47

 

 

 

 

 

 

Als ik wilde ontsnappen, kon ik kiezen tussen een duik in de rivier of een confrontatie met hen. Maar Lucien…

Zijn rode haar was naar achteren gebonden en hij was heel eenvoudig gekleed: hij droeg slechts leren gevechtskleding, zwaarden, messen… Zijn metalen oog bekeek me van top tot teen en zijn goudkleurige huid zag bleek. ‘We zitten al twee maanden achter je aan,’ zei hij zacht met een blik op het bos, de rivier en de lucht.

Rhys. Lieve Ketel nog aan toe. Rhys was te ver weg, en…

‘Hoe heb je me gevonden?’ Ik herkende mijn vaste, kille stem niet. Maar… ze hadden dus achter me aan gezeten. Alsof ik een prooi was.

Als Tamlin hier was… Mijn bloed werd kouder dan de ijzige regen die van mijn gezicht op mijn kleding druppelde.

‘We hoorden dat je in deze bossen was geweest, maar het was puur toeval dat we jouw geur roken, en…’ Lucien deed een stap in mijn richting.

Ik ging een stap naar achteren. De rivier was nog maar een meter bij me vandaan.

Lucien sperde zijn ogen open. ‘We moeten hier weg. Tamlin is de laatste tijd zichzelf niet. Ik breng je er nu meteen…’

‘Nee,’ zei ik zacht.

Het woord echode door de regen, de rivier, het dennenbos.

De vier schildwachten keken eerst naar elkaar en toen naar de pijl die ik nog steeds op hen gericht hield.

Lucien bekeek me nogmaals.

Ik zag dat het nu opeens tot hem doordrong: mijn Illyrische leren gevechtskleding. De kleur die in mijn gezicht was teruggekeerd, de stevigheid van mijn lichaam.

Mijn kille blik.

‘Feyre,’ zei hij, terwijl hij zijn hand uitstak. ‘Laten we naar huis gaan.’

Ik bewoog niet. ‘Dat was mijn huis al niet meer vanaf het moment dat jij toeliet dat hij me daar opsloot.’

Luciens mond verstrakte. ‘Dat was een vergissing. We maken allemaal fouten. Hij heeft er spijt van, meer dan je denkt. En ik ook.’ Hij deed weer een stap naar voren, en ik deinsde verder naar achteren.

Er was niet veel ruimte meer tussen mij en de rivier vlak onder me.

Cassians instructies schoten door mijn hoofd, alsof alle lessen die hij me elke ochtend gaf als een soort veiligheidsnet onder me hingen nu ik in mijn paniek in een soort vrije val raakte. Als Lucien me kon vastgrijpen, zou hij ons wegwieken. Niet heel ver – hij was niet zo sterk – maar hij was wel snel. Hij kon mijlenver springen, almaar verder, tot Rhys niet meer bij me kon komen. Hij wíst dat Rhys hier was.

‘Feyre,’ zei Lucien smekend. Hij deed met uitgestoken hand weer een stap naar voren.

Ik draaide mijn pijl naar hem toe en de pees van mijn boog kraakte.

Ik had er nooit bij stilgestaan dat Cassian, Azriel, Mor en Rhys al krijgers waren toen Lucien nog tot krijger werd opgeleid. Cassian zou Lucien met één klap kunnen verslaan.

‘Laat je pijl zakken,’ zei Lucien rustig alsof hij een wild dier probeerde te kalmeren.

Achter hem kwamen de vier schildwachten dichterbij. Om me te omsingelen.

Het schoothondje en eigendom van de Edelheer.

‘Raak. Me. Niet. Aan,’ zei ik zachtjes.

‘Je hebt geen flauw idee hoe groot de chaos bij ons is, Feyre. We hebben je thuis nodig. Nu meteen.’

Ik wilde het niet horen. Ik gluurde naar de rivier vlak onder me en probeerde mijn kansen in te schatten.

Ik wachtte te lang. Lucien haalde uit. Een enkele aanraking was al genoeg…

Maar ik was niet langer het schoothondje van de Edelheer.

Misschien werd het wel tijd dat de wereld zag dat ook ik dierlijke hoektanden had.

Luciens vinger streek langs de mouw van mijn leren jas.

En ik veranderde in rook, as en nacht.

De wereld om me heen werd stil en raakte vervormd, en Lucien tastte nu langzaam naar de lege plek waar ik had gestaan. Ik liep nu om hem heen en stormde naar de bomen achter de schildwachten.

Ik stond stil en de tijd nam zijn natuurlijke vorm weer aan. Lucien wankelde, maar hervond net op tijd zijn balans voordat hij van de rivieroever viel. Hij draaide zich met grote verbaasde ogen om, omdat ik nu opeens achter zijn schildwachten bleek te staan. Bron en Hart knipperden verschrikt met hun ogen en deinsden achteruit. Zo ver mogelijk bij mij vandaan.

En bij Rhys vandaan, die naast me stond.

Lucien verstarde. Mijn blik werd kil, de ongevoelige tegenpool van de wrede geamuseerde grijns op Rhys’ gezicht, die nu zogenaamd een pluisje van zijn donkere tuniek veegde.

Donkere, elegante kleding; geen vleugels, geen leren gevechtskleding.

Zijn smetteloze, nette kleding… Nog een wapen. Om te verbergen hoe ervaren en machtig hij was, om te verbergen waar hij vandaan kwam en wat hem lief was. Een wapen dat net zo krachtig was als de magie die hij had gebruikt om het verborgen te houden. Zelfs als dat betekende dat we konden worden getraceerd.

‘Die kleine Lucien toch,’ zei Rhys poeslief. ‘Heeft de Vrouwe van het Herfsthof je dan nooit geleerd dat als een vrouw “nee” zegt, ze dat ook echt meent?’

‘Eikel,’ gromde Lucien. Hij stormde langs zijn schildwachten, maar durfde niet naar zijn wapens te grijpen. ‘Smerige hoer die je bent.’

Ik gromde even.

Luciens keek me met half dichtgeknepen ogen aan, en zei zacht en vol afschuw: ‘Wat heb je gedaan, Feyre?’

‘Zoek me niet langer,’ zei ik al even zacht terug.

‘Hij zal altijd naar je blijven zoeken, zal altijd blijven wachten tot je thuiskomt.’

De woorden kwamen hard aan, wat ook precies zijn bedoeling was. Blijkbaar was dat van mijn gezicht af te lezen, want Lucien drong aan: ‘Wat heeft hij met je gedaan? Heeft hij jouw geest overgenomen en…’

‘Zo is het wel genoeg,’ zei Rhys, die nu met een gracieuze beweging zijn hoofd boog. ‘Feyre en ik hebben het druk. Ga terug naar jullie landgoed voordat ik jullie hoofden naar mijn oude vriend stuur om hem eraan te herinneren wat er gebeurt als sloofjes van het Lentehof op mijn terrein komen.’

De koude regen drupte in mijn nek en gleed langs mijn rug naar beneden. Luciens gezicht was doodsbleek. ‘Je hebt je standpunt nu wel duidelijk gemaakt, Feyre. Kom mee naar huis.’

‘Ik ben geen klein kind,’ beet ik hem toe. Want zo zagen zij mij: iemand die verwend moest worden, uitleg nodig had, beschermd moest worden.

‘Voorzichtig, Lucien,’ zei Rhys lijzig. ‘Anders stuurt die lieve Feyre jou ook in stukjes naar huis.’

‘Wij zijn niet de vijand, Feyre,’ zei Lucien smekend. ‘Het is verkeerd gelopen, Ianthe liet zich niet sturen, maar dat wil nog niet zeggen dat je het zomaar mag opgeven…’

‘Jij hebt het opgegeven,’ zei ik zacht.

Ik voelde dat zelfs Rhys even stilviel.

‘Jij hebt mij opgegeven,’ zei ik iets harder. ‘Je was mijn vriend. Maar je hebt voor hem gekozen. Je hebt ervoor gekozen om hem te gehoorzamen, zelfs toen je zag wat zijn bevelen en regels met mij deden. Zelfs toen je zag dat ik wegkwijnde.’

‘Je hebt er geen flauw benul van hoe onstabiel die eerste maanden waren,’ snauwde Lucien. ‘We móésten een eendrachtig front vormen en ik werd geacht een voorbeeld te zijn voor alle anderen in het hof.’

‘Je zag best wat er met mij aan de hand was. Maar je was te bang voor hem om er daadwerkelijk iets aan te doen.’

Angst. Lucien had Tamlin tot op zekere hoogte onder druk gezet. Maar als het erop aankwam gaf hij altijd weer toe.

‘Ik heb je gesmeekt,’ zei ik vinnig. ‘Ik heb je zo vaak gesmeekt me te helpen, mij het huis uit te smokkelen, al was het maar voor een uur. Maar je liet me alleen, zette me in een kamer met Ianthe of zei dat ik er maar mee moest leren omgaan.’

Lucien zei net iets te snel: ‘Ik neem aan dat het in het Nachthof allemaal veel beter is?’

Ik herinnerde het me – herinnerde me wat ik hoorde te weten, wat ik had meegemaakt. Lucien en de anderen mochten dit niet weten, zelfs niet als dat inhield dat ik mijn leven ervoor moest geven.

En daar was ik toe in staat. Om Velaris veilig te houden, om Mor, Amren, Cassian, Azriel en… Rhys te beschermen.

Met een lage, zachte, wrede stem, net zo wreed als de klauwen aan mijn handen en net zo venijnig als het wonderlijke gewicht tussen mijn schouderbladen, zei ik: ‘Als je lang in het donker opgesloten hebt gezeten, Lucien, dan merk je dat het donker op een gegeven moment terug staart.’

Een huivering van verbazing, van enorme blijdschap die langs mijn mentale schild trok vanwege de vleugels die nu ongetwijfeld boven mijn schouders uitstaken. Ik kreeg koude rillingen van iedere koude regendruppel. De Illyrische vleugels waren extreem gevoelig.

Lucien deed een stap naar achteren. ‘Wat heb je jezelf aangedaan?’

Ik glimlachte kort. ‘Het mensenmeisje dat jij kende is Onder de Berg gestorven. Ik heb er geen zin in om eeuwig als het schoothondje van de Edelheer door het leven te gaan.’

Lucien schudde zijn hoofd. ‘Feyre…’

‘Zeg maar tegen Tamlin…’ Ik kreeg zijn naam nauwelijks over mijn lippen als ik bedacht wat hij Rhys en zijn familie had aangedaan. ‘…dat ik jullie allemaal zal opjagen als hij nog eens iemand deze kant op stuurt. Dan zal ik jullie laten merken wat ik van het duister heb geleerd.’

Even was er oprecht verdriet te zien op zijn gezicht.

Het liet me volkomen koud. Ik keek ontoegeeflijk, kil en donker naar hem. Naar het wezen dat ik zou zijn geworden als ik in het Lentehof was gebleven, als ik eeuwenlang gebroken was gebleven… tot ik leerde hoe ik die pijnflarden geruisloos naar buiten moest richten, leerde hoe ik moest genieten van de pijn van anderen.

Lucien knikte naar zijn schildwachten. Bron en Hart verdwenen trillend en met grote ogen, samen met de andere twee.

Lucien bleef nog even staan met niets dan wind en regen tussen ons in. Hij zei zacht tegen Rhysand: ‘Jij gaat eraan. Jij en iedereen van dat vervloekte hof van jou.’

Toen was hij opeens weg. Ik staarde naar de lege plek waar hij had gestaan, wachtend, almaar wachtend, met dezelfde uitdrukking op mijn gezicht totdat ik een warme, sterke vinger lang de rand van mijn rechtervleugel voelde glijden.

Het voelde aan als… alsof er zachtjes in mijn oor werd geblazen.

Ik huiverde en boog me happend naar lucht voorover.

Toen verscheen Rhys plotseling voor me. Hij keek naar mijn gezicht, naar de vleugels achter me. ‘Hoe?’

‘Gedaanteverwisseling,’ stootte ik uit, terwijl ik keek naar de regen die langs zijn goudkleurige gezicht omlaag stroomde. Ik werd er zo door afgeleid dat de klauwen, de vleugels en de rimpelende duisternis verdwenen, en ik verkleumd in mijn eigen huid achterbleef.

Gedaanteverwisseling… Bij de aanblik van een deel van mijn voorgeschiedenis, de man aan wie ik van mezelf niet mocht denken. Gedaanteverwisseling… Een gave van Tamlin die ik niet had willen hebben, die ik ook niet nodig had gehad… tot nu toe.

Rhys’ blik verzachtte. ‘Dat was een zeer overtuigend optreden.’

‘Ik liet hem zien wat hij wilde zien,’ mompelde ik. ‘We moeten een nieuwe plek zoeken.’

Hij knikte. Zijn tuniek en broek verdwenen, en werden vervangen door de bekende leren gevechtskleding, zijn vleugels en een zwaard. Mijn krijger…

Nee, niet van mij.

‘Gaat het?’ vroeg hij, terwijl hij me in zijn armen nam om ons naar een andere plek te vliegen.

Ik kroop genietend weg in zijn warmte. ‘Ik ben meer van slag door het feit dat het zo makkelijk ging, dat ik zo weinig voelde, dan door de ontmoeting zelf.’

Misschien was dat wel altijd mijn probleem geweest. De reden dat ik niet het lef had gehad om op Sterrenregen die stap te zetten. Mijn schuldgevoel omdat ik me niet vreselijk akelig voelde. Niet echt. Niet omdat ik naar hem verlangde.

Door een paar krachtige slagen van zijn vleugels stegen we boven de boomtoppen uit en we zweefden laag over de bomen door de regen die in mijn gezicht striemde.

‘Ik wist dat het slecht ging,’ zei Rhys met ingehouden woede, nauwelijks hoorbaar boven de koude wind en regen uit, ‘maar ik dacht dat Lucien in ieder geval wel zou ingrijpen.’

‘Dat dacht ik ook,’ zei ik zachter dan ik wilde.

Hij drukte me zachtjes tegen zich aan en ik keek door de regen naar hem. Voor het eerst keek hij naar mij en niet naar het bos onder ons. ‘Die vleugels staan je goed,’ zei hij, en hij kuste mijn voorhoofd.

Zelfs de regen voelde nu warm aan.

Hof van mist en woede
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml