44
Ondanks het briefje en ondanks het gedoe tussen ons, kon ik niet geloven wat er naar me terug staarde toen ik een uur later in de spiegel keek.
Ik was zo opgelucht geweest dat ik de afgelopen weken had kunnen slapen dat ik bijna was vergeten dat ik ook goed had gegeten.
Mijn gezicht en lichaam zagen er gezonder uit. Een mens zou hier meer tijd voor nodig hebben gehad, maar mijn onsterfelijke bloed had er vaart achter gezet. En de jurk…
Ik had nog nooit zoiets aangehad, en ik twijfelde of ik ooit nog iets dergelijks zou dragen.
De jurk, gemaakt van blauwe edelsteentjes die zo licht van kleur waren dat ze haast wit leken, sloot nauw om mijn lichaam en hing als vloeibaar sterrenlicht tot op de vloer. De lange mouwen waren strak en de manchetten waren met diamanten bezaaid. De hals rustte op mijn sleutelbeenderen en de schijn van zedigheid werd ongedaan gemaakt doordat de jurk die vormen benadrukte waar een vrouw waarschijnlijk graag mee pronkte. Mijn haar was met twee zilveren kammen naar achter vastgezet, zodat het op mijn rug viel. Toen ik in mijn eentje in de badkamer naar mezelf keek, vond ik dat ik eruitzag als een gevallen ster.
Toen ik eindelijk genoeg moed had verzameld om naar het dakterras te gaan, was Rhysand nergens te bekennen. Tijdens mijn wandeling door het vrijwel donkere huis waarin alle lampen waren gedempt of gedoofd, rinkelden en ruisten de steentjes op de jurk over de vloer.
Sterker nog, de hele stad had de lichten uitgedaan.
Op het dak stond een gevleugelde, gespierde gedaante en mijn hart stond even stil.
Precies op het moment dat de geur mijn neus binnen drong, draaide hij zich om. Een moedeloos gevoel maakte zich van me meester toen Cassian even floot. ‘Ik had me door Nuala en Cerridwen moeten laten aankleden.’
Ik wist niet of ik moest glimlachen of moest grimassen. ‘Je ziet er desondanks goed uit.’ Dat was ook echt zo. Hij droeg nu eens niet zijn gevechtskleding met pantserplaten, maar een zwarte tuniek die om zijn afgetrainde lichaam spande. Zijn zwarte haar was glad geborsteld en zelfs zijn vleugels zagen er verzorgd uit.
Cassian stak zijn armen uit. Zijn Sifons zaten er nog, op een metalen, vingerloze kaphandschoen die onder de mouwen van zijn jas doorliep. ‘Klaar?’
Hij had me de afgelopen twee dagen gezelschap gehouden en elke ochtend met me getraind. Terwijl hij me leerde op welke manieren een Illyrisch zwaard kon worden gebruikt – meestal om iemand er van boven tot onder mee open te rijten – kletsten we over allerlei zaken: onze akelige jeugd, jagen, voedsel… Over alles, behalve over Rhysand.
Cassian had me verteld dat Rhys in het Huis was, en ik denk dat mijn gezicht hem duidelijk maakte dat ik verder niets over hem wilde horen. Nu grinnikte hij naar me. ‘Met al die edelstenen en kralen ben je misschien te zwaar om te dragen. Ik hoop dat je hebt geoefend met wieken voor het geval ik je laat vallen.’
‘Heel grappig.’ Ik stond toe dat hij me optilde en we vlogen de lucht in. Het mocht me dan nog steeds niet lukken om te wieken, ik wilde wel graag vleugels hebben. Grote, sterke vleugels zodat ik ook kon vliegen, zodat ik de wereld kon zien en alles wat die te bieden had.
Onder ons werden de laatste lichten uitgedaan. Er was geen maan, er klonk geen muziek in de straten. Stilte – alsof ergens op werd gewacht.
Cassian zweefde door de stille duisternis naar het Huis van de Wind. In het licht van de sterren dat op hun haar viel, kon ik de mensen zien staan op de vele balkons en binnenplaatsen, en ik hoorde het gerinkel van hun glazen en geroezemoes toen we dichterbij kwamen.
Cassian zette me neer op een volle binnenplaats vlak bij de eetkamer, maar slechts een paar feestgangers keken even naar ons. Schalen met gedempte Fae-lichtjes overal in het Huis verlichtten de schalen met eten en de eindeloze rijen groene flessen met mousserende wijn op de tafels. Cassian was even weg, maar kwam alweer weer terug voordat ik hem had kunnen missen en drukte een glas wijn in mijn hand. Rhys was nergens te bekennen.
Misschien meed hij het feest wel.
Iemand riep Cassian vanaf een binnenplaats, dus hij klopte me zacht op mijn schouder en verdween naar binnen. Een lange man, met zijn gezicht in de schaduw en witte tanden die glansden in de duisternis, haakte zijn arm even in die van Cassian. Azriel stond al naast de vreemdeling, zijn vleugels strak opgevouwen om te voorkomen dat feestvierders ertegenaan zouden stoten. Cassian, Mor en hij waren de hele dag nogal stil geweest, wat heel begrijpelijk was. Ik keek zoekend rond naar mijn andere…
Vrienden.
Het woord echode door mijn hoofd. Waren ze dat?
Amren was nergens te zien, maar ik zag wel een goudkleurig hoofd dat mij op precies hetzelfde moment in de gaten kreeg. Mor kwam naar me toe. Ze droeg een sneeuwwitte jurk, niet meer dan een zijden lap die haar weelderige vormen benadrukte. Ze wierp een blik over haar schouder en zag dat Azriel schaamteloos naar haar staarde. Cassian en de vreemdeling waren diep met elkaar in gesprek en hadden niet in de gaten waar de meesterspion naar stond te kijken. De hongerige blik op Azriels gezicht zorgde even voor strak gevoel rond mijn maag.
Ik herinnerde me hoe dat was. Herinnerde me hoe het was om me aan dat gevoel over te geven. En hoe dicht ik daar de vorige avond bij was geweest.
Mor zei: ‘Het zal niet lang meer duren.’
‘Tot wat?’ Niemand had me verteld wat er ging gebeuren, omdat ze de verrassing van Sterrenregen niet hadden willen verpesten.
‘Totdat de pret begint.’
Ik keek naar de feestgangers om ons heen. ‘Is het feest dan nog niet begonnen?’
Mor trok een wenkbrauw op. ‘Niemand is in dit deel geïnteresseerd. Je zult het wel merken als het begint.’ Ze nam een slok van haar wijn. ‘Wat een prachtige jurk. Je mag blij zijn dat Amren zichzelf heeft opgesloten in haar zolderkamertje, anders had ze je die jurk ongetwijfeld van het lijf getrokken. Die akelige ijdeltuit.’
‘Wil ze dan niet even stoppen met het ontcijferen van het Boek?’
‘Ja en nee. Ze beweert dat ze altijd van slag raakt van Sterrenregen. Wie zal het zeggen? Waarschijnlijk doet ze het gewoon om dwars te zijn.’
Ze keek een beetje afwezig tijdens het praten en haar gezicht stond gespannen. Ik fluisterde: ‘Ben je klaar… voor morgen?’ De volgende dag zouden we Velaris verlaten om te voorkomen dat iemand in de gaten kreeg waar we mee bezig waren. Azriel had me vanochtend bij het ontbijt op grimmige toon verteld dat Mor terug zou gaan naar het Hof van de Nachtmerries. Om te kijken of haar vader… goed herstelde.
Misschien was dit niet de handigste plek om dit soort dingen te bespreken, maar Mor haalde haar schouders op. ‘Ik zal wel moeten. Ik reis met jullie mee naar het kamp, maar daarna trek ik verder.’
‘Cassian zal daar wel blij om zijn,’ zei ik. Ook al was Azriel degene die zijn best moest doen om niet naar haar te staren.
Mor snoof. ‘Misschien.’
Ik trok een wenkbrauw op. ‘Dus jullie zijn…’
Weer haalde ze haar schouders even op. ‘Waren. Nou, eigenlijk zelfs dat nog niet eens. Ik was zeventien, hij nauwelijks een jaar ouder.’
Toen was alles dus gebeurd.
Maar ze keek niet verdrietig, ook al zuchtte ze even. ‘Bij de Ketel, dat is lang geleden. Ik logeerde twee weken bij Rhys, die toen werd opgeleid in het oorlogskamp, en Cassian, Azriel en ik raakten bevriend. Op een avond moesten Rhys en zijn moeder terug naar het Nachthof, en Azriel ging met hen mee. Cassian en ik bleven achter. Van het een kwam het ander en… ik wilde dat Cassian degene was met wie ik het deed. Ik wilde zelf kiezen.’ Weer haalde ze haar schouders op. Ik vroeg me af of Azriel had gehoopt dat ze hem zou kiezen in plaats van Cassian. Ik vroeg me af of Azriel dat ooit had toegegeven aan Mor, of aan Rhys. Of hij er spijt van had dat hij die nacht was weggegaan, dat Mor niet voor hem had gekozen.
‘Rhys kwam de volgende ochtend terug en toen hij hoorde wat er was gebeurd…’ Ze lachte zachtjes. ‘We proberen niet over het incident te praten. Cassian en hij… Ik heb ze nog nooit zo erg zien ruziën. Hopelijk zal ik dat ook nooit meer meemaken. Ik weet dat Rhys niet boos was omdat ik mijn maagdelijkheid was verloren, maar omdat ik mezelf hiermee in gevaar had gebracht. Azriel was er zelfs nog kwader om, maar hij liet het aan Rhys over om Cassian en mij op onze donder te geven. Ze wisten wat mijn familie zou doen als ze hoorden dat ik mezelf had verlaagd door met een minderwaardige bastaard-elfide naar bed te gaan.’ Ze wreef met haar hand over haar buik alsof ze de spijker weer voelde die ze daarin hadden geslagen. ‘Ze hadden gelijk.’
Om haar aandacht van die pijnlijke herinnering af te leiden vroeg ik: ‘Dus Cassian en jij zijn daarna nooit meer samen geweest?’
‘Nee,’ antwoordde Mor. Ze lachte even zachtjes. ‘Ik was die nacht wanhopig en roekeloos. Ik had hem niet gekozen vanwege zijn vriendelijkheid, maar omdat ik wilde dat mijn eerste keer met een legendarische Illyrische krijger zou zijn. Ik wilde gewoon naar bed met een van de sterkste Illyrische krijgers. En toen ik Cassian zag, wist ik het meteen. Nadat ik had gekregen wat ik wilde, nadat… het was gebeurd, vond ik het verschrikkelijk dat hij ruzie kreeg met Rhys en ook met Azriel, dus… daarna is het nooit meer gebeurd.’
‘En sindsdien ben je ook nooit meer met iemand samen geweest?’ Niet met de kille, knappe schaduwzanger die zijn uiterste best deed om niet verlangend naar haar te kijken?
‘Ik heb wel minnaars gehad,’ verduidelijkte Mor, ‘maar… ik verveel me snel. En Cassian heeft ook minnaressen gehad, dus trek alsjeblieft niet zo’n melodramatisch gezicht, alsof het om een onbeantwoorde liefde gaat. Hij wil gewoon iets hebben wat hij niet kan krijgen, en het zit hem al eeuwen dwars dat ik ben weggewandeld en nooit meer heb omgekeken.’
‘O, hij wordt er echt stapelgek van,’ zei Rhys achter me en ik maakte een sprongetje van schrik. De Edelheer liep om me heen en ik sloeg mijn armen over elkaar. Hij bleef staan en grijnsde spottend. ‘Je ziet er in elk geval weer als een echte vrouw uit.’
‘Jij weet ook wel hoe je een vrouw een complimentje moet geven, beste neef,’ zei Mor spottend. Ze klopte even op zijn schouder, want ze zag een bekende staan en liep weg om die te begroeten.
Ik deed mijn best om niet naar Rhys te staren, die gekleed was in een zwarte jas die bij de hals nonchalant openstond, zodat het witte overhemd eronder – dat eveneens bij de hals openstond – de tatoeages op zijn borst vrijliet die er nu bovenuit piepten. Ik deed mijn best om niet te staren, maar deed het toch.
‘Was je van plan me nog veel langer te negeren?’ vroeg ik koeltjes.
‘Ik ben hier nu toch? Ik wil niet dat je me nog een keer voor “haatdragende lafaard” uitmaakt.’
Ik deed mijn mond open, maar voelde dat er alleen maar verkeerde woorden uit zouden komen. Dus deed ik hem weer dicht en zocht ik naar Azriel of Cassian, of iemand anders om mee te praten. Het begon zelfs al aanlokkelijk te klinken om dan maar gewoon een vreemde aan te spreken, maar toen merkte Rhys schor op: ‘Ik wilde je niet straffen. Ik… had gewoon wat tijd voor mezelf nodig.’
Dit was een gesprek dat ik niet hier wilde voeren. Daarom zei ik met een gebaar naar het feest: ‘Kun je me alsjeblieft vertellen waar deze… bijeenkomst voor bedoeld is?’
Rhysand ging achter me staan en zei zacht bij mijn oor: ‘Kijk maar eens naar boven.’
De mensenmenigte viel stil en ik keek omhoog.
‘Geen toespraak voor je gasten?’ mompelde ik. Ontspannen, ik wilde gewoon dat alles tussen ons weer ontspannen was.
‘Vanavond draait het niet om mij, ook al wordt mijn aanwezigheid wel gewaardeerd en opgemerkt,’ zei hij. ‘Vanavond draait het dáárom.’
Hij wees naar boven…
Er schoot een ster tollend langs de hemel, stralender en dichterbij dan ik ooit had gezien. De mensenmassa en de stad onder ons juichten en hieven hun glas op naar de ster toen deze pal boven onze hoofden langs scheerde. Pas toen hij achter de horizon was verdwenen, namen ze een slok uit hun glas.
Ik deed een stap naar achteren tot ik tegen Rhys leunde, en deed toen haastig een stap opzij, weg van zijn warmte, kracht en geur. We hadden in die houding al meer dan genoeg schade aangericht in het Hof van de Nachtmerries.
Er vloog weer een ster buitelend om zijn eigen as langs de hemel alsof hij zich wentelde in zijn eigen schoonheid. Hij werd op de hielen gezeten door een andere, en nog een, tot er een hele verzameling opsteeg vanaf de rand van de horizon, alsof duizend boogschutters ze met hun enorme boog hadden weggeschoten.
De sterren stroomden als een waterval over ons heen en vulden de wereld met hun witte en blauwe licht. Ze vormden net een levend vuurwerk. Er vielen steeds meer sterren over ons heen en mijn adem stokte in mijn keel.
Ik had nog nooit zoiets moois gezien.
Toen de hele hemel vol was met sterren die over de wereld raceten, dansten en zweefden, werd de muziek ingezet.
Overal waar mensen waren, werd gedanst, zwierend en draaiend; sommigen grepen elkaars hand en tolden eindeloos rond op de maat van de trommels, de strijkinstrumenten en de glanzende harpen. Niet de schurende, stotende bewegingen van het Hof van de Nachtmerries, maar vreugdevolle, vredige dansbewegingen. Vol liefde voor het geluid, de bewegingen en het leven.
Ik bleef met Rhys aan de rand staan en staarde beurtelings naar de met opgeheven handen dansende mensen op het terras en naar de sterren die voorbijgleden, steeds dichterbij, tot ik had durven zweren dat ik ze kon aanraken als ik mijn hand uitstak.
Ook zag ik Mor en Azriel – en Cassian. Ze dansten met zijn drieën, Mor met haar hoofd in haar nek geworpen en opgeheven armen in het sterrenlicht, dat op haar helderwitte jurk viel. Dansend alsof het de laatste keer was, heen en weer zwevend tussen Azriel en Cassian alsof ze met hun drieën één geheel vormden, één wezen waren.
Toen ik omkeek, zag ik dat Rhys met een bedroefd gezicht naar hen stond te kijken.
Vijftig jaar van elkaar gescheiden en weer herenigd – om binnenkort weer uit elkaar te worden gedreven om te vechten voor hun vrijheid.
Rhys ving mijn blik op en zei: ‘Kom. Er is een plek waar het uitzicht nog mooier is. Rustiger.’ Hij stak een hand naar me uit.
Het verdriet, de loden last, lag nog steeds in zijn ogen. Ik kon het niet verdragen om ernaar te kijken, zoals ik het ook niet kon verdragen om mijn drie vrienden samen te zien dansen alsof het de laatste keer was dat ze dat ooit zouden doen.
Rhys nam me mee naar een klein privébalkon op de bovenste verdieping van het Huis van de Wind. Op de binnenpleinen onder ons klonk nog steeds muziek, dansten nog steeds mensen, terwijl de sterren nog steeds heel dichtbij voorbij buitelden.
Hij liet mijn hand los en ik ging op de reling van het balkon zitten. Toen ik omlaagkeek en zag hoe hoog we waren, bedacht ik me meteen weer en ik deed een flinke stap naar achteren.
Rhys gniffelde. ‘Je weet heus wel dat ik je zou komen redden voordat je de grond raakte als je viel.’
‘Maar dus wel pas wanneer ik de dood al in de ogen keek?’
‘Misschien.’
Ik legde een hand op de reling en tuurde naar de sterren die voorbij suisden. ‘Als straf voor wat ik tegen je heb gezegd?’
‘Ik heb zelf ook een paar rotopmerkingen gemaakt,’ mompelde hij.
‘Ik meende het niet,’ gooide ik er onbeheerst uit. ‘Ik doelde meer op mezelf dan op jou. Het spijt me echt.’
Hij keek een tijdje naar de sterren en antwoordde toen: ‘Maar je had wel gelijk. Ik ben weggebleven omdat je gelijk had. Ook al ben ik blij te horen dat mijn afwezigheid als een straf aanvoelde.’
Ik snoof minachtend, maar was blij met de humor – met het feit dat hij me altijd wist te vermaken. ‘Is er nog nieuws over de bol of de koninginnen?’
‘Nog niet. We zitten te wachten tot ze zich verwaardigen om te reageren.’
We zwegen weer en ik staarde nadenkend naar de sterren. ‘Eigenlijk zijn het helemaal geen sterren.’
‘Nee.’ Rhys kwam naast me bij de reling staan. ‘Dat dachten onze voorouders, maar… In werkelijkheid zijn het geesten op hun jaarlijkse reis naar elders. Waarom ze precies deze dag uitkiezen om hier te verschijnen weet niemand.’
Ik voelde dat hij naar me keek en maakte mijn blik los van de vallende sterren. Licht en schaduw vlogen over zijn gezicht. Het gejuich en de muziek uit de stad heel diep onder ons waren nauwelijks te horen boven het rumoer van de mensen uit die zich in het Huis hadden verzameld.
‘Het moeten er honderden zijn,’ kon ik nog net uitbrengen, en ik richtte mijn ogen weer op de sterren die voorbijschoten.
‘Duizenden,’ zei hij. ‘Ze blijven tot zonsopgang voorbijkomen. Dat hoop ik tenminste wel. De vorige keer dat ik Sterrenregen meemaakte, waren het er veel minder.’
Dat was voordat Amarantha hem gevangenzette.
‘Wat gebeurt er eigenlijk met hen?’ Toen ik opkeek, zag ik nog net dat hij zijn schouders ophaalde. Ik voelde een pijnlijke steek in mijn borst.
‘Wist ik dat maar. Toch blijven ze ondanks alles terugkomen.’
‘Waarom?’
‘Waarom blijft iets sowieso vasthouden aan hetzelfde patroon? Misschien is hun bestemming zo’n fijne plek dat het de reis wel waard is. Misschien maakt één ster de reis wel in de hoop dat een andere ster hem op een goede dag zal terugvinden als hij maar vaak genoeg terugkomt.’
Ik tuurde fronsend naar de wijn in mijn hand. ‘Wat een… droevige gedachte.’
‘Inderdaad.’ Rhys leunde met zijn onderarmen op de balkonreling, zo dicht bij mijn vingers dat ik hem kon aanraken als ik dat durfde.
Er hing een kalme, beladen stilte tussen ons. Te veel woorden, er zaten nog steeds te veel woorden in me.
Ik weet niet hoeveel tijd er verstreek, maar het moet wel even zijn geweest, want toen hij weer iets zei, schrok ik op. ‘Elk jaar dat ik Onder de Berg was en Sterrenregen aanbrak, liet Amarantha zich door mij… bedienen. De hele nacht. Sterrenregen is geen geheim, ook niet voor buitenstaanders – zelfs het Hof van de Nachtmerries kruipt uit de Uitgehakte Stad naar boven om naar de lucht te kijken. Ze wist het dus… Ze wist hoeveel het voor me betekende.’
Ik hoorde het feestgedruis om ons heen niet langer. ‘Wat vreselijk.’ Meer wist ik niet te zeggen.
‘Ik wist me erdoorheen te slaan door mezelf voor te houden dat mijn vrienden veilig waren, dat Velaris veilig was. Zolang ik dat had, deed verder niets ertoe. Ze kon mijn lichaam gebruiken zoveel ze wilde. Het kon me niet schelen.’
‘Waarom ben je nu dan niet bij hen?’ vroeg ik, terwijl ik de afschuw over wat hem was aangedaan in mijn hart wegborg.
‘Ze weten het niet. Ze weten niet wat zij me tijdens Sterrenregen heeft aangedaan. Ik wil hun avond niet verpesten.’
‘Volgens mij zou dat ook niet gebeuren. Ze zouden het juist fijn vinden als jij jouw zware last met hen deelde.’
‘Zoals jij jouw problemen met anderen deelt?’
We staarden elkaar aan, zo dichtbij dat we dezelfde lucht inademden.
En al die woorden die in me opgesloten zaten… Misschien had ik die nu wel niet nodig.
Mijn vingers streken langs die van hem. Warm en stevig – geduldig, alsof ze afwachtten wat ik verder zou gaan doen. Misschien kwam het wel door de wijn, maar ik streelde met een vinger over die van hem.
Ik draaide me nog wat meer naar hem toe, maar toen sloeg er opeens iets blinkends en rinkelends in mijn gezicht.
Ik deinsde geschrokken achteruit, slaakte een kreet en bukte me om mijn gezicht te beschermen tegen het licht dat ik ondanks mijn gesloten ogen nog steeds kon zien.
Rhys begon verbaasd te lachen.
Te láchen.
Zodra tot me doordrong dat mijn oogballen niet waren verschroeid, draaide ik me met een ruk naar hem om. ‘Ik had wel blind kunnen zijn!’ siste ik nijdig, en ik gaf hem een duw. Hij bekeek mijn gezicht even onderzoekend en begon toen weer te lachen. Een gemeende lach, openhartig, vrolijk en heerlijk om te horen.
Ik veegde mijn gezicht af en toen ik mijn handen voor me ophield, viel mijn mond open. Lichtgroene vlekjes gloeiden als verfdruppels op mijn handen.
Spetters sterrengeest. Ik wist niet of ik geschokt of geamuseerd moest reageren. Of vol walging.
Toen ik ze wilde wegvegen, greep Rhys mijn handen vast. ‘Niet doen,’ zei hij nog steeds lachend. ‘Zo lijkt het net of je lichtgevende sproeten hebt.’
Ik sperde mijn neusvleugels wijd open en wilde hem weer een duw geven zonder me er iets van aan te trekken dat mijn nieuwe kracht hem zo van het balkon kon gooien. Hij kon zijn vleugels oproepen; hij zou zich heus wel redden.
Hij ontweek me en stapte opzij naar de balkonreling, maar was niet snel genoeg om de aanstormende ster te ontwijken die nu tegen de zijkant van zijn gezicht botste.
Hij sprong vloekend achteruit. Ik lachte hees en raspend. Geen grinnikend of snuivend geluid, maar een kakelende lach.
Ik bleef lachen, ook toen hij zijn handen van zijn gezicht weghaalde.
De hele linkerkant van zijn gezicht was geraakt.
Net hemelse oorlogskleuren, zo zag het eruit. Ik snapte nu ook waarom hij niet wilde dat ik die van mij wegveegde.
Rhys bekeek zijn handen, die vol sterrenstof zaten. Ik liep naar hem toe en tuurde naar de schitterende glans die er nu op lag.
Hij bleef doodstil staan toen ik een van zijn handen in de mijne nam en met een vinger een ster op zijn handpalm tekende, spelend met de gloed en schaduwen, tot het net een van de sterren leek die ons hadden geraakt.
Zijn vingers grepen die van mij en ik keek op. Hij glimlachte naar me. En hij zag er zo on-Edelheerachtig uit met de glanzende sterrenstof op de zijkant van zijn gezicht dat ik teruglachte.
Ik had niet eens in de gaten wat ik had gedaan tot zijn eigen glimlach wegstierf en zijn lippen een stukje uiteen weken.
‘Lach nog eens,’ fluisterde hij.
Ik had nog nooit naar hem geglimlacht. Echt nog nooit. Of gelachen. Onder de Berg had ik nooit gegrinnikt, nooit gegrijnsd. En daarna…
En de man die nu voor me stond… een goede vriend van me…
Ondanks alles wat hij had gedaan, had ik het hem nooit vergeven. Ook al had ik net… had ik net iets geschilderd. Op hem. Voor hem.
Ik had weer… geschilderd.
Ik glimlachte dus naar hem, een brede, ongedwongen glimlach.
‘Je bent adembenemend mooi,’ zei hij zacht.
De lucht was zwaar, dicht opeengepakt tussen onze lichamen, tussen onze in elkaar geslagen handen. Toen zei ik: ‘Je bent me nog twee gedachten schuldig. Van die keer dat ik hier voor het eerst was. Vertel me wat je denkt.’
Rhys wreef met een hand over zijn nek. ‘Je wilde toch weten waarom ik niet met je praatte of je kwam opzoeken? Dat was omdat ik ervan overtuigd was dat je me eruit zou gooien. Ik dacht…’ Hij streek met een hand over zijn haar en lachte ruw. ‘Ik dacht dat het beter was als ik me verstopte.’
‘Wie zou hebben gedacht dat de Edelheer van het Nachthof bang was voor een Gemaakte elfide die niet kon lezen of schrijven?’ zei ik liefjes. Hij grinnikte en gaf me een por met zijn elleboog. ‘Dat is één,’ drong ik aan. ‘Vertel me nog een gedachte.’
Zijn blik gleed naar mijn mond. ‘Ik zou die kus Onder de Berg graag ongedaan willen maken.’
Ik was al bijna vergeten dat hij me daar een keer had gekust om te voorkomen dat Amarantha erachter kwam dat Tamlin en ik samen in de verlaten gang waren geweest, verwikkeld in een innige omhelzing. Rhysands kus was ruw en dwingend geweest, en toch… ‘Waarom?’
Zijn blik rustte op de hand die ik had beschilderd, alsof het gemakkelijker was om daarnaar te kijken. ‘Omdat het niet fijn voor jou was, omdat ik jaloers en woedend was, en omdat ik wist dat je me haatte.’
Gevaarlijk terrein, waarschuwde ik mezelf.
Nee, eerlijkheid, dat was het. Eerlijkheid en vertrouwen. Dat had ik nooit eerder bij iemand gevoeld.
Rhys hief zijn hoofd en keek me aan. Wat er ook van mijn gezicht af te lezen was, het was waarschijnlijk een weerspiegeling van dat van hem: verlangen en verbazing.
Ik slikte moeizaam en volgde met een vinger weer een streep sterrenstof op zijn sterke pols. Het leek haast alsof hij niet ademde. ‘Wil je… wil je met me dansen?’ fluisterde ik.
Hij zweeg zo lang dat ik mijn hoofd hief om zijn gezicht te kunnen zien. Zijn ogen glommen, met zilver omrand. ‘Wil je dansen?’ vroeg hij schor, en zijn vingers klemden zich om die van mij.
Ik gebaarde met mijn kin naar het feestgedruis onder ons. ‘Daarbeneden, bij hen.’ Waar de muziek ons riep, waar het leven ons riep. Waar hij de avond kon doorbrengen met zijn vrienden en waar ik graag bij wilde zijn. Zelfs bij de onbekenden die daar aanwezig waren.
Ik vond het niet erg om uit de schaduw tevoorschijn te komen, vond het evenmin erg om in de schaduw te staan, zolang hij maar bij me was. Mijn goede vriend met wie ik zo veel gevaren had doorstaan – die voor me had gevochten toen niemand anders dat deed, zelfs ikzelf niet.
‘Natuurlijk wil ik met je dansen.’
‘Ook als ik op je tenen ga staan?’
‘Ook dan.’
Hij boog zich voorover en streek met zijn mond langs mijn wang. Ik deed mijn ogen dicht bij die vluchtige kus, bij het gretige verlangen dat me daarna verzwolg en dat heel Prythian had kunnen verzwelgen. Om ons heen bleef het sterren regenen alsof de wereld zelf verging.
Toen hij zich losmaakte, glinsterde er sterrenstof op zijn lippen. Ik staarde hem ademloos aam en hij keek glimlachend terug. De glimlach die de rest van de wereld vermoedelijk nooit te zien zou krijgen, de glimlach die hij had opgegeven voor zijn volk, zijn land. Hij zei zacht: ‘Ik ben… heel blij dat ik jou heb ontmoet, Feyre.’
Ik knipperde met mijn ogen om het brandende gevoel te verjagen. ‘Kom mee,’ zei ik met een rukje aan zijn hand. ‘Dan gaan we met de anderen dansen.’