16
Rhys slenterde naar de twee mannen die bij de deur van de eetkamer stonden en liet de keus om te blijven staan of me bij hen te voegen aan mij over.
Eén woord van mij en we zouden vertrekken, had hij beloofd.
Ze waren allebei lang en hun vleugels zaten strak opgevouwen tegen een sterk, gespierd lichaam dat was bedekt met gepantserd donker leer dat me deed denken aan de versleten schubben van een of ander slangachtig dier. Identieke zwaarden zaten langs hun ruggengraat gebonden, het lemmet prachtig in al zijn eenvoud. Misschien was het toch niet nodig geweest om feestelijke kleding aan te trekken.
Degene die iets groter was dan de ander en wiens gezicht in schaduw was gehuld, grinnikte en zei: ‘Kom, Feyre. We zullen niet bijten. Tenzij je ons dat vraagt, natuurlijk.’
Er schoot verbazing door me heen en die zette mijn voeten in beweging.
Rhys stak zijn handen in zijn zakken. ‘Bij mijn weten heeft niemand ooit gebruikgemaakt van dat aanbod, Cassian.’
De tweede man snoof spottend. Ze draaiden zich nu allebei om naar het goudgele licht in de eetkamer, zodat hun gezichten nu eindelijk werden verlicht en ik vroeg me af waarom niemand dat ooit had gedaan: als Cassians moeder ook Illyrisch was geweest, dan was dat volk gezegend met een onnatuurlijk mooi uiterlijk.
Net als hun Edelheer hadden de mannen – krijgers – donker haar en een donkere huid. Maar in tegenstelling tot Rhys waren hun ogen hazelnootbruin; ze waren op mij gericht toen ik eindelijk naar hen toe liep, naar het wachtende Huis van de Wind achter hen.
Daar hield elke overeenkomst tussen hen op.
Cassian bekeek Rhys van top tot teen en zijn schouderlange zwarte haar bewoog mee met de beweging. ‘Wat ben je chic vanavond, broertje. En je hebt die arme Feyre ook gedwongen zich op te tutten.’ Hij knipoogde naar me. Zijn gelaatstrekken hadden iets primitiefs, alsof hij was gemaakt van wind, aarde en vuur, en al het beschaafde uiterlijke vertoon hem een beetje in de weg zat.
De tweede man was meer een klassieke schoonheid, ook al bereikte het licht zijn sierlijke gezicht niet. Daar had het alle reden voor. Knap, maar ondoorgrondelijk. Hij was degene voor wie je moest oppassen, de dolk in het donker. Er hing inderdaad een jachtmes met een gevest van obsidiaan tegen zijn bovenbeen in een donkere schede die was versierd met een rij zilveren runen die ik nog nooit had gezien.
Rhys zei: ‘Dat is Azriel, mijn meesterspion.’ Dat verbaasde me niets. Een diep verborgen instinct in me dwong me te controleren of mijn mentale schild intact was. Voor het geval dat.
‘Welkom,’ zei Azriel slechts met een zachte, bijna vlakke stem en hij stak een verschrikkelijk mismaakte hand naar me uit. Hij had een normale vorm, maar de huid… Die zag eruit alsof hij was verwrongen, gevlekt en gerimpeld. Brandwonden. Ze moesten echt gruwelijk zijn geweest als zelfs hun onsterfelijke bloed ze niet had kunnen genezen.
De leren platen van zijn lichte pantser vielen over het grootste gedeelte heen en werden door een lus om zijn middelvinger op hun plek gehouden. Niet om ze te verbergen, besefte ik toen zijn hand in de kille nachtlucht tussen ons in hing. Nee, om de grote kobaltblauwe steen met een peilloze diepte op de achterkant van de kaphandschoen op zijn plek te houden. Op zijn linkerhand lag eenzelfde steen; en twee vergelijkbare rode stenen sierden Cassians kaphandschoenen, hun kleur als van het sluimerende hart van een vlam.
Ik pakte Azriels hand vast en zijn ruwe vingers sloten zich om die van mij. Zijn huid was net zo koud als zijn gezicht.
Het woord dat Cassian zojuist had gebruikt, had echter mijn aandacht getrokken; ik liet zijn hand los en deed mijn best niet al te gretig te kijken toen ik weer naast Rhys ging staan. ‘Zijn jullie broers?’ De Illyrianen zagen er allemaal hetzelfde uit, maar alleen zoals mensen dat doen die afkomstig zijn uit dezelfde regio.
Rhysand verduidelijkte: ‘Broers in de zin dat alle bastaards op een bepaalde manier broers van elkaar zijn.’
Zo had ik het nog nooit bekeken. ‘En jij?’ vroeg ik aan Cassian.
Cassian haalde zijn schouders op en trok zijn vleugels nog iets dichter tegen zich aan. ‘Ik heb de leiding over Rhys’ legertroepen.’
Alsof dat een positie was die niets voorstelde. Bovendien: legertroepen. Rhys had legertroepen. Ik schuifelde van mijn ene voet op de andere. Cassians hazelnootbruine ogen volgden mijn beweging, zijn mond vertrok even en ik dacht echt dat hij me zijn professionele mening zou gaan geven over het feit dat deze handeling me uit mijn evenwicht zou brengen tegenover een tegenstander. Toen legde Azriel uit: ‘Cassian is ook een kei in het afzeiken van anderen. Vooral vrienden van ons. Dus als een vriendin van Rhysand… wens ik je veel succes.’
Een vriendin van Rhysand – niet de redder van hun land, niet moordenaar, niet mens-elfide. Misschien wisten ze het niet…
Cassian duwde zijn bastaardbroer of wat hij ook was opzij en Azriel spreidde zijn krachtige vleugels een stukje uit om zijn evenwicht te hervinden. ‘Hoe heb jij in vredesnaam die ladder van botten in het hol van de Middengardworm gemaakt? Je ziet eruit alsof jouw eigen botten elk moment kunnen knappen.’
Goed, dat was dus duidelijk. En meteen het antwoord op de vraag of hij Onder de Berg had gezeten. Maar waar hij dan wél was geweest… Nog een mysterie. Misschien wel hier, bij dit volk. Veilig en vertroeteld.
Ik keek Cassian aan, al was het alleen maar omdat ik nog een beetje verder zou afbrokkelen als Rhysand me verdedigde. En misschien was ik daarom wel zo gemeen als een adder, misschien genoot ik er zelfs wel van, want ik zei: ‘Hoe heb jij het in vredesnaam al die tijd overleefd zonder dat iemand jou om zeep heeft geholpen?’
Cassian legde zijn hoofd in zijn nek en lachte, een galmend, diep geluid dat weerkaatste tegen de ruwe stenen van het Huis. Azriel trok goedkeurend zijn wenkbrauwen op en de schaduwen leken zich om hem heen strak te trekken. Alsof hij het donkere nest was waarvandaan ze uitvlogen en waarnaar ze terugkeerden.
Ik deed mijn best om een huivering te onderdrukken en keek naar Rhys in de hoop dat hij de duistere gaven van zijn meesterspion zou verklaren.
Rhys’ gezicht gaf niets prijs, maar er lag een behoedzame blik in zijn ogen. Taxerend. Ik wilde al bijna vragen waar hij in vredesnaam naar stond te kijken, maar toen landde Mor op het balkon met de woorden: ‘Als Cassian staat te brullen, dan hoop ik maar dat dit betekent dat Feyre heeft gezegd dat hij zijn grote mond moet houden.’
De Illyrianen draaiden zich allebei naar haar om. Cassian zette zijn voeten een stukje verder uit elkaar in een gevechtspose die ik maar al te goed kende.
Daardoor viel het me bijna niet op dat de schaduw rond Azriel lichter werd en zijn blik over Mors lichaam gleed: een rode, golvende japon van chiffon, geaccentueerd met gouden manchetten en kammen als vergulde bladeren die haar loshangende haar naar achteren hielden.
Er krulde een sliertje schaduw om Azriels oor en hij richtte zijn ogen abrupt op die van mij. Ik zorgde ervoor dat mijn gezicht gehuld was in onnozele onschuld.
‘Ik weet niet waarom ik toch steeds vergeet dat jullie familie van elkaar zijn,’ zei Cassian tegen Mor en hij gebaarde met zijn kin naar Rhys, die met zijn ogen rolde. ‘Jullie twee met die kleren van jullie.’
Mor maakte een lichte buiging voor Cassian. Ik moest echt moeite doen om niet opgelucht adem te halen bij de aanblik van de fraaie kleding. Nu was ik tenminste niet als enige netjes gekleed. ‘Ik wilde indruk maken op Feyre. Jij had toch op zijn minst je haren even kunnen kammen.’
‘In tegenstelling tot anderen heb ik wel wat beters te doen met mijn tijd dan urenlang voor de spiegel te zitten,’ zei Cassian, die daarmee bewees dat mijn vermoedens over zijn gevechtspose terecht waren.
‘Ja,’ zei Mor, terwijl ze haar lange haar over een schouder gooide, ‘stoer rondbanjeren door Velaris…’
‘We hebben bezoek,’ klonk Azriels zachte waarschuwing, en hij spreidde zijn vleugels opnieuw een stukje uit om hen door de open deuren van het balkon naar de eetkamer te drijven. Ik had durven zweren dat er in hun kielzog pluimen duisternis rondzwierden.
Mor gaf Azriel een klopje op zijn schouder en dook weg voor zijn uitgestoken vleugel. ‘Rustig maar, Az, er wordt vanavond niet gevochten. Dat hebben we Rhys beloofd.’
Azriel boog zijn hoofd een beetje en de afwachtende schaduwen verdwenen op slag. Zijn haar, dat donker was als de nacht, hing voor zijn gezicht alsof het hem wilde beschermen tegen die genadeloos mooie glimlach.
Mor liet niet merken dat ze het had opgemerkt en wuifde met haar vingers naar mij. ‘Kom bij me zitten, terwijl zij wat drinken.’ Ik bezat nog genoeg waardigheid om niet naar Rhys te kijken ter bevestiging dat het veilig was. Ik gehoorzaamde dus en liep met haar mee, terwijl de twee Illyrianen zich omkeerden om met hun Edelheer mee te lopen. ‘Tenzij je liever iets wilt drinken,’ bood Mor aan, terwijl we de warme kamer van rode steen binnen gingen. ‘Maar ik wil je even voor mezelf hebben voordat Amren je volledig opeist.’
De binnendeuren van de eetkamer zwaaiden op de fluisterende wind open en boden zicht op de beschaduwde, donkerrode zalen van de berg erachter.
Misschien was een deel van me toch nog steeds sterfelijk, want hoewel de korte, tengere vrouw oogde als een Hoge Fae (waarvoor Rhys me al had gewaarschuwd), spoorde mijn instinct me aan om te vluchten. Me te verstoppen.
Ze was een paar centimeter kleiner dan ik, haar steile zwarte haar hing glanzend tot op haar kin, haar huid was gebruind en smetteloos, en haar gezicht – mooi tegen het alledaagse aan – stond verveeld, misschien zelfs een tikje geërgerd.
Maar Amrens ogen…
Ik had nog nooit zoiets gezien als haar zilverkleurige ogen; een glimp in het wezen van wie ik diep vanbinnen wist dat het geen Hoge Fae was. Of in elk geval niet als zodanig was geboren.
Het zilver in Amrens ogen leek rond te zwieren als rook onder glas.
Ze droeg eenzelfde soort broek en hemdje als ik in het andere bergpaleis aan had gehad, beide met de kleur van tin en stormwolken, en parels – witte, grijze en zwarte – sierden haar oren, vingers en polsen. Zelfs de Edelheer naast me voelde aan als een flard schaduw vergeleken met de kracht die zij uitstraalde.
Mor kreunde, liet zich op een stoel aan het uiteinde van de tafel zakken en schonk een glas wijn voor zichzelf in. Cassian nam tegenover haar plaats en wapperde met zijn vingers naar de fles wijn. Rhysand en Azriel bleven staan waar ze stonden en keken alleen maar toe – of misschien hielden ze toezicht – toen de vrouw naar mij toe kwam en op een meter afstand bleef staan.
‘Jouw smaak is fantastisch, Edelheer. Dank je.’ Haar stem was zacht, maar de klank scherper dan elk mes dat ik ooit had gezien. Haar slanke, kleine vingers streken over een tere broche van zilver en parels die boven haar rechterborst hing.
Voor háár had hij dus een sieraad gekocht. Het sieraad dat ik nooit, onder geen beding, van haar mocht proberen te stelen.
Ik staarde naar Rhys en Amren alsof ik wilde ontdekken wat voor band er precies tussen hen bestond, maar Rhysand gebaarde met zijn hand en boog zijn hoofd. ‘Hij staat je goed, Amren.’
‘Alles staat mij,’ zei ze, en haar afschuwelijke, betoverende ogen zochten opnieuw die van mij. Net ontketende bliksem.
Ze deed een stap naar me toe en snoof onopvallend; hoewel ik een halve kop groter was, had ik me nog nooit zo gedwee gevoeld. Toch bleef ik met opgeheven kin staan. Ik wist niet waarom, maar ik deed het wel.
Amren zei: ‘Dus nu zijn we met ons tweetjes.’
Mijn wenkbrauwen kropen naar elkaar toe.
Amrens lippen vormden een rode streep. ‘Wij die als iets anders zijn geboren, en nu vastzitten in een nieuw, vreemd lichaam.’
Ik bedacht dat ik echt nooit wilde weten wat zij hiervoor was geweest.
Amren gebaarde met haar kin dat ik op de lege stoel naast Mor moest gaan zitten en haar haren bewogen als vloeibare nacht. Ze koos zelf de stoel tegenover me met Azriel aan haar ene kant en Rhys op de stoel tegenover hem, rechts van mij.
Aan het hoofd van de tafel zat niemand.
‘Ofschoon er natuurlijk nog een derde is,’ zei Amren nu met een blik op Rhysand. ‘Volgens mij heb jij al in geen… eeuwen iets van Miryam gehoord. Interessant.’
Cassian rolde met zijn ogen. ‘Kom alsjeblieft ter zake, Amren. Ik heb honger.’
Mor verslikte zich in haar wijn. Amren verplaatste haar aandacht naar de krijger rechts van haar. Azriel, die aan haar andere kant zat, sloeg hen beiden bijzonder nauwlettend gade. ‘Niemand die jouw bed tegenwoordig warm houdt, Cassian? Het moet erg moeilijk zijn om Illyriaan te zijn en geen enkele gedachte in je hoofd te hebben behalve die over jouw favoriete lichaamsdeel.’
‘Je weet dat ik altijd bereid ben om met jou tussen de lakens te duiken, Amren,’ zei Cassian, die totaal niet onder de indruk was van de zilveren ogen of de kracht die uit al haar poriën straalde. ‘Ik weet dat je dol bent op Illyriaanse…’
‘Met Miryam en Drakon gaat het voor zover ik heb gehoord goed,’ merkte Rhysand op toen Amrens glimlach iets slangachtigs kreeg. ‘En wat is er precies zo interessant?’
Amren staarde met een schuin hoofd vorsend naar mij. Ik deed mijn best niet in elkaar te krimpen onder haar blik. ‘Pas één keer eerder is een mens onsterfelijk Gemaakt. Interessant dat het weer is gebeurd nu alle oude spelers net zijn teruggekeerd. Maar Miryam kreeg een lang leven geschonken, geen nieuw lichaam. En jij, meisje…’ Ze snoof nogmaals en ik had me nog nooit zo naakt gevoeld. In Amrens ogen lichtte verbazing op. Rhys knikte alleen maar, wat dat ook mocht betekenen. Ik was nu al moe. Ik was het beu te worden geanalyseerd en geëvalueerd. ‘Jouw bloed, jouw aderen, jouw botten: alles is Gemaakt. Een sterfelijke ziel in een onsterfelijk lichaam.’
‘Ik heb honger,’ zei Mor, die me met haar bovenbeen aanstootte. Ze knipte met haar vingers en er verschenen borden met geroosterde kip, groente en brood. Eenvoudig, maar… smaakvol. Helemaal niet formeel. Misschien zouden de trui en broek prima hebben volstaan voor een maal als dit. ‘Amren en Rhys kunnen de hele avond doorpraten en ons stierlijk vervelen, dus wacht maar niet tot zij zover zijn.’ Ze pakte haar mes en vork en klakte met haar tong. ‘Ik heb Rhys gevraagd of ik jou mee uit eten mocht nemen, gewoon met ons tweetjes, maar hij zei dat je dat niet zou willen. Zeg nu eens eerlijk: breng je liever tijd door met de twee saaie oude zeurpieten of met mij?’
‘Voor iemand die net zo oud is als ik,’ merkte Rhys lijzig op, ‘lijk je kennelijk te vergeten…’
‘Iedereen wil alleen maar praten, praten, praten,’ zei Mor met een waarschuwende blik op Cassian, die inderdaad zijn mond al had opengedaan. ‘Kunnen we niet eerst eten, eten, eten en dán praten?’
Een interessant evenwicht tussen Rhys’ angstaanjagende onderbevelhebber en opgewekte reserve-onderbevelhebber. Als Mor een hogere rang had dan de twee krijgers aan deze tafel, dan moest daar nog een andere reden voor zijn dan haar oneerbiedige charme. Een soort kracht die haar in staat stelde de strijd aan te gaan met Amren, waarover Rhys me had verteld, en het er levend vanaf te brengen.
Azriel grinnikte zacht om Mor, maar pakte wel zijn vork op. Ik deed hetzelfde, maar wachtte tot hij een hap had genomen voordat ik dat ook deed. Voor het geval dat…
Lekker. Erg lekker. En de wijn…
Ik had niet eens in de gaten dat Mor een glas voor me had ingeschonken tot ik mijn eerste slok had genomen en ze met haar glas klonk tegen dat van mij. ‘Laat je niet kisten door die oude bemoeials.’
Cassian zei: ‘Pot. Ketel. Zwart.’ Toen keek hij fronsend naar Amren, die haar eten nauwelijks had aangeraakt. ‘Ik vergeet steeds weer hoe bizar het is.’ Hij nam pardoes haar bord weg, schoof de helft van het eten op zijn eigen bord en overhandigde de rest aan Azriel.
Azriel schepte het eten op zijn bord en zei tegen Amren: ‘Ik zeg steeds tegen hem dat hij het eerst moet vragen voordat hij dat doet.’
Amren knipte met haar vingers en het lege bord verdween uit Azriels verminkte handen. ‘Beste jongen, als het je na al die eeuwen nog niet is gelukt om hem op te voeden, dan zal dat je nu ook niet meer lukken.’ Ze legde het ongebruikte bestek recht op de lege plek voor haar.
‘Eet jij niet?’ vroeg ik haar. De eerste keer dat ik iets zei sinds we waren gaan zitten.
Amrens tanden waren verontrustend wit. ‘Niet dit soort eten.’
‘Moge de Ketel me koken,’ zei Mor, en ze nam haastig een slok van haar wijn. ‘Kunnen we het daar alsjeblieft niet over hebben?’
Ik besloot dat ik ook niet wilde weten wat Amren dan wel at.
Rhys grinnikte aan de andere kant van me. ‘Help me eraan herinneren dat ik vaker familie-etentjes moet organiseren.’
Familie-etentjes – geen officiële vergadering van het hof dus. En die avond… Of ze wisten niet dat ik aanwezig was om te beslissen of ik echt met Rhys wilde samenwerken, of ze hadden geen zin zich anders voor te doen dan ze waren. Ze hadden ongetwijfeld kleding aangetrokken waar ze zich prettig in voelden. Ik had steeds sterker het gevoel dat ik zelfs in mijn nachthemd had kunnen komen en dat dit hen niets had kunnen schelen. Echt een uniek groepje. En tegen Hybern… wie zouden ze zijn, wat konden ze doen als bondgenoten of tegenstanders?
Tegenover me leek een cocon van stilte om Azriel heen te zweven, zelfs toen de anderen op hun eten aanvielen. Hij nam een slokje wijn en ik tuurde opnieuw naar de ovale blauwe steen op zijn kaphandschoen. Azriel zag me kijken, hoe vluchtig het ook was, en ik had het gevoel dat hij al mijn bewegingen, woorden en ademhalingen had opgemerkt en in zijn geheugen had gegrift. Hij hief zijn handen op met de rug naar me toe, zodat beide edelstenen goed te zien waren. ‘Ze heten Sifons. Ze concentreren en focussen mijn kracht tijdens het vechten.’
Cassian en hij waren de enigen die ze droegen.
Rhys legde zijn vork neer en voegde eraan toe: ‘De kracht van de sterkste Illyrianen neigt naar: “Eerst verbranden en daarna pas vragen stellen.” Daarbuiten – buiten die zucht om te doden – bezitten ze vrijwel geen magische gaven.’
‘De gave van een gewelddadig, oorlogszuchtig volk,’ vulde Amren aan. Azriel knikte. Schaduwen slingerden zich om zijn nek en polsen. Cassians gezicht verstrakte en hij keek hem fel aan, maar Azriel besteedde daar geen aandacht aan.
Hoewel ik wist dat Rhys zich bewust was van elke blik tussen zijn meesterspion en onderbevelhebber, ging hij verder: ‘De Illyrianen hebben die kracht ontwikkeld om er hun voordeel mee te doen tijdens de strijd. De Sifons filteren de ruwe kracht, en maken het Cassian en Azriel mogelijk die te veranderen in iets wat subtieler en gevarieerder is: in schilden en wapens, pijlen en speren. Stel je het verschil eens voor tussen een emmer verf die tegen een muur wordt gesmeten of met een kwast wordt aangebracht. De Sifons zorgen ervoor dat de magie op het slagveld wendbaar en nauwkeurig is – terwijl de ruwe vorm van magie eerder neigt naar iets wat veel rommeliger en rauwer is, en mogelijk gevaarlijk wanneer je op een klein oppervlak vecht.’
Ik vroeg me af hoe vaak ze dat al hadden moeten doen. En of de littekens op Azriels handen daardoor waren veroorzaakt.
Cassian strekte zijn vingers en staarde bewonderend naar de doorzichtige rode stenen op de brede rug van zijn eigen handen. ‘Een leuke bijkomstigheid is dat ze ook nog eens zo verschrikkelijk mooi zijn.’
Amren mompelde: ‘Illyrianen.’
Cassian ontblootte zijn tanden in dierlijke vrolijkheid en nam een slok van zijn wijn.
Om hen beter te leren kennen en beter te kunnen inschatten of ik met hen kon samenwerken, op hen durfde te vertrouwen als het conflict met Hybern losbarstte, zocht ik naar vragen om te kunnen stellen, en ik zei tegen Azriel, wiens schaduwen weer waren verdwenen: ‘Hoe heb je – ik bedoel, hoe hebben Heer Cassian en jij…’
Cassian spuugde zijn wijn uit over de tafel, zodat Mor opsprong en vloekend en tierend met een servet haar jurk droogdepte.
Cassian lachte echter bulderend en ook Azriel had een vaag glimlachje op zijn gezicht toen Mor naar haar jurk gebaarde en naar de wijnvlekken die verschenen op Cassians leren gevechtskleding – of vliegkleding, bedacht ik me opeens. Mijn wangen werden warm. Kennelijk had ik onbewust een of ander hofprotocol overtreden en…
‘Cassian,’ zei Rhys lijzig, ‘is geen Heer. Hoewel hij het beslist leuk vindt dat jij dat denkt.’ Hij nam de kring van Vertrouwelingen in zich op. ‘En nu we het er toch over hebben: Azriel is evenmin een edele. Net als Amren. Of je het nu gelooft of niet: Mor is de enige in deze kamer met puur bloed en een titel.’ Hijzelf dus niet? Blijkbaar had Rhys mijn vragende blik opgevangen, want hij zei: ‘Ik ben half-Illyrisch. Dat staat voor volbloed Hoge Fae ongeveer gelijk aan bastaard.’
‘Dus… dus jullie drie zijn geen Hoge Fae?’ zei ik tegen de drie mannen.
Cassian was opgehouden met lachen. ‘Illyrianen zijn absoluut geen Hoge Fae. Gelukkig niet, zeg.’ Hij streek zijn zwarte haar achter een oor – rond, zoals dat van mij vroeger was geweest. ‘We zijn trouwens ook geen lagere elfiden, ook al duiden sommigen ons wel zo aan. We zijn gewoon… Illyrianen. In het beste geval worden we beschouwd als vervangbare luchtstrijdkrachten voor het Nachthof, in het ergste geval als domme voetsoldaten.’
‘Meestal dat laatste,’ verduidelijkte Azriel. Ik durfde niet te vragen of de schaduwen ook onderdeel uitmaakten van hun Illyrische achtergrond.
‘Ik heb jullie niet gezien Onder de Berg,’ zei ik in plaats daarvan. Ik moest het zeker weten. Als zij daar waren geweest, als ze me hadden gezien, als dit invloed zou hebben op mijn omgang met hen tijdens de samenwerking…
Er viel een stilte. Niemand van hen keek naar Rhysand, zelfs Amren niet.
Mor was degene die antwoordde: ‘Dat komt doordat we daar niet waren.’
Rhys’ gezicht was een stenen masker. ‘Amarantha wist niet van hun bestaan af. Als iemand het haar probeerde te vertellen, verloor die vaak letterlijk zijn verstand.’
Er trok een huivering langs mijn ruggengraat. Niet vanwege de kille moordenaar, maar… maar… ‘Dus jullie hebben deze stad en de bewoners echt vijftig jaar lang voor haar verborgen weten te houden?’
Cassian staarde ingespannen naar zijn bord, alsof hij elk moment uit zijn vel kon barsten.
Amren zei: ‘En we zullen deze stad en deze mensen nog heel lang voor onze vijanden verborgen houden.’
Dat was geen antwoord.
Toen Rhys werd meegenomen naar Onder de Berg, had hij niet verwacht hen ooit nog terug te zien. Toch had hij er op een of andere manier voor gezorgd dat ze veilig waren.
Ze waren eraan onderdoorgegaan, de vier mensen aan deze tafel. Ze vonden het vreselijk dat hij dat had gedaan, hoe hij dat had gedaan. Zelfs Amren.
Misschien niet alleen omdat Rhys de kwellingen van Amarantha had moeten verduren terwijl zij hier zaten. Misschien ook voor degenen die buiten de stad achterbleven. Misschien was het beter om één stad, één plaats uit te kiezen om te beschermen dan niets. Misschien… misschien was het een troostrijke gedachte dat er een plek was in Prythian die onaangetast was gebleven. Onbezoedeld.
De gouden kammen in Mors haar glinsterden in het licht toen ze me met een wat ruwe stem uitlegde: ‘Er is in de hele stad niemand die zich er niet van bewust is wat zich buiten deze grenzen heeft afgespeeld, welke prijs er is betaald.’
Ik wilde niet vragen welke tol er was betaald. Het verdriet dat in de drukkende stilte hing, vertelde me genoeg.
En toch… als ze allemaal met hun verdriet leerden leven, allemaal nog steeds konden lachen… Ik schraapte mijn keel, rechtte mijn schouders en zei tegen Azriel, die ondanks zijn schaduwen de veiligste keuze leek en het daarom waarschijnlijk niet was: ‘Hoe hebben jullie elkaar leren kennen?’ Een onschuldige vraag om hen te doorgronden, hen te leren kennen. Ja, toch?
Azriel keek naar Cassian, die met zo’n diep, verdrietig schuldgevoel en zo veel liefde naar Rhys staarde dat mijn inmiddels verscheurde instinct me bijna dwong om over de tafel heen zijn hand vast te pakken.
Cassian moest mijn vraag en het stilzwijgende verzoek van zijn vriend om het verhaal in zijn plaats te vertellen kennelijk even verwerken, maar toen trok er een zweem van een glimlach over zijn gezicht. ‘We hadden in het begin een vreselijke hekel aan elkaar.’
Het licht in de ogen van Rhys naast me was gedoofd. Wat ik had gevraagd over Amarantha, de gruwelijkheden waaraan ik hem had herinnerd…
Een bekentenis in ruil voor een bekentenis; ik dacht dat hij dat voor mij had gedaan. Misschien had hij zelf ook dingen die moesten worden uitgesproken, maar die hij niet tegen deze mensen kon zeggen, in elk geval niet zonder hen nog meer verdriet en schuldgevoel te bezorgen.
Cassian ging verder en leidde mijn aandacht af van de zwijgende Edelheer rechts van me. ‘We zijn dus bastaards. Az en ik. De Illyrianen… We houden van ons volk en onze tradities, maar ze wonen in clans en kampen diep in de bergen in het noorden, en moeten niets hebben van buitenstaanders. Al helemaal niet van Hoge Fae die denken hun te kunnen vertellen wat ze moeten doen. Ze hebben echter net zo’n sterke obsessie voor afkomst, en hebben hun eigen prinsen en hoge heren. Az,’ zei hij, met een duim in zijn richting gebarend, zodat zijn rode Sifon het licht opving, ‘was de bastaard van een van de plaatselijke hoge heren. En als je denkt dat de bastaardzoon van een hoge heer wordt gehaat, dan kun je je niet voorstellen hoe diep de haat is voor de bastaard van een wasvrouw uit een oorlogskamp en een krijger die ze zich niet eens meer kon of wilde herinneren.’ Zijn nonchalante schouderophalen werd tenietgedaan door de felle glinstering in zijn hazelnootbruine ogen. ‘Zodra Az’ vader en zijn vrouw doorkregen dat Az een schaduwzanger was, stuurde hij hem naar ons kamp om te worden opgeleid tot krijger.’
Schaduwzanger. Wat de naam ook betekende, hij paste bij hem.
‘Schaduwzangers zijn, net als de daemati, zeldzaam,’ zei Rhys tegen me. ‘Ze zijn gewild bij hoven en gebieden overal ter wereld vanwege hun onopvallendheid en hun aanleg om dingen te voelen en horen die anderen niet opmerken.’
Misschien fluisterden de schaduwen dus echt iets in zijn oor. Azriels kille gezicht gaf niets prijs.
Cassian zei: ‘De kampheer deed het bijna in zijn broek van opwinding toen Az in ons kamp werd gedumpt. Maar zodra ik van de borst af was en kon lopen, werd ik in een afgelegen kamp weggestopt en achtergelaten in de modder om te zien of ik het zou overleven of niet.’
‘Het was slimmer geweest als ze je van een rots in zee hadden gegooid,’ merkte Mor spottend op.
‘O, absoluut,’ zei Cassian met een grijns die vlijmscherp werd. ‘Al helemaal omdat ik, toen ik eenmaal oud en sterk genoeg was om terug te keren naar het kamp waar ik was geboren, te horen kreeg dat die hufters mijn moeder hadden laten werken tot ze dood neerviel.’
Er viel weer een stilte – ditmaal een ander soort stilte. De spanning en sluimerende woede van een groep mensen die heel veel had meegemaakt, heel veel had overleefd… en elkaars verdriet voelde.
‘De Illyrianen,’ merkte Rhys op, nu het licht eindelijk was teruggekeerd in zijn ogen, ‘zijn als krijger ongeëvenaard, en kennen vele verhalen en tradities. Ze zijn echter ook wreed en achterlijk, zeker wat betreft de manier waarop ze vrouwen behandelen.’
Azriel staarde met lege ogen naar de rij ramen achter me.
‘Het zijn barbaren,’ zei Amren. Geen van de Illyrianen protesteerde hiertegen. Mor knikte nadrukkelijk, merkte Az’ houding op en beet op haar lip. ‘Ze maken hun vrouwen kreupel, zodat ze hen kunnen houden om nog meer uitstekende krijgers te fokken.’
Rhys kromp in elkaar. ‘Mijn moeder was van lage komaf,’ zei hij tegen mij, ‘en werkte als naaister in een van hun vele oorlogskampen in de bergen. Zodra een vrouw in een van de kampen de volwassen leeftijd bereikt – wanneer ze voor het eerst bloedt – worden haar vleugels… gekortwiekt. Een inkeping op de juiste plek die niet goed geneest, kan iemand voorgoed kreupel maken. Mijn moeder was zachtaardig en wild, en vond het heerlijk om te vliegen. Dus deed ze alles wat in haar vermogen lag om te voorkomen dat ze volwassen werd. Ze hongerde zichzelf uit, verzamelde verboden kruiden – alles om de natuurlijke groei van haar lichaam tegen te houden. Op haar achttiende had ze tot diepe afschuw van haar ouders nog steeds niet gebloed. Ten slotte vond haar eerste bloeding plaats, toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plek, en een man rook het aan haar en vertelde het aan de kampheer. Ze probeerde nog te vluchten, en vloog weg. Maar ze was nog jong, de krijgers waren sneller en brachten haar weer terug. Ze wilden haar vastbinden aan een paal in het midden van het kamp, maar toen kwam mijn vader naar binnen wieken voor een ontmoeting met de kampheer om de oorlog voor te bereiden. Hij zag mijn moeder, die worstelde en vocht als een wilde kat en…’ Hij slikte iets weg. ‘Het metgezelverbond tussen hen viel op zijn plek. Eén blik op haar en hij wist wat ze was. Hij vernevelde de bewakers die haar vasthielden.’
Mijn wenkbrauwen trokken samen. ‘Vernevelde?’
Cassian grinnikte ondeugend toen Rhys een schijfje limoen dat als garnering van zijn kip had gediend boven de tafel in de lucht liet zweven. Met een kort gebaar van zijn vinger veranderde het in naar citrus geurende nevel.
‘Mijn moeder keek hem dwars door de regen van bloed aan,’ ging Rhys verder, terwijl ik probeerde het beeld te verjagen van wat deze vorm van magie met een lichaam kon doen, wat híj kon doen. ‘Voor haar viel het metgezelverbond ook op zijn plek. Mijn vader nam haar nog diezelfde avond mee naar het Nachthof en maakte haar tot zijn bruid. Ze hield van haar volk, van de mensen, maar vergat nooit wat ze haar hadden willen aandoen – wat ze de vrouwen onder hen aandeden. Ze heeft tientallen jaren geprobeerd mijn vader zover te krijgen dat hij het kortwieken verbood, maar de Oorlog kwam eraan en hij wilde niet het risico nemen de Illyrianen van zich te vervreemden nu hij hen nodig had om zijn legers te leiden. Om voor hem te sterven.’
‘Wat een supergozer, die vader van jou,’ mopperde Mor.
‘Hij mocht jou anders graag,’ wierp Rhys tegen. Aan mij legde hij uit: ‘Hoewel mijn vader en moeder metgezellen waren, pasten ze niet bij elkaar. Mijn vader was kil en berekenend, en kon ontzettend hard zijn, daartoe werd hij sinds zijn geboorte opgeleid. Mijn moeder was zachtaardig en onstuimig, geliefd bij iedereen die ze tegenkwam. Na een tijdje begon ze hem te haten, ook al bleef ze hem altijd dankbaar omdat hij haar vleugels had gered en toestond dat ze vloog wanneer ze dat maar wilde en waarheen ze maar wilde. Toen ik werd geboren en mijn Illyrische vleugels naar believen kon oproepen, wilde ze dat ik de cultuur van haar volk leerde kennen.’
‘Ze wilde je uit de klauwen van jouw vader weghouden,’ zei Mor, die met haar wijnglas speelde en haar schouders bewoog om ze los te maken. Azriel knipperde eindelijk met zijn ogen en leek de herinnering die hem had verlamd van zich te hebben afgezet.
‘Dat ook, ja,’ vervolgde Rhys droog. ‘Toen ik acht was, bracht mijn moeder me naar een van de Illyrische oorlogskampen. Om te worden opgeleid zoals alle Illyrische mannen worden opgeleid. En net als alle Illyrische moeders duwde ze me die eerste dag meteen de oefenmat op. Toen liep ze zonder om te kijken weg.’
‘Liet ze jou in de steek?’ hoorde ik mezelf vragen.
‘Nee, dat nooit,’ zei Rhys met een felheid die ik pas een paar keer eerder had gehoord, onder andere die middag nog. ‘Ze bleef ook in het kamp wonen. Het wordt echter als gênant ervaren als een moeder haar zoon vertroetelt wanner hij daar voor zijn opleiding is.’
Mijn wenkbrauwen schoten omhoog en Cassian lachte. ‘Achterlijk, dat zei hij net al,’ zei de krijger tegen me.
‘Ik was doodsbang,’ bekende Rhys zonder ook maar een spoortje schaamte. ‘Ik had net geleerd mijn krachten te gebruiken, maar Illyrische magie maakte daar maar een heel klein deel van uit. Bovendien komt die slechts zelden voor – en dan meestal alleen bij de sterkste volbloed krijgers.’ Ik tuurde weer naar de sluimerende Sifons op de handen van de krijgers. ‘Ik heb in die tijd geprobeerd een Sifon te gebruiken,’ zei Rhys. ‘En ik heb er minstens tien verbrijzeld voordat het tot me doordrong dat dit niet voor mij was weggelegd, dat de stenen mijn kracht niet aankonden. Mijn kracht stroomt en ontwikkelt zich op een andere manier.’
‘Het is ook best moeilijk om zo’n machtige Edelheer te zijn,’ zei Mor plagend.
Rhys rolde met zijn ogen. ‘De kampheer verbood me mijn magie te gebruiken. Dat was het beste voor iedereen. Toen ik die dag de oefenmat opstapte, had ik geen flauw idee hoe ik moest vechten. Dat wisten de andere jongens in mijn leeftijdsgroep ook. Met name een van hen, die keek één keer naar me en sloeg me toen tot moes.’
‘Je was ook wel erg netjes,’ zei Cassian hoofdschuddend. ‘Het mooie halfbloed zoontje van de Edelheer. Je was ontzettend keurig in je gloednieuwe trainingskleren.’
‘Cassian,’ zei Azriel tegen me met een stem als door duisternis omgeven, ‘vergaarde door de jaren heen nieuwe kleding door andere jongens uit te dagen tot een tweestrijd met de kleding die ze droegen als inzet.’ Er klonk geen trots door in de woorden, geen trots over de wreedheid van zijn volk. Ik kon het de schaduwzanger ook niet kwalijk nemen. Om wie dan ook zo te behandelen…
Cassian grinnikte. Ik staarde naar de brede, sterke schouders en het licht in zijn ogen. Ik had nog nooit iemand in Prythian ontmoet die zo gretig was, zo wanhopig – heel anders dan ikzelf.
Cassian knipperde met zijn ogen en de manier waarop hij naar me keek, veranderde – werd geïnteresseerder… serieuzer. Ik had durven zweren dat ik de woorden in zijn ogen kon lezen: Jij weet hoe het is. Jij weet hoe het je de rest van je leven tekent.
‘Ik had iedere jongen in onze leeftijdsgroep al twee keer verslagen,’ ging Cassian verder. ‘Toen kwam Rhys met zijn schone kleren en hij rook… anders. Als een ware tegenstander. Ik viel hem dus aan. We kregen allebei drie zweepslagen voor dat gevecht.’
Ik kromp in elkaar. Kinderen die werden geslagen…
‘Ze doen in die kampen wel ergere dingen, meid,’ merkte Amren nu op. ‘Drie zweepslagen zijn bijna een aanmoediging om nog een keer te vechten. Wanneer ze iets echt slechts doen, worden er botten gebroken. Herhaaldelijk. Wekenlang.’
Ik zei tegen Rhys: ‘En jouw moeder heeft jou daar uit vrije wil naartoe gestuurd?’ Niet bepaald zachtaardig.
‘Mijn moeder wilde niet dat ik afhankelijk werd van mijn krachten,’ zei Rhysand. ‘Vanaf het moment dat ze zwanger was van mij wist ze dat er mijn hele leven lang op me zou worden gejaagd. Ze wilde dat mijn andere krachten me zouden redden als één kracht faalde.
Mijn opleiding was ook een wapen. Dat is ook de reden dat ze met me meeging: om me extra dingen te leren zodra de lessen voor die dag waren afgelopen. Toen ze me op die eerste dag meenam naar ons nieuwe huis aan de rand van het kamp, liet ze me lezen bij het raam. Toen ik naar buiten keek, zag ik Cassian door de modder sjokken, in de richting van een paar gammele tenten buiten het kamp. Ik vroeg haar waar hij naartoe ging en ze vertelde me dat bastaards niets kregen: dat ze hun eigen onderdak en eten moesten regelen. Als ze onder die omstandigheden overleven en worden uitgekozen voor een van de oorlogstroepen, krijgen ze de allerlaagste rang, maar ontvangen ze wel een eigen tent en een uitrusting. Tot het zover was, moest hij in de kou leven.’
‘In die bergen heersen de zwaarste omstandigheden die je je maar kunt indenken,’ voegde Azriel eraan toe, met een gezicht koud als ijs.
Ik had zo veel tijd doorgebracht in bevroren bossen dat ik dat wel snapte.
‘Na mijn lessen,’ ging Rhys verder, ‘maakte mijn moeder mijn wonden schoon. Toen besefte ik voor het eerst hoe het was om het warm te hebben, veilig te zijn en verzorgd te worden. En dat zat me niet lekker.’
‘Blijkbaar niet,’ zei Cassian. ‘Want die eikel maakte me midden in de nacht wakker in mijn armzalige tentje, en droeg me op om mijn mond te houden en met hem mee te komen. Misschien was ik versuft door de kou, maar ik deed in elk geval wat hij zei. Zijn moeder was laaiend. Toch zal ik nooit de uitdrukking op haar mooie gezicht vergeten toen ze me zag en zei: “Daar staat een bad met warm water. Of je stapt erin of je gaat de kou weer in.” Ik was een slimme knul en gehoorzaamde. Toen ik er weer uit kwam, had ze schone slaapkleding voor me en droeg ze me op in bed te kruipen. Ik had mijn hele leven op de grond geslapen, dus toen ik ervoor terugschrok, zei ze dat ze dat wel begreep, omdat zij er ooit hetzelfde had ervaren, en dat het zou aanvoelen alsof ik helemaal werd opgeslokt, maar dat het mijn bed zou zijn zo lang als ik dat wilde.’
‘En vanaf dat moment waren jullie vrienden?’
‘Nee. Bij de Ketel, nee zeg,’ zei Rhysand. ‘We hadden een pokkenhekel aan elkaar en verdroegen elkaar alleen omdat we geen van beiden ’s avonds iets te eten kregen als een van ons in moeilijkheden kwam of de ander uitdaagde. Mijn moeder gaf Cassian ook extra lessen, maar pas toen Azriel een jaar later arriveerde besloten we een bondgenootschap te sluiten.’
Cassian reikte met een brede grijns om Amren heen om zijn vriend op de schouder te slaan. Azriel slaakte een zucht, een geluid dat op een lange lijdensweg duidde. De warmste gezichtsuitdrukking dat ik bij hem had gezien. ‘Een nieuwe bastaard in het kamp, en nog een onervaren schaduwzanger ook. Omdat nog maar niet te spreken van het feit dat hij niet kon vliegen dankzij…’
Mor onderbrak hem loom. ‘Niet afdwalen, Cassian.’
Het kleine beetje warmte was alweer uit Azriels gezicht verdwenen. Ik verdrong mijn nieuwsgierigheid toen Cassian zijn schouders ophaalde en totaal geen aandacht schonk aan de stilte die van de schaduwzanger leek af te stralen. Mor had het echter wel gezien, ook al deed Azriel geen enkele moeite om haar bezorgde blik te beantwoorden of te reageren op de blik die ze op zijn hand richtte, alsof ze die wilde aanraken, maar zich uiteindelijk toch bedacht.
Cassian vertelde verder: ‘Rhys en ik maakten hem het leven ongelooflijk zuur, of hij nu een schaduwzanger was of niet. Maar Rhys’ moeder kende Az’ moeder en nam hem in huis. Toen we ouder werden en de andere mannen om ons heen ook, realiseerden we ons dat iedereen zo’n enorme hekel aan ons had dat we meer kans maakten om te overleven als we met elkaar samenwerkten.’
‘Bezit jij ook bepaalde gaven?’ vroeg ik hem. ‘Net als zij?’ Ik gebaarde met mijn kin naar Azriel en Rhys.
‘Een opvliegend karakter telt niet,’ zei Mor toen Cassian zijn mond opendeed.
Hij schonk haar een grijns die er waarschijnlijk op duidde dat ze hier nog last mee zou krijgen, maar tegen mij zei hij: ‘Nee. Die heb ik niet, afgezien van een enorme, dodelijke kracht. Ik ben een geboren bastaard, totaal onbelangrijk.’ Rhys leunde naar voren alsof hij wilde tegensputteren, maar Cassian ging meteen verder: ‘Toch wisten de andere mannen dat wij anders waren. En niet omdat we twee bastaards en een halfbloed waren. We waren sterker en sneller; alsof de Ketel wist dat we er niet bij hoorden en wilde dat we elkaar vonden. Rhys’ moeder zag het ook. Vooral toen we volwassen werden, en we alleen nog maar aan seks en vechten dachten.’
‘Wat zijn mannen toch vreselijke wezens,’ zei Amren.
‘Weerzinwekkend,’ zei Mor en ze klakte met haar tong.
Een klein deel van mijn hart, dat alles had overleefd, had daar graag om… gelachen.
Cassian haalde zijn schouders op. ‘Rhys’ krachten namen elke dag toe, en iedereen, zelfs de kampheren, wist dat hij iedereen kon vernevelen als hij daar zin in had. En wij tweeën… wij kwamen daar dichtbij.’ Hij tikte met een vinger op zijn rode Sifon. ‘Nog nooit had een Illyrische bastaard er een gekregen. Nooit. Toen Az en ik er allebei een kregen uitgereikt, hoe schoorvoetend ook, begon iedere krijger in elk kamp in de bergen op ons te letten. Alleen volbloed eikels krijgen normaal gesproken een Sifon, zij worden geboren en grootgebracht vanwege hun dodelijke kracht. Ze kunnen er nog steeds niet van slapen, vragen zich nog steeds af hoe wij er in vredesnaam in geslaagd zijn er een te krijgen.’
‘Toen brak de Oorlog uit,’ nam Azriel het van hem over. Door de manier waarop hij dit zei ging ik rechtop zitten. ‘En Rhys’ vader kwam in ons kamp op bezoek om na twintig jaar te kijken hoe het met zijn zoon ging.’
‘Mijn vader,’ zei Rhys, terwijl hij zijn wijn in zijn glas liet walsen, ‘zag dat zijn zoon even machtig begon te worden als hij, maar een verbond had gesloten met de twee gevaarlijkste Illyrianen die ooit bestaan hadden. Hij bedacht dat we, als we in de Oorlog een legioen kregen toegewezen, dit na onze terugkeer best eens tegen hem konden opzetten.’
Cassian grinnikte spottend. ‘De eikel haalde ons dus uit elkaar. Hij gaf Rhys de leiding over een legioen Illyrianen die een gloeiende hekel aan hem hadden omdat hij een halfbloed was, en deelde mij in als gewone voetsoldaat in een ander legioen, ook al had ik een hogere rang dan alle legerleiders. Az hield hij bij zich als zijn persoonlijke schaduwzanger – voornamelijk om te spioneren en zijn vuile werk op te knappen. We zagen elkaar tijdens de zeven jaar dat de Oorlog duurde alleen maar op het slagveld. Er werden lijsten met Illyriaanse gevallenen rondgestuurd en ik nam ze allemaal door, bang dat ik hun namen zou tegenkomen. Toen werd Rhys gevangengenomen…’
‘Dat verhaal bewaren we voor een andere keer,’ zei Rhys zo fel dat Cassian zijn wenkbrauwen optrok. Toch knikte hij. Rhys’ violetblauwe ogen keken recht in die van mij en ik vroeg me af of het echt sterrenlicht was dat er zo fel in flakkerde. Hij ging verder: ‘Zodra ik Edelheer was, benoemde ik dit viertal tot mijn kring van Vertrouwelingen en ik meldde aan mijn vaders oude hof dat als ze moeite hadden met mijn vrienden, ze wat mij betreft konden vertrekken. Dat deden ze dus allemaal. Ze vonden het al erg dat ze een halfbloed Edelheer hadden, dus het aanstellen van twee vrouwen en twee Illyrische bastaards was helemaal onacceptabel.’
In sommige opzichten waren ze dus net zo erg als mensen. ‘Wat is er met hen gebeurd?’
Rhys haalde zijn schouders op en zijn enorme vleugels deinden met de beweging mee. ‘De adel van het Nachthof kent drie categorieën: degenen die me zo haatten dat ze zich bij Amarantha’s hof aansloten zodra zij de macht had overgenomen, en dat later met de dood moesten bekopen; degenen die me zo haatten dat ze probeerden me ten val te brengen en daarvan de consequenties ondervonden; en degenen die me weliswaar haatten, maar niet zo erg dat ze domme dingen uithaalden en sindsdien de heerschappij van een halfbloed voor lief nemen, zeker omdat die slechts zelden invloed uitoefent op hun ellendige rotleventje.’
‘Zijn dat… zijn dat degenen die onder jouw berg wonen?’
Een kort knikje. ‘In de Uitgehakte Stad. Ik heb hun die stad geschonken, omdat ze zich niet als dwazen hadden gedragen. Ze wonen daar graag, verlaten de stad zelden, hebben hun eigen bestuur en mogen tot in de eeuwigheid alle verderfelijke dingen uitspoken die ze maar willen.’
Dat moest het hof zijn dat hij aan Amarantha had laten zien toen ze net was gearriveerd. De verdorvenheid die daar heerste moest haar zo hebben aangesproken dat ze het als voorbeeld had gebruikt voor haar eigen hof.
‘Het Hof van de Nachtmerries,’ zei Mor, en ze zoog op haar lip.
‘En hoe heet dit hof?’ vroeg ik met een handgebaar naar hen alle vier. De belangrijkste vraag van allemaal.
Cassian was degene die met ogen helder en oplichtend als zijn Sifon antwoordde: ‘Het Hof der Dromen.’
Het Hof der Dromen: de dromen van een halfbloed Edelheer, twee bastaardkrijgers en twee vrouwen. ‘En hoe kwamen jullie erbij?’ vroeg ik aan Mor en Amren.
Amren zei alleen maar: ‘Rhys bood me de positie van onderbevelhebber aan. Ik was nog nooit eerder door iemand gevraagd, dus ik zei ja om te kijken hoe het was. Ik kwam erachter dat ik het leuk vond.’
Mor leunde achterover in haar stoel. Azriel sloeg nu elke beweging die ze maakte met subtiele, onophoudelijke concentratie gade.
‘Ik ben een dromer die is geboren in het Hof van de Nachtmerries,’ zei Mor. Ze wond een krul om haar vinger en ik vroeg me af of haar verhaal misschien het ergste was van allemaal. Ze vervolgde: ‘Ik ben daar dus weggegaan.’
‘En wat is jouw verhaal?’ zei Cassian tegen mij, met een ruk van zijn kin.
Ik was ervan uitgegaan dat Rhys hun alles had verteld. Rhys keek me schouderophalend aan.
Ik rechtte mijn schouders. ‘Ik ben geboren in een rijke handelsfamilie, heb twee oudere zussen en ouders die alleen iets gaven om geld en maatschappelijke status. Mijn moeder overleed toen ik acht was; drie jaar later raakte mijn vader zijn fortuin kwijt. Hij moest alles verkopen om zijn schulden te betalen, ging met ons in een hut wonen en deed geen enkele moeite om werk te vinden, zodat we jarenlang honger leden. Toen ik veertien was, raakte het laatste geld op, net als ons eten. Hij wilde niet werken – kon niet werken, omdat schuldeisers zijn been in ons bijzijn hadden verbrijzeld. Ik ging het bos in en leerde mezelf jagen. Ik hield ons allemaal vijf jaar lang in leven, ook al was de hongerdood nooit ver weg. En toen… toen gebeurde dit alles.’
Ze zwegen allemaal en Azriels ogen stonden peinzend. Hij had zijn verhaal nog niet verteld. Zou het er ooit van komen? Of hadden ze het nooit over de brandwonden op zijn handen? En wat fluisterden de schaduwen hem toe – spraken ze eigenlijk wel een taal?
Cassian zei: ‘Je hebt jezelf leren jagen. Heb je jezelf ook aangeleerd hoe je moet vechten?’ Ik schudde mijn hoofd. Cassian leunde met zijn armen op de tafel. ‘Je hebt geluk, wat je hebt zojuist een leraar gevonden.’
Ik deed mijn mond al open om tegen te sputteren, maar... Rhysands moeder had hem een heel arsenaal aan wapens gegeven voor het geval zijn kracht hem in de steek liet. Wat had ik nu helemaal behalve een talent voor boogschieten en een onverzettelijke koppigheid? Maar ik nu deze nieuwe kracht – nieuwe krachten…
Ik wilde nooit meer zwak zijn. Ik wilde nooit meer afhankelijk zijn van een ander. Ik wilde nooit meer de aanraking verduren van de Attor die me had meegesleept, omdat ik machteloos was, niet wist waar en hoe ik hem moest raken. Nooit meer.
Toen moest ik denken aan wat Ianthe en Tamlin hadden gezegd. ‘Denk je dan niet dat het slecht overkomt als mensen zien dat ik leer vechten, dat ik wapens leer gebruiken?’
Zodra de woorden mijn mond uit waren, besefte ik hoe dom ze waren. Hoe dom alles was wat me de afgelopen maanden was opgedrongen.
Stilte. Toen zei Mor, zo zacht en venijnig dat ik begreep dat de reserve-onderbevelhebber van de Edelheer haar eigen training had gekregen in dat Hof van de Nachtmerries: ‘Ik zal je twee dingen zeggen. Als iemand die wellicht ooit in jouw schoenen heeft gestaan.’ Ook nu weer werd de gedeelde band vol woede en verdriet tastbaar tussen iedereen, behalve bij Amren, die me een blik vol afkeer toewierp. ‘Eén,’ zei Mor, ‘je hebt het Lentehof verlaten.’ Ik deed mijn best de betekenis van die woorden niet tot me te laten doordringen. ‘Als dat niet slecht overkomt, zal je training dat ook niet doen. Twee,’ ging ze verder, terwijl ze haar hand plat op de tafel legde, ‘ik heb ooit ergens gewoond waar de mening van anderen zwaar telde. Het verstikte me, brak me bijna. Ik hoop dus dat je me goed begrijpt, Feyre, als ik zeg dat ik weet wat je voelt, dat ik weet wat ze hebben geprobeerd jou aan te doen. Maar als je voldoende moed bij elkaar raapt, weet je dat het niet belangrijk is wat anderen van je denken.’ Haar stem werd milder en de spanning tussen de aanwezigen nam af. ‘Je moet doen wat jij leuk vindt, wat jij nodig vindt.’
Mor zou me nooit zeggen wat ik wel of niet moest dragen. Ze zou nooit accepteren dat ik een stapje opzij deed terwijl zij het woord voor me voerde. Zij zou nooit… zou nooit een van de dingen doen die ik Ianthe uit vrije wil en uit pure wanhoop had laten doen.
Ik had nog nooit eerder een vriendin gehad. Ianthe was geen vriendin geweest. Niet in de belangrijkste zin van het woord, besefte ik. En Nesta en Elain hadden in de weken dat ik thuis logeerde, vóór Amarantha, wel geprobeerd die rol op zich te nemen, maar nu ik naar Mor keek, voelde ik het zonder dat ik het kon uitleggen of begrijpen. Alsof ik werkelijk met haar uit eten zou kunnen gaan. Met haar kon praten.
Niet dat ik haar in ruil daarvoor veel te bieden had.
Maar wat ze had gezegd… wat ze allemaal hadden gezegd… Ja, Rhys had er verstandig aan gedaan me hier mee naartoe te nemen. Om me zelf te laten beslissen of ik hen aankon – of ik bestand was tegen de plagerijen, de intensiteit en de macht. Of ik deel wilde uitmaken van een groep die me waarschijnlijk tot het uiterste zou aansporen, me zou overweldigen en me misschien zelfs angst zou aanjagen, maar… Als zij bereid waren het op te nemen tegen Hybern nadat ze vijfhonderd jaar geleden al tegen hem hadden gevochten…
Ik ving Cassians blik op. Hoewel zijn ogen dansten, keek hij niet geamuseerd. ‘Ik zal erover nadenken.’
Ik had durven zweren dat ik via de band in mijn hand een vleugje aangename verrassing voelde. Ik controleerde mijn mentale schild, maar dat was intact. En Rhysands kalme gezicht gaf niets prijs over de oorsprong ervan.
Ik zei rustig en met vaste stem tegen hem: ‘Ik neem jouw aanbod aan om samen te werken. Om mijn kost en inwoning te verdienen. En om te helpen tegen Hybern.’
‘Mooi,’ luidde Rhys’ eenvoudige antwoord. De anderen trokken allemaal hun wenkbrauwen op. Nee, ze hadden inderdaad niet te horen gekregen dat dit een soort sollicitatiegesprek was. ‘Want we beginnen morgen al.’
‘Waar? En hoe?’ zei ik hakkelend.
Rhys vlocht zijn vingers door elkaar en legde ze op tafel, en het drong tot me door dat dit etentje naast mijn beslissing ook nog een ander doel had, want hij kondigde nu aan: ‘De koning van Hybern gaat inderdaad een oorlog beginnen. Hij wil Jurian weer tot leven wekken om dit te realiseren.’
Jurian – de eeuwenoude krijger wiens ziel Amarantha gevangen had gezet in die afschuwelijke ring van haar als straf omdat hij haar zus had gedood. De ring met zijn oog…
‘Onzin,’ zei Cassian kwaad. ‘Dat is onmogelijk.’
Amren zat er roerloos bij, terwijl ze werd gadegeslagen door Azriel, die haar peinzend bestudeerde.
Amarantha was slechts het begin, had Rhys me eens verteld. Had hij dit toen al geweten? Waren de maanden Onder de Berg slechts een voorbode geweest van wat het ook was wat nu op ons af zou worden gestuurd? De doden tot leven wekken. Welke goddeloze macht...
Mor kreunde en zei: ‘Waarom zou de koning in vredesnaam Jurian tot leven willen wekken? Dat was zo’n vervelende vent. Hij praatte altijd alleen maar over zichzelf.’
Ik werd me opeens heel erg bewust van de leeftijd van deze mensen, ondanks alles wat ze me een paar minuten eerder nog hadden verteld. De Oorlog – ze hadden allemaal… ze hadden allemaal vijfhonderd jaar geleden in de Oorlog gevochten.
‘Dat is iets wat ik graag te weten wil komen,’ zei Rhysand. ‘Evenals hoe de koning dat wil gaan doen.’
Amren zei nu eindelijk: ‘Het bericht dat Feyre is Gemaakt zal hem inmiddels hebben bereikt. Hij weet dat het mogelijk is om de doden opnieuw te Maken.’
Ik schoof onrustig heen en weer op mijn stoel. Ik was voorbereid geweest op wrede legers, een enorm bloedvergieten. Maar dit…
‘Daar moeten alle zeven Edelheren hun toestemming voor geven,’ wierp Mor tegen. ‘De kans dat dát gebeurt, is nihil. Hij zal een andere manier zoeken.’ Met tot spleetjes geknepen ogen staarde ze Rhys aan. ‘Die aanvallen, de massamoorden in de tempels. Denk je dat die hier iets mee te maken hebben?’
‘Ik weet wel zeker dat ze hier iets mee te maken hebben. Ik wilde het jullie pas vertellen wanneer ik zekerheid had. Azriel heeft bevestigd dat het monument in Sangravah drie dagen geleden is geplunderd. Ze zijn op zoek naar iets – of ze hebben het inmiddels gevonden.’ Azriel knikte en Mor wierp een verbaasde blik in zijn richting. Azriel haalde verontschuldigend zijn schouders op.
Ik zei zacht: ‘Dus daarom zijn de ring en het botje na Amarantha’s dood verdwenen. Voor dit doel. Maar wie…?’ Mijn mond werd droog. ‘Ze hebben de Attor nooit te pakken gekregen, hè?’
Rhys zei heel zacht: ‘Nee. Nee, dat is hen niet gelukt.’ Het eten lag me opeens als een steen op de maag. Hij zei tegen Amren: ‘Hoe maak je van een oog en een vingerkootje weer een man? En hoe kunnen we het tegenhouden?’
Amren staarde fronsend naar haar onaangeroerde wijn. ‘Je weet al waar je het antwoord kunt vinden. Ga naar de Gevangenis. Praat met de Bothouwer.’
‘Shit,’ zeiden Mor en Cassian in koor.
Rhys zei heel rustig: ‘Jij zou misschien meer succes hebben, Amren.’
Ik was dankbaar dat de tafel tussen ons in stond, want Amren siste woest: ‘Ik zet geen voet in de Gevangenis, Rhysand, en dat weet je. Ga zelf maar of stuur een van die schoothondjes van je om het voor je te doen.’
Cassian grinnikte en ontblote zijn rechte, witte tanden – bijzonder geschikt om mee te bijten. Amren klemde die van haar juist op elkaar.
Azriel schudde zijn hoofd. ‘Ik ga wel. De wachters van de Gevangenis kennen me, ze weten wat ik ben.’
Ik vroeg me af of de schaduwzanger meestal de eerste was die zich aanbood voor een gevaarlijke taak. Mors vingers klemden zich om de steel van haar wijnglas en ze staarde met tot spleetjes geknepen ogen naar Amren. De edelstenen, de rode jurk – wellicht allemaal een manier om de duistere kracht te verhullen die in haar aderen bruiste.
‘Als iemand naar de Gevangenis gaat,’ zei Rhys voordat Mor haar mond kon opendoen, ‘dan ben ik dat. Met Feyre.’
‘Wat?’ vroeg Mor boos met haar handen nu allebei plat op de tafel.
‘Tegen Rhys zal hij niets zeggen,’ zei Amren tegen de anderen, ‘en tegen Azriel ook niet. Wij hebben hem geen van allen niets te bieden. Maar een onsterfelijke met een sterfelijke ziel…’ Ze staarde naar mijn borst alsof ze het hart eronder kon zien kloppen, en ik moest weer denken aan wat ze zou eten. ‘Misschien is de Bothouwer wél bereid om met haar te praten.’
Ze keken allemaal naar mij. Alsof ze verwachtten dat ik zou smeken om niet te hoeven gaan, dat ik me zou oprollen en zou wegkruipen. Hun korte, keiharde ondervraging om te onderzoeken of zij wel met mij wilden samenwerken, bedacht ik.
Maar de Bothouwer, de naga, de Attor, de Suriel, de Bogge, de Middengardworm… Misschien hadden zij wel dat deel van me gesloopt dat echte angst kende. Of misschien was angst iets wat ik alleen nog in mijn dromen kende.
‘Aan jou de keus, Feyre,’ zei Rhys luchtig.
Wegkruipen en treuren of een onbekende verschrikking onder ogen komen – de keus was snel gemaakt. ‘Hoe erg kan het zijn?’ was mijn reactie.
‘Heel erg,’ zei Cassian. Niemand van de anderen sprak hem tegen.