37

 

 

 

 

 

 

‘Néé!’ schreeuwde Amren, die in een fractie van een seconde bij de deur was en met een vuist als gloeiend smidsvuur tegen de loden deur beukte – één keer, twee keer.

Boven ons klonk ruisend en gorgelend water dat door het trapgat omlaaggutste en de kamer vulde…

Nee, nee, nee!

Ik stopte het kistje in de grote binnenzak van mijn leren jack en rende naar de deur waar Amrens vuurspuwende hand al plat tegenaan lag om het metaal te verhitten, erdoorheen te branden; de krullen en spiralen straalden vanaf haar hand alle kanten op alsof ze haar eigen taal vormden, en toen…

De deur zwaaide wild open.

En er golfde een enorme watervloed naar binnen.

Ik graaide naar het deurkozijn, maar miste, omdat het water me terugduwde en me onder het donkere, ijskoude oppervlak zoog. De kou benam me de adem. Zoek de vloer, zoek de vloer!

Ik kwam met mijn voeten tegen iets aan en zette me af naar boven, hapte naar lucht en zocht in de schemerige ruimte naar Amren. Ze had zich aan de deurpost vastgeklemd, staarde indringend naar mij en stak haar hand uit, die fel gloeide.

Het water stroomde al op borsthoogte en ik waadde haastig naar haar toe, vechtend tegen de watermassa die de ruimte binnen stroomde, en ik dwong de kracht met mijn wilskracht in mijn lichaam, mijn armen.

Het water werd rustiger, alsof de kracht de stroom en zijn toorn kalmeerde, en Amren klom nu langs de deurpost naar boven. ‘Heb je het?’ brulde ze boven het bulderende water uit.

Ik knikte en besefte toen dat haar uitgestoken hand niet voor mij was bedoeld – maar voor de deur die ze tegen de muur gedrukt hield. Die ze openhield, zodat ik kon wegkomen.

Ik wurmde me door de deuropening heen en Amren zwaaide om de deurpost heen – en precies op dat moment viel de deur weer dicht, zo hard dat ik benieuwd was naar de kracht waarmee ze hem had opengehouden.

Het enige nadeel was dat het water in de gang nu veel minder ruimte te vullen had.

‘Ga maar,’ zei ze, maar ik greep haar zonder op haar toestemming te wachten vast, trok haar benen om mijn middel en hees haar op mijn rug.

‘Doe maar… doe maar gewoon wat je moet doen,’ zei ik verbeten met mijn hoofd boven het stijgende water uitgestoken. Het was niet ver meer naar de trap – de trap die nu net een waterval leek. Waar was Rhysand in vredesnaam?

Amren hief haar hand op, en het water haperde en rimpelde. Geen echt pad, maar een opening in de stroming. Ik richtte Tarquins kracht – míjn kracht – erop. Het water werd nog rustiger en spande zich in om mijn bevel op te volgen.

Ik greep haar bovenbenen zo stevig vast dat ze er waarschijnlijk blauwe pekken aan zou overhouden en rende verder. Het water golfde woest tree voor tree naar beneden en kwam tot mijn kaak, mijn kin…

Toen kwam ik aan bij de trap en ik struikelde bijna over de gladde tree, tot Amren naar lucht hapte en ik stil bleef staan.

Ze hapte niet naar lucht van schrik, maar vanwege de muur van water die langs de trap omlaag kwam zetten. Alsof een reusachtige golf de hele ruïne had overspoeld. Zelfs mijn beheersing van het element kon er niets tegen beginnen. Ik had nog net genoeg tijd om mijn adem in te houden, Amrens benen vast te pakken en me schrap te zetten.

Toen zag ik de deur boven aan de trap dichtschuiven, waardoor we in de watertombe zaten opgesloten.

Ik ging dood. Ik wist zeker dat ik doodging en dat er geen uitweg meer was.

Ik had voor de laatste keer ademgehaald en zou me bewust zijn van elke seconde tot mijn longen het begaven, mijn lichaam me in de steek liet en ik de laatste slok water inslikte.

Amren sloeg op mijn handen tot ik losliet en terwijl ik achter haar aan zwom, probeerde ik mijn paniekerige hart gerust te stellen en mijn longen te kalmeren in hoop dat ze het nog even zouden volhouden, want Amren had nu de deur bereikt en legde haar hand ertegen. De symbolen lichtten op – steeds opnieuw. De deur bleef echter dicht.

Ik voegde me bij haar en beukte onophoudelijk met mijn lichaam tegen de deur tot het lood onder mijn schouders een deuk vertoonde. Toen had ik opeens scherpe klauwen die door het metaal sneden en ertegen sloegen.

Mijn longen stonden in brand. Mijn longen klapten in…

Amren beukte tegen de deur en het Fae-lichtje flakkerde alsof het haar hartslagen telde.

Ik moest ademhalen, moest mijn mond opendoen en inademen, ik moest het brandende gevoel doven…

Plotseling werd de deur weggerukt.

Het Fae-lichtje brandde nog altijd zo helder dat ik de drie prachtige, onaardse gezichten kon zien die tussen vissentanden door sisten en ons met hun stakerige vingers met vliezen ertussen van de trap gristen en in hun met kikkerhuid bedekte armen namen.

Watergeesten.

Maar ik kon mijn adem niet langer inhouden. Toen die stakerige handen mijn arm vastpakten, deed ik mijn mond open en stroomde er water naar binnen dat alle gedachten, geluiden en zuurstof wegspoelde. Mijn lichaam verkrampte, de klauwen verdwenen…

Puin, zeewier en water vlogen langs me heen en ik had vaag de indruk dat ik pijlsnel door het water werd gesleurd, zo snel dat het water brandde onder mijn oogleden.

Toen was er warme lucht – lucht, lucht, lucht, maar mijn longen zaten vol water en…

Er werd met een vuist in mijn buik geramd en ik spuugde water uit over de golven. Ik hapte naar lucht en staarde knipperend met mijn ogen naar de donkerpaarse en roze tinten van de ochtendlucht.

Niet ver bij me vandaan hoorde ik gesputter en gehijg, en toen ik me watertrappend omdraaide in de baai zag ik dat Amren ook overgaf – en dus nog leefde.

In de golven tussen ons in dreven de watergeesten met hun starende grote, donkere ogen en hun onyxzwarte haar dat als een helm om hun vreemd gevormde hoofd kleefde.

Achter hen kwam de zon op. De stad om ons heen ontwaakte.

De middelste zei: ‘De schuld van onze zus is hierbij vereffend.’

Toen waren ze opeens weg.

Amren zwom al naar de kust van het vasteland in de verte.

Ik hoopte maar dat ze niet zouden terugkomen om zich aan ons tegoed te doen, en zwom snel achter haar aan, maar hield mijn bewegingen wel zo klein mogelijk om niet op te vallen.

We bereikten allebei een verlaten, zanderige inham en lieten ons op het strand vallen.

 

Er verscheen een schaduw voor de zon en de neus van een schoen gaf me een por tegen mijn kuit. ‘Wat zijn jullie aan het doen?’ vroeg Rhysand, die nog altijd in zijn zwarte gevechtskleding was gehuld.

Toen ik mijn ogen opendeed, zag ik dat Amren zich net oprichtte op haar ellebogen. ‘Waar heb jij in vredesnaam uitgehangen?’ zei ze kwaad.

‘Jullie hebben elke trigger in die ruïne laten afgaan. Ik moest achter iedere bewaker aan die alarm wilde slaan.’ Mijn keel was rauw, en op mijn wangen en blote handen kriebelde zand. ‘Ik dacht dat jij daarvoor had gezorgd,’ zei hij tegen haar.

Amren siste: ‘Die plek of dat verrekte Boek heeft mijn krachten bijna volledig uitgeschakeld. We zijn bijna verdronken.’

Zijn blik gleed naar mij. ‘Ik heb niets gevoeld via onze band…’

‘Die was waarschijnlijk ook uitgeschakeld, stomme idioot,’ snauwde Amren.

Er laaide een vonkje op in zijn ogen. ‘Hebben jullie het gevonden?’ Totaal niet bezorgd om het feit dat we bijna waren verdronken en dus bijna dood waren geweest.

Ik tastte naar mijn jack, naar de zware, metalen bobbel die daarin zat.

‘Mooi,’ zei Rhys en bij het horen van de dringende klank in zijn stem keek ik over zijn schouder.

In het kasteel aan de overkant van de baai was het inderdaad een drukte van jewelste.

‘Ik heb een paar bewakers gemist,’ zei hij knarsetandend. Hij greep ons allebei bij een arm en we verdwenen.

De donkere wind was kil en luidruchtig, en ik had bijna geen kracht meer in mijn spieren om me aan hem vast te houden. Toen we in de gang van het herenhuis in de stad landden, was ik uitgeput, net als Amren, en we vielen allebei hulpeloos op de houten vloer, zodat zand en water alle kanten op stoof.

Cassian brulde vanuit de eetkamer achter ons: ‘Wat heeft dat in vredesnaam te betekenen?’

Ik staarde kwaad naar Rhysand, die gewoon naar de ontbijttafel liep. ‘Ik wacht ook nog steeds op uitleg,’ zei hij tegen Cassian, Azriel en Mor, die ons allemaal met grote ogen aanstaarden.

Ik keek echter naar Amren, die nog steeds sissend van woede op de vloer lag. Ze kneep haar roodomrande ogen tot spleetjes. ‘Hoe?’

‘Tijdens de Tiend vertelde de afgezant van de watergeesten dat ze geen goud of eten hadden om te betalen. Ze leden honger.’ Elk woord deed pijn en ik was bang dat ik weer moest overgeven. Het zou zijn verdiende loon zijn als ik het hele vloerkleed onderkotste. Maar waarschijnlijk zou hij het nog op mijn salaris inhouden ook. ‘Toen heb ik haar een paar van mijn sieraden gegeven, zodat ze hun aandeel konden betalen. Ze beloofde me dat haar zussen en zij mijn vriendelijke gebaar nooit zouden vergeten.’

‘Kan iemand het misschien even uitleggen?’ riep Mor uit de kamer achter ons. We bleven op de vloer liggen en Amren begon zachtjes te lachen tot haar kleine lijf schokte.

‘Wat is er?’ vroeg ik.

‘Alleen een onsterfelijke met een sterfelijk hart zou een van die afschuwelijke beesten geld hebben gegeven. Het is echt…’ Amren lachte weer. Haar donkere haar zat vol zand en zeewier, en ze zag er heel even menselijk uit. ‘Ik weet niet hoe jij aan zo veel geluk komt, meisje, maar je mag de Ketel wel dankbaar zijn.’

Hoewel de anderen allemaal naar ons keken, hoorde ik een zacht gegrinnik uit mijn mond ontsnappen.

Toen volgde er een lachbui, raspend en rauw als mijn longen. Maar wel een echte lach, mogelijk met een vleugje hysterie, en diepe opluchting.

We keken elkaar aan en begonnen weer te lachen.

‘Dames,’ zei Rhysand liefjes – een stilzwijgend bevel.

Ik stond kreunend op in een lawine van zand dat alle kanten op vloog en stak een hand uit naar Amren om haar te helpen met opstaan. Haar greep was stevig en ze kneep met een opvallend tedere blik in haar zilverkleurige ogen even in mijn hand voordat ze met haar vingers knipte.

We waren allebei onmiddellijk schoon en warm, en onze kleren droog. Afgezien van een natte plek ter hoogte van mijn borst, waar het kistje zat.

Ik liep naar het ernstig kijkende gezelschap en stak een hand in mijn zak. Het metaal sneed in mijn vingers en was zo koud dat het pijn deed.

Ik liet het kistje op de tafel vallen.

Het landde met een zachte dreun en ze deinsden allemaal vloekend achteruit.

Rhys wenkte me met een vinger. ‘Nog een laatste klusje, Feyre. Maak het kistje alsjeblieft open.’

Mijn knieën knikten, mijn hoofd tolde en mijn mond was gortdroog, vol zout en zand, maar… ik wilde ervanaf zijn.

Ik liet me dus op een stoel zakken, trok het gehate kistje naar me toe en legde er een hand bovenop.

Hallo, leugenaar, zong het poeslief.

‘Hallo,’ zei ik zacht.

Wil je me lezen?

‘Nee.’

De anderen zeiden geen van allen iets, ook al voelde ik hun verwarring in de kamer hangen. Alleen Rhys en Amren hielden me nauwlettend in de gaten.

Ga open, zei ik geluidloos.

Eerst alsjeblieft zeggen.

‘Alsjeblieft,’ zei ik.

Het kistje – het Boek – zweeg. Toen zei het: Soort roept soort.

‘Ga open,’ zei ik knarsetandend.

Ongedaan gemaakt en Gemaakt; Gemaakt en Ongedaan gemaakt – dat is het patroon. Soort roept soort.

Ik drukte mijn hand nog wat steviger tegen het kistje, zo moe dat het me niet kon schelen welke gedachten naar buiten rolden, alle stukjes en beetjes die wel en die niet deel van me uitmaakten: warmte, water, ijs, licht en schaduw.

Vloekverbreker, riep het tegen me, en toen ging het kistje met een klikje open.

Ik leunde slap achterover in mijn stoel, dankbaar voor het knisperende vuur dat hoog oplaaide in de haard dicht bij me.

Cassians hazelnootkleurige ogen waren donker. ‘Ik wil die stem nooit meer horen.’

‘Nou, je zult wel moeten,’ zei Rhysand laconiek, terwijl hij de deksel optilde. ‘Want jij gaat namelijk met ons mee naar de sterfelijke koninginnen zodra ze op bezoek komen.’

Ik was te moe om erover na te denken, over wat we nog moesten doen. Ik wierp een blik in het kistje.

Het was geen boek. Niet van papier en leer.

Het was gemaakt van donkere metalen platen die met drie ringen van goud, zilver en brons aan elkaar waren gebonden, en elk woord was met nauwkeurige precisie in het metaal gekerfd in een alfabet dat ik niet kende. Blijkbaar waren mijn leeslessen dus toch verspilde moeite geweest.

Rhys liet het in het kistje liggen en we wierpen er allemaal een blik op, en deinsden achteruit.

Amren was de enige die ernaar bleef staren. Ze werd lijkbleek.

‘Wat is dat voor taal?’ vroeg Mor.

Ik dacht even dat Amrens handen beefden, maar ze stopte ze snel in haar zakken. ‘Dat is geen taal van deze wereld.’

Rhys was de enige die niet schrok van de geschokte uitdrukking op haar gezicht. Alsof hij al had vermoed in welke taal het geschreven zou zijn, de reden dat hij haar had laten deelnemen aan dit deel van de zoektocht.

‘Wat is het dan?’ vroeg Azriel.

Ze staarde onafgebroken naar het Boek – alsof het een geest was, een wonder – en zei: ‘Dat is Lesjon Hakodesh. De Heilige Taal.’ Haar kwikzilveren ogen gleden naar Rhysand en ik begreep dat zij ook besefte waarom ze was meegegaan.

Rhysand zei: ‘Er bestaat een legende die vertelt dat het is geschreven in de taal van machtige wezens die de kracht van de Ketel vreesden en het Boek ertegen lieten strijden. Machtige wezens die hier leefden… en zijn verdwenen. Jij bent de enige die het kan ontcijferen.’

Mor zei waarschuwend: ‘Dat soort spelletjes moet je niet spelen, Rhysand.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Het is geen spelletje. Ik gokte erop dat Amren het zou kunnen lezen – een goede gok.’

Amren sperde haar neusvleugels open en ik vroeg me heel even af of ze hem zou wurgen omdat hij haar niet over zijn vermoedens had verteld, haar niet had verteld dat het Boek wel eens meer zou kunnen zijn dan alleen de sleutel tot onze redding.

Rhys schonk haar een glimlach die zei dat ze het best mocht proberen.

Zelfs Cassian legde een hand op zijn mes.

Toen ging Rhysand verder: ‘Ik dacht ook dat het Boek wellicht de spreuk bevat die jou kan bevrijden, en je naar huis kan terugsturen. Als zij tenminste inderdaad degenen waren die het hebben geschreven.’

Ik zag Amren zachtjes slikken.

Cassian zei: ‘Shit.’

Rhys vervolgde: ‘Ik heb je niet over mijn vermoedens verteld omdat ik je geen valse hoop wilde geven. Maar als de legendes over die taal juist zijn… Misschien vind je dan wel wat je zoekt, Amren.’

‘Ik moet eerst het andere stuk hebben voordat ik kan beginnen met het ontcijferen van de tekst.’ Haar stem klonk schor.

‘Hopelijk krijgen we snel antwoord op ons verzoek aan de sterfelijke koninginnen,’ zei hij met een fronsende blik op de zand- en watervlekken in de gang. ‘En hopelijk verloopt de volgende ontmoeting beter dan deze.’

Haar mond verstrakte, maar haar ogen straalden. ‘Dank je wel.’

Tienduizend jaar in ballingschap, helemaal alleen.

Mor zuchtte – een luid, theatraal geluid dat ongetwijfeld was bedoeld om de loodzware stilte te doorbreken – en merkte toen klaaglijk op dat ze nu wel eens het hele verhaal over onze gebeurtenissen wilde horen.

Azriel zei echter: ‘Zelfs als het Boek de krachten van de Ketel ongedaan kan maken… dan zitten we nog steeds met Jurian.’

We keken allemaal naar hem. ‘Dat is een puzzelstukje dat nog steeds niet past,’ verduidelijkte Azriel, terwijl hij met een vinger vol littekens op de tafel tikte. ‘Waarom zou de koning hem weer tot leven roepen? En hoe houdt hij hem onder controle? Wat voor macht heeft de koning over Jurian die ervoor zorgt dat hij hem trouw blijft?’

‘Daar heb ik al over zitten nadenken,’ zei Rhys, die nu plaatsnam op de stoel tussen zijn twee broers, tegenover mij. Uiteraard had hij erover nagedacht. Rhys haalde zijn schouders op. ‘Jurian was… geobsedeerd door zijn zoektocht naar bepaalde zaken. Toen hij stierf, waren veel van die doelen nog niet behaald.’

Mor trok wit weg. ‘Als hij vermoedt dat Miryam nog leeft…’

‘De kans is groot dat Jurian denkt dat Miryam dood is,’ zei Rhys. ‘En wie is er nu beter in staat om zijn voormalige geliefde uit de dood terug te halen dan een koning met een Ketel die de doden weer tot leven kan wekken?’

‘Zou Jurian echt een bondgenootschap met Hybern aangaan omdat hij denkt dat Miryam dood is en hij haar terug wil?’ vroeg Cassian, die nu met zijn armen op de tafel leunde.

‘Hij zou het zeker doen om wraak te