zussen: ‘Ik neem aan dat dát onze gastvrouwen zijn.’

Nesta bleef kaarsrecht staan, maar Elain bloosde en maakte een kniebuiging.

‘Mijn zussen,’ zei ik ter verduidelijking.

Haar amberkleurige ogen gleden naar mij. Naar mijn kroon. En daarna naar die van Rhys. ‘Een Gezant die een gouden kroon draagt. Is dat traditie in Prythian?’

‘Nee,’ zei Rhys rustig, ‘maar ze ziet er met dat ding zo mooi uit dat ik het gewoon niet kan laten.’

De gouden koningin glimlachte niet, maar merkte peinzend op: ‘Een mens dat in een Hoge Fae is veranderd… en dat nu op de ereplek naast een Edelheer staat. Interessant.’

Ik zorgde ervoor dat ik mijn schouders recht hield en hief mijn kin. Cassian had me de afgelopen weken geleerd hoe ik een tegenstander moest inschatten – haar woorden konden niets anders zijn dan de openingszet in een of ander gevecht.

De oudste zei tegen Rhys: ‘Jullie krijgen een uur van onze tijd. Zorg dat je het goed gebruikt.’

‘Hoe komt het dat jullie kunnen wieken?’ vroeg Mor vanaf haar stoel naast me.

Deze keer glimlachte de gouden koningin wel – een klein, spottend lachje – en ze antwoordde: ‘Dat is ons geheim en een geschenk van jullie soort aan ons.’

Ook goed. Rhys keek naar mij. Ik slikte iets weg en schoof naar het randje van mijn stoel. ‘Er komt oorlog. We hebben jullie hier uitgenodigd om jullie te waarschuwen, en jullie om een gunst te vragen.’

Ditmaal werden er geen trucjes gebruikt, werd er niets gestolen, werd er niet geflirt. Rhys kon niet eens het risico nemen om in hun hoofden te kijken uit angst daarmee de spreuken rond het Boek te wekken en het te vernietigen.

‘We weten dat er oorlog komt,’ zei de oudste. Haar stem klonk als dorre bladeren. ‘We zijn al jaren bezig ons daarop voor te bereiden.’

Blijkbaar fungeerden de andere drie als observanten, terwijl de oudste koningin en de goudharige koningin het gesprek leidden.

Ik zei zo rustig en duidelijk mogelijk: ‘De mensen in dit gebied lijken zich niet bewust van de toegenomen dreiging. We hebben geen tekens gezien die erop duiden dat ze voorbereidingen treffen.’ Dit was Azriel de afgelopen weken tot mijn ontzetting te weten gekomen.

‘Dit gebied,’ legde de goudharige koeltjes uit, ‘is maar een smalle strook land vergeleken met de uitgestrektheid van het vasteland. Wij hebben er geen belang bij om het te verdedigen. Het zou een verspilling van onze manschappen en materialen zijn.’

Nee. Néé, dat…

Rhys merkte lijzig op: ‘Het verlies van één enkel leven is toch zeker al verschrikkelijk genoeg?’

De oudste koningin vouwde haar verschrompelde handen in elkaar op haar schoot. ‘Ja. Het is altijd afschuwelijk om een leven te verliezen. Maar oorlog is oorlog. Als we dit kleine gebied moeten opofferen om de meerderheid te redden, dan zullen we dat doen.’

Ik durfde niet naar mijn zussen te kijken. Of naar dit huis dat zomaar met de grond gelijk kon worden gemaakt. Ik zei schor: ‘Er wonen hier goede mensen.’

De gouden koningin pareerde de opmerking liefjes. ‘Laat de Hoge Fae van Prythian hen dan maar verdedigen.’

Stilte.

Toen siste Nesta achter ons: ‘We hebben hier bedienden. Zij hebben familie. Er wonen kinderen in dit land. Wilt u ons echt achterlaten in handen van de Fae?’

Het gezicht van de oudste verzachtte. ‘Het is geen gemakkelijke beslissing, meisje…’

‘Het is de beslissing van lafaards,’ snauwde Nesta.

Voordat Nesta ons nog dieper in de problemen kon brengen, greep ik in. ‘Jullie soort heeft een diepe hekel aan die van ons… En toch zou u het aan de Fae willen overlaten om jullie volk te verdedigen?’

‘Waarom niet?’ vroeg de gouden koningin. Ze hield haar hoofd een beetje scheef en de waterval van krullen gleed over haar schouder. ‘Waarom zouden zij hen niet verdedigen tegen een gevaar dat van hun eigen kant komt?’ Ze snoof. ‘Waarom zou er geen Fae-bloed mogen worden vergoten voor alle wandaden die ze door de jaren heen hebben begaan?’

‘Geen van beide kanten is onschuldig,’ wierp Rhys kalm tegen. ‘Maar we kunnen degenen die dat wél zijn beschermen. Samen.’

‘O?’ zei de oudste, en haar rimpels leken zich te verharden, te verdiepen. ‘De Edelheer van het Nachthof die ons vraagt om ons bij hem te voegen en samen met hem levens te redden. Om samen voor vrede te vechten. En hoe zit het dan met de levens die jij tijdens jouw lange, afgrijselijke bestaan hebt genomen? Hoe zit het dan met de Edelheer die met duisternis in zijn kielzog rondloopt en de geest van anderen vernietigt wanneer hij daar zin in heeft?’ Een kraaienlach. ‘We hebben over jou gehoord, Rhysand, zelfs op het vasteland. We hebben gehoord wat het Nachthof doet, wat jij met jouw vijanden doet. Vrede? Ik had niet gedacht dat een man als jij, die de geest van anderen verwoest en hen voor de lol martelt, dat woord kende.’

In mijn bloed kolkte woede; in mijn oren knetterden brandende kolen. Ik doofde het vuur dat ik de afgelopen weken had opgestookt en zei: ‘Als jullie geen leger hiernaartoe sturen om jullie volk te verdedigen, geef ons dan het voorwerp waarom we hebben gevraagd…’

‘Kind,’ onderbrak het oude mens me, ‘onze helft van het Boek zal ons heilige paleis nooit verlaten. Het is niet tussen de witte muren weggeweest sinds de dag dat het ons als onderdeel van het Verdrag werd geschonken. Het zal onze muren niet verlaten, niet zolang wij ons moeten verdedigen tegen de dreiging uit het noorden.’

‘Alstublieft,’ kon ik alleen maar uitbrengen.

Weer een stilte.

‘Alstublieft,’ herhaalde ik. Gezant – ik was hun Gezant en dit was de reden dat Rhys me had uitgekozen. Om de stem van beide werelden te zijn. ‘Ik ben hierin – in een elfide – veranderd, omdat een van de bevelhebbers van Hybern me had vermoord.’

Ik had durven zweren dat ik Rhys via onze band in elkaar voelde krimpen.

‘Ze heeft Prythian vijftig jaar lang geterroriseerd,’ ging ik verder. ‘En toen ik haar had verslagen en het volk had bevrijd, heeft ze mij vermoord. Voordat ze dat deed, was ik getuige van alle gruwelijkheden die zij zowel mensen als elfiden aandeed. Een van hen – slechts een van hen was dus al in staat enorme verwoestingen en diep lijden te veroorzaken. Stelt u zich eens voor wat een heel leger van dergelijke wezens kan aanrichten. En nu is hun koning van plan een wapen te gebruiken om de muur te vermorzelen, om jullie allemaal te doden. De oorlog zal kort en krachtig zijn. Jullie kunnen hem niet winnen. Wij kunnen hem niet winnen. Overlevenden zullen in slavernij leven en de kinderen van hun kinderen zullen in slavernij leven. Alstublieft… Alstublieft, geef ons de andere helft van het Boek.’

De oudste koningin wisselde een blik uit met de goudharige en zei toen vriendelijk, sussend: ‘Je bent nog jong, kind. Je moet nog veel leren over de wereld.’

‘Waag het niet haar neerbuigend te behandelen,’ zei Rhys met dodelijke kalmte. De oudste koningin – vanwege zijn honderden jaren oude bestaan niet meer dan een kind in zíjn ogen – keek in weerwil van zichzelf zenuwachtig bij de klank in zijn stem. Rhys ging met harde ogen en een gezicht dat net zo onverzoenlijk was als zijn stem verder: ‘Waag het niet Feyre te beledigen, omdat ze met haar hart spreekt en medelijden heeft met degenen die zichzelf niet kunnen verdedigen, terwijl u slechts spreekt uit egoïsme en lafheid.’

De oudste verstijfde. ‘Omwille van het algemeen welzijn…’

‘Omwille van het algemeen welzijn zijn al vele wreedheden begaan,’ zei Rhys liefjes.

Ik was best onder de indruk toen ze hem recht bleef aankijken. Ze zei slechts: ‘Het Boek blijft bij ons. We zullen deze storm uitzitten.’

‘Zo is het wel genoeg,’ onderbrak Mor haar, en ze stond op.

Ze keek de koninginnen een voor een aan en zei: ‘Ik ben dé Morrigan. Jullie kennen me. Julie weten wat ik ben. Jullie weten dat waarheid mijn gave is. Nu zullen jullie dus naar mijn woorden luisteren in de wetenschap dat ze waar zijn – zoals jullie voorouders dat eens ook wisten.’

Geen woord.

Mor gebaarde achter zich, naar mij. ‘Denken jullie soms dat het puur toeval is dat er precies op het moment dat onze oude vijand zich weer aandient een mens onsterfelijk is gemaakt? Ik heb in de Oorlog zij aan zij gestreden met Miryam, heb samen met haar gevochten, terwijl Jurians ambitie en bloeddorst hem tot waanzin dreven en hen uit elkaar joegen. Hem ertoe aanzetten om Clythia dood te martelen en zelf de strijd met Amarantha aan te gaan.’ Ze ademde scherp in en ik durfde te zweren dat Azriel bij het horen van dat geluid iets dichter bij haar ging staan. Mor ging onverstoorbaar verder: ‘Ik ben met Miryam teruggemarcheerd naar het Zwarte Land om de slaven te bevrijden die in het brandende zand waren achtergelaten – het slavenbestaan waaraan zij zelf was ontsnapt. De slaven die Miryam had beloofd te komen bevrijden. Ik ben met haar meegegaan, met mijn vriendin. Evenals het legioen van prins Drakon. Miryam was mijn vriendin, zoals Feyre dat nu is. Jullie voorouders, de koninginnen die het Verdrag hebben ondertekend, dat waren ook vriendinnen van me. Maar als ik nu naar jullie kijk…’ Ze ontblootte haar tanden. ‘Ik zie helemaal niets van die vrouwen in jullie terug. Als ik nu naar jullie kijk, weet ik zeker dat jullie voorouders zich diep zouden hebben geschaamd. Jullie wagen het dus te lachen om het idee van vrede? Het idee dat die zou kunnen bestaan tussen onze volken?’ Mors stem klonk hees en ook nu schoof Azriel onopvallend een stukje dichter naar haar toe, ook al verraadde zijn gezicht niets. ‘In een vergeten, stormachtig deel van de zee ligt een eiland. Een uitgestrekt, weelderig begroeid eiland dat is afgeschermd tegen de tijd en nieuwsgierige ogen. Op dat eiland wonen Miryam en Drakon nog altijd met hun kinderen. En met leden van beide volken. Fae, mensen en alles daartussenin. Naast en met elkaar. Ze leven al vijfhonderd jaar in voorspoed op dat eiland, terwijl de wereld denkt dat ze dood zijn.’

‘Mor,’ zei Rhys – een rustige terechtwijzing.

Een geheim dat wellicht vijfhonderd eeuwen verborgen was gebleven, besefte ik.

Een geheim dat de dromen van Rhysand en zijn hof had aangewakkerd.

Een land waar twee dromers vrede hadden gevonden met hun volken.

Een land zonder Muur. Zonder afwerend ijzer. Zonder essenhouten pijlen.

De gouden koningin en de oude koningin keken elkaar weer aan.

De oude zei met glinsterende ogen: ‘Bewijs het. Als je niet de Edelheer bent die je volgens de geruchten zou zijn, bewijs ons dan dat je bent wie je zegt dat je bent: een man die vrede wil.’

Er was maar één manier. Eén manier om het te bewijzen, het hun te laten zien.

Velaris.

Mijn botten schreeuwden het uit bij de gedachte dat we dat juweel zouden onthullen aan deze… deze slangen.

Rhys stond in een vloeiende beweging op. De koninginnen volgden zijn voorbeeld. Met een stem als een maanloze nacht zei hij: ‘Jullie willen dus dat ik het bewijs?’ Ik hield mijn adem in en hoopte, hoopte uit alle macht dat hij het hun niet zou vertellen. Hij haalde zijn schouders op en het zilverdraad in zijn jas ving het zonlicht op. ‘Dan zal ik het jullie bewijzen. Wacht op mijn bericht en kom wanneer we jullie ontbieden.’

‘Wij laten ons door niemand ontbieden, mens noch elfide,’ merkte de gouden koningin zelfvoldaan op.

Misschien hadden ze daarom zo lang gewacht voordat ze hun antwoord stuurden. Vanwege een of ander machtsspelletje.

‘Dan komen jullie maar wanneer het jullie uitkomt,’ zei Rhys zo vinnig dat de bewakers van de koninginnen naar voren kwamen. Cassian keek hen grijnzend aan – en de slimsten onder hen verbleekten meteen.

Rhys boog even zijn hoofd en voegde eraan toe: ‘Misschien zullen jullie dan begrijpen hoe belangrijk het Boek voor ons allebei is.’

‘Zodra we het bewijs hebben, zullen we erover nadenken.’ De oude spuugde het woord ‘bewijs’ bijna uit. Ik moest mezelf echt voorhouden dat ze oud was en van koninklijken bloede, en dat het beslist niet in ons eigen belang was om de spottende uitdrukking van haar gezicht te slaan. ‘Wij beschermen dat Boek nu al vijfhonderd jaar. We geven het heus niet zomaar weg zonder er eerst grondig over na te denken.’

De bewakers kwamen nu naast hen staan, alsof de woorden een vooraf afgesproken signaal vormden. De gouden koningin glimlachte spottend naar mij en zei: ‘Veel succes.’

Opeens waren ze verdwenen. De zitkamer leek onmiddellijk heel groot, heel stil.

Toen slaakte Elain – Elain nota bene – een zucht en ze mompelde: ‘Ik hoop dat ze allemaal in de hel branden.’

Hof van mist en woede
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml