41
Terwijl we terug naar Velaris vlogen en wiekten, deden we er voornamelijk het zwijgen toe. Amren zat al met verkreukelde kleren en een onrustbarend bleek gezicht in het herenhuis op ons te wachten. Ik nam me voor zo snel mogelijk nieuw bloed voor haar te halen.
Rhys slenterde echter niet naar de eetkamer of woonkamer, maar liep met zijn handen in zijn zakken door de gang langs de keuken naar de binnentuin achter het huis.
De rest van ons bleef even in de gang staan en keek hem na. De stilte straalde van hem af – net de stilte voor een storm.
‘Dan is het zeker wel goed gegaan,’ zei Amren.
Cassian keek haar even aan en slenterde toen achter zijn vriend aan.
De zon en de droge dag hadden de tuin verwarmd, en in de talloze bloembedden en potten staken nu hier en daar groene puntjes omhoog. Rhys zat met zijn onderarmen op zijn knieën geleund op de rand van de fontein naar de met mos bedekte tegels tussen zijn voeten te staren. We zochten allemaal een zitplaats op de witgeverfde ijzeren stoelen die overal stonden. Als mensen dat toch eens konden zien: elfiden die op ijzer zaten. Dan zouden ze hun belachelijke prullen en sieraden meteen weggooien. Misschien zou Elain dan een verlovingsring krijgen die niet met haat en angst was gesmeed.
‘Als je hier alleen maar zit om te piekeren, Rhys, zeg dat dan. Dan ga ik weer aan het werk,’ zei Amren vanaf het bankje waarop ze zat.
Hij hief zijn violetblauwe ogen naar haar op, kil, humorloos. ‘De mensen willen bewijs zien van onze goede bedoelingen. Zodat ze weten of we te vertrouwen zijn.’
Amren richtte haar aandacht nu op mij. ‘Was Feyre dan niet genoeg?’
Ik deed mijn best me niet beledigd te voelen door haar woorden. Nee, ik was dus niet genoeg geweest; misschien had ik zelfs wel gefaald in mijn rol als Gezant…
‘Ze is absoluut goed genoeg,’ zei Rhys met dodelijke kalmte, en ik vroeg me af of ik mijn zielige gedachten langs de band naar hem had gestuurd. Ik activeerde snel mijn schild. ‘Het is een stel dwazen. Of, erger nog: een stel bange dwazen.’ Hij tuurde weer naar de grond alsof de gedroogde mos en steen een patroon vormden dat alleen hij kon zien.
Cassian zei: ‘We zouden hen kunnen… afzetten. Nieuwe, slimmere koninginnen op hun troon plaatsen. Koninginnen die bereid zijn te onderhandelen.’
Rhys schudde zijn hoofd. ‘Ten eerste zou dat te lang duren. Zo veel tijd hebben we niet.’ Ik moest aan de afgelopen weken denken en aan hoeveel tijd Azriel was kwijtgeraakt in zijn pogingen om die hoven binnen te komen. Als zelfs zijn schaduwen en spionnen geen bres wisten te slaan in hun verdedigingswerken, dan betwijfelde ik of het een moordenaar wel zou lukken. Azriel schudde zijn hoofd naar Cassian en bevestigde daarmee mijn vermoeden. ‘Ten tweede,’ vervolgde Rhys, ‘weten we niet of dat op een of andere manier invloed zou hebben op de magie van hun helft van het Boek. Het moet vrijwillig worden overhandigd. De kans is groot dat de magie sterk genoeg is om ons plannetje te doorzien.’ Hij beet op zijn onderlip. ‘We zullen het met hen moeten doen.’
‘We zouden het nog een keer kunnen proberen,’ zei Mor. ‘Laat mij met hen praten, laat me naar hun paleis gaan…’
‘Nee,’ zei Azriel. Mor trok haar wenkbrauwen op en een lichte blos verspreidde zich over Azriels gebruinde huid. Maar zijn gezicht was vastberaden en zijn hazelnootkleurige ogen stonden onbewogen. ‘Jij zet geen voet in dat mensenrijk.’
‘Ik heb in de Oorlog gevochten, vergeet dat niet.’
‘Nee,’ zei Azriel nog een keer, en hij weigerde als eerste zijn blik neer te slaan. Zijn vleugels verschoven een stukje en schuurden langs de rugleuning van zijn stoel. ‘Ze zouden je ophangen om een voorbeeld te stellen voor de rest.’
‘Dan zullen ze me toch eerst moeten vangen.’
‘Dat paleis is levensgevaarlijk voor onze soort,’ wierp Azriel met zachte, ruwe stem tegen. ‘Gebouwd door Fae-handen, om de mensen tegen ons te beschermen. Als jij daar naar binnen gaat, Mor, kom je er nooit meer levend uit. Waarom denk je dat het ons zo veel moeite kost om daar binnen te komen?’
‘Als het geen optie is om naar hun gebied te gaan,’ merkte ik op, voordat Mor de bijtende woorden kon uitspreken die de woedende uitdrukking op haar gezicht haar sissend influisterde en de schaduwzanger ongetwijfeld dieper zou verwonden dan haar bedoeling was, ‘en bedrog of elke vorm van mentale manipulatie ertoe kan leiden dat de magie het Boek vernielt… Hoe moeten we het dan bewijzen?’ Rhys hief zijn hoofd. ‘Wie is die Miryam? Wat was zij van Jurian en wie is die prins over wie jullie het hadden – Drakon? Misschien kunnen we… misschien kunnen zij als bewijs worden gebruikt. Al was het alleen maar om voor jou in te staan.’
Mor schoof met een voet over de bemoste tegels en de woede stierf weg uit haar ogen.
Rhys vouwde zijn handen in elkaar in de ruimte tussen zijn knieën en zei: ‘Vijfhonderd jaar geleden, in de jaren voorafgaand aan de Oorlog, bestond er in het zuidelijke deel van het vasteland een Fae-rijk. Het was een koninkrijk van zand, omgeven door een weelderig begroeide rivierdelta. Het Zwarte Land. Voor een mens was er geen wredere plek om te worden geboren, want niemand werd daar in vrijheid geboren. Alle mensen waren slaven en werden gedwongen om reusachtige tempels en paleizen te bouwen voor de heersende Hoge Fae. Er was geen ontsnapping mogelijk; geen kans om hun vrijheid te kopen. De koningin van het Zwarte Land…’ Zijn gezicht sprak boekdelen.
‘Bij haar vergeleken was Amarantha net zo lief als Elain,’ vertelde Mor nu met zacht venijn.
‘Miryam had een Fae-vader en een mensenmoeder. En aangezien haar moeder slavin was en de verwekking van het kind… tegen de wil van de moeder was gebeurd, werd Miryam ook in gevangenschap geboren en als mens beschouwd. Al haar Fae-rechten werden haar ontzegd.’
‘Het hele verhaal vertel je haar maar een andere keer,’ onderbrak Amren hem. ‘Luister, meisje,’ zei ze, ‘de kern van het verhaal is dat Miryam door de koningin als huwelijksgeschenk aan haar verloofde werd geschonken, een buitenlandse Fae-prins die Drakon heette. Hij was ontzet en liet Miryam ontsnappen. Uit angst voor de woede van de koningin vluchtte ze weg door de woestijn, over de zee, door een tweede woestijn… en ze werd gevonden door Jurian. Ze sloot zich aan bij zijn rebellenleger, werd zijn geliefde en werkte als genezeres tussen zijn krijgers. Totdat ze na een verschrikkelijk zwaar gevecht Jurians nieuwe Fae-bondgenoten moest verzorgen – onder wie ook prins Drakon. Kennelijk had Miryam hem de ogen geopend en hem het monster getoond met wie hij op het punt stond te trouwen. Hij had de verloving verbroken, zich met zijn leger aangesloten bij de mensen en was al drie jaar op zoek naar het mooie slavenmeisje. Jurian had totaal niet in de gaten dat zijn nieuwe bondgenoot zijn geliefde begeerde. Hij was volledig gefocust op het winnen van de Oorlog en op de vernietiging van Amarantha in het noorden. Zijn obsessie kreeg de overhand en hij was blind voor het feit dat Miryam en Drakon achter zijn rug om verliefd op elkaar werden.’
‘Het gebeurde helemaal niet achter zijn rug om,’ snauwde Mor. ‘Miryam had het eerst uitgemaakt met Jurian voordat ze iets met Drakon begon.’
Amren haalde haar schouders op. ‘Om een lang verhaal kort te maken, meisje: toen Jurian werd omgebracht door Amarantha, en in de lange eeuwen daarna, vertelde ze hem wat zijn geliefde had gedaan. Dat ze hem had verraden voor een mannelijke Fae. Iedereen dacht dat Miryam en Drakon waren omgekomen tijdens de bevrijding van haar volk in het Zwarte Land aan het eind van de oorlog – zelfs Amarantha.’
‘Wat dus niet zo was,’ zei ik. Rhys en Mor knikten. ‘Het was gewoon een plan om te ontsnappen, hè? Om ergens anders opnieuw te kunnen beginnen met hun volken?’ Weer knikten ze allebei. ‘Waarom tonen we dat dan niet aan de koninginnen? Je was al begonnen het hun te vertellen…’
‘Omdat dit niet alleen niets over mijn karakter zegt, wat hun grootste bezwaar leek te zijn,’ merkte Rhys nu op, ‘maar het ook nog eens een ernstig verraad van onze vrienden zou zijn. Hun enige wens was om verborgen te blijven, en in vrede met hun volken te leven. Daar hebben ze genoeg voor gevochten, gebloed en geleden. Ik weiger hen bij deze ruzie te betrekken.’
‘Drakons luchtmacht was net zo goed als die van ons,’ zei Cassian peinzend. ‘Het is best mogelijk dat we vóór het eind zijn hulp nog moeten inroepen.’
Rhys schudde zwijgend zijn hoofd. Dit gesprek was afgelopen. Misschien had hij ook wel gelijk: het onthullen van het vredige bestaan van Drakon en Miryam zei helemaal niets over zijn bedoelingen. Over zijn eigen goede kanten en eigenschappen.
‘Oké, maar wat kunnen we hun dan geven?’ vroeg ik. ‘Wat laten we hun dan zien?’
Rhys’ gezicht stond somber. ‘We laten hun Velaris zien.’
‘Wat?’ Mor schreeuwde bijna. Amren snoerde haar snel de mond.
‘Je kunt onmogelijk bedoelen dat je hen hier mee naartoe neemt,’ zei ik.
‘Nee, natuurlijk niet. De risico’s zijn veel te groot; hen zelfs maar één nacht hier laten verblijven zou vermoedelijk in een bloedbad eindigen,’ zei Rhys. ‘Ik ben dus van plan het hun alleen maar te laten zien.’
Amren tikte met haar nagels tegen elkaar. ‘En hoe zie je dat dan precies voor je, Edelheer?’
Maar Rhys zei nu tegen Mor: ‘Stuur een bericht aan jouw vader. We gaan een bezoek brengen aan hem in mijn andere hof.’
Mijn bloed bevroor. Het Hof van de Nachtmerries.
Er bleek een bol te bestaan die al duizenden jaren in Mors familie was: de Veritas. Deze was gevuld met de waarheidsmagie die ze eerder had beweerd te bezitten – en die vele anderen in haar bloedlijn ook bij zich droegen. De Veritas was een van hun waardevolste, best beschermde talismannen.
Rhys verspilde geen tijd en begon meteen plannen te maken. We zouden de volgende dag ’s middags naar de enorme berg wieken waarin de Uitgehakte Stad met daarin het Hof van de Nachtmerries lag en de rest van de afstand vliegend afleggen.
Mor, Cassian en ik vormden slechts een afleidingsmanoeuvre waardoor Rhys’ onverwachte bezoek minder verdacht zou lijken – en intussen zou Azriel de bol uit het verblijf van Mors vader stelen.
De bol was bekend bij de mensen, was tijdens de Oorlog door hen gebruikt, vertelde Rhys me die avond tijdens een rustige maaltijd. De koninginnen kenden hem ongetwijfeld. Ook zouden ze weten dat we hun de waarheid lieten zien, geen illusie of truc, wanneer we hun – als een blik op een levend schilderij – via de bol deze stad en haar inwoners toonden.
De anderen hadden andere steden in zijn gebied voorgesteld om te bewijzen dat hij geen oorlogszuchtige sadist was, maar niet een daarvan zou dezelfde impact hebben als Velaris, had Rhys beweerd. Hij zou de koninginnen dit stukje waarheid tonen ten behoeve van zijn volk, van de wereld.
Na het avondeten slenterde ik door de straten tot ik uiteindelijk aan de rand van de Regenboog stond, waar de avond in volle gang was met bezoekers, artiesten en inwoners die van winkel naar winkel slenterden, een kijkje namen in de galeries en spullen kochten.
Vergeleken met de fonkelende lichtjes en felle kleuren van het heuveltje dat naar de rivier voor me afdaalde, waren de straten achter me slaperig en donker van de schaduw.
Ik was hier nu al bijna twee maanden, maar had nog nooit de moed gehad om door de kunstenaarswijk te lopen.
Deze plek… Rhys wilde deze prachtige stad, deze geweldige mensen op het spel zetten voor een kans op vrede. Misschien werd hij wel gedreven door schuldgevoel, omdat hij haar had afgeschermd, terwijl de rest van Prythian had geleden; misschien was het opgeven van Velaris wel een poging om de zware last op zijn schouders wat te verlichten. Ik wreef over mijn borst, waar de pijn steeds erger werd.
Ik liep één stap de wijk in – en bleef toen staan.
Misschien had ik Mor moeten vragen om met me mee te gaan. Maar zij was na het avondeten bleek en zenuwachtig vertrokken zonder in te gaan op Cassians poging met haar te praten. Azriel was tussen de wolken verdwenen om met zijn spionnen te overleggen. Hij had de ijsberende Cassian beloofd uit te zoeken waar Mor naartoe was gegaan.
En Rhys… Die had wel genoeg op zijn bord. Hij had er geen bezwaar tegen gehad toen ik aankondigde dat ik ging wandelen. Hij had me zelfs niet eens gewaarschuwd om voorzichtig te zijn. Ik wist niet of dit kwam door zijn vertrouwen in mij, de rotsvaste overtuiging dat zijn stad veilig was of gewoon omdat hij wist hoe nijdig ik zou reageren als hij probeerde me te verbieden om te gaan of me te waarschuwen.
Ik schudde mijn hoofd om de gedachten te verjagen en staarde weer naar de hoofdstraat van de Regenboog.
Ik had de afgelopen weken iets voelen trillen in het gat in mijn borst – flakkerende flarden van beelden, maar niets concreets. Niets wat vol leven en verlangen was. Niet zoals het die ene nacht was geweest, toen ik hem naakt, getatoeëerd en met vleugels geknield op zijn bed had zien zitten.
Het zou bovendien dom zijn om de wijk in te gaan nu die toch binnenkort kon worden verwoest in het op handen zijnde conflict. Het zou dom zijn om er verliefd op te worden nu ze me elk moment weer kon worden ontnomen.
Dus draaide ik me laf om en keerde ik terug naar huis.
Rhys stond in de gang op me te wachten, leunend tegen de deurpost. Zijn gezicht stond grimmig.
Ik bleef midden op het kleed voor de ingang staan. ‘Wat is er?’
‘Ik overweeg jou te vragen morgen hier te blijven.’ Zijn vleugels waren nergens te bekennen, zelfs geen schim ervan.
Ik sloeg mijn armen over elkaar. ‘Ik dacht dat ik mee mocht.’ Sluit me niet op in dit huis, schuif me niet aan de kant…
Hij streek met een hand door zijn haar. ‘Wat ik morgen moet zijn, wie ik moet worden, is niet… dat is niet iets wat ik jou wil laten zien. Hoe ik jou zal behandelen, hoe ik anderen behandel…’
‘Het masker van de Edelheer,’ zei ik zacht.
‘Ja.’ Hij ging op de onderste trede van de trap zitten. Ik bleef in de gang staan en vroeg voorzichtig: ‘Waarom wil je niet dat ik dat zie?’
‘Omdat je pas sinds kort naar me kijkt alsof ik geen monster ben, en ik de gedachte niet kan verdragen dat de dingen die je morgen onder die berg ziet jou zullen terugvoeren naar de plek waar ik je heb gevonden.’
Onder een berg – ondergronds. Ja, dat was ik vergeten. Ik was vergeten dat ik daar het hof zou zien waarnaar Amarantha dat van haar had gemodelleerd, dat ik weer vast zou zitten onder de grond…
Maar ditmaal wel samen met Cassian, Azriel en Mor. Met… hem.
Ik had paniek verwacht, koud zweet. Ik voelde niets. ‘Laat me helpen. Op welke manier dan ook.’
Het sterrenlicht in zijn ogen werd overschaduwd door somberheid. ‘De rol die jij moet spelen, is geen leuke.’
‘Ik vertrouw je.’ Ik ging naast hem op de trap zitten, zo dichtbij dat de warmte van zijn lichaam de koude avondlucht verdreef die aan mijn jas kleefde. ‘Waarom keek Mor zo zorgelijk toen ze vertrok?’
Zijn adamsappel bewoog op en neer. Ik kon aan hem zien dat zijn woede en verdriet hem ervan weerhielden het me meteen te vertellen – niet wantrouwen. Na een tijdje zei hij: ‘Ik was erbij in de Uitgehakte Stad op de dag dat haar vader aankondigde dat ze zou worden uitgehuwelijkt aan Eris, de oudste zoon van de Edelheer van het Herfsthof.’ Luciens broer. ‘Eris stond bekend om zijn wreedheid en Mor smeekte me het niet zover te laten komen. Ondanks al haar kracht, haar wilde gedrag, had ze geen stem, geen rechten bij die mensen. Het liet mijn vader volkomen koud dat zijn neven hun nageslacht gebruikten als fokmerrie.’
‘Wat is er gebeurd?’ zei ik zacht.
‘Ik nam Mor een paar dagen mee naar het Illyrische kamp. Toen ze Cassian zag, besloot ze het enige te doen dat haar waarde voor deze mensen zou verpesten. Ik kwam er pas na afloop achter en… de ellende was niet te overzien. Voor Cassian, voor haar, voor onze families. Het is weer een lang verhaal, maar het komt erop neer dat Eris weigerde met haar te trouwen. Hij zei dat ze was bezoedeld door een lagere elfide die ook nog een bastaard was en dat hij nog eerder seks zou hebben met een koe. Haar familie… ze…’ Ik had hem nog nooit naar woorden zien zoeken. Rhys schraapte zijn keel. ‘Toen ze klaar waren, dumpten ze haar bij de grens van het Herfsthof met een briefje op haar lichaam gespijkerd dat ze van nu af aan Eris’ probleem was.’
Gespijkerd – op haar lichaam gespíjkerd.
Rhys zei met ingehouden woede: ‘Eris liet haar voor dood achter in het bos. Azriel vond haar daar een dag later. Ik heb hem bijna met geweld moeten tegenhouden om te voorkomen dat hij naar beide hoven ging om iedereen af te maken.’
Ik dacht aan het vrolijke gezicht, de luchthartige lach, de vrouw die zich er niets van aantrok wat iemand van haar vond. Misschien wel omdat ze het ergste wat haar soort te bieden had van dichtbij had meegemaakt. En het had overleefd.
En ik begreep het. Ik begreep waarom Rhys Nesta niet al te lang achter elkaar kon verdragen, waarom hij de boosheid om haar tekortkomingen niet kon loslaten, ook al had ik dat zelf wel gedaan.
Berons vuur begon te knetteren in mijn aderen. Míjn vuur, niet het zijne. En ook niet dat van zijn zoon.
Ik pakte Rhys’ hand en zijn duim streek over de rug van de mijne. Ik probeerde niet te denken aan de vanzelfsprekendheid van die streling en zei met een hardvochtige, rustige stem die ik nauwelijks herkende: ‘Vertel me wat ik morgen moet doen.’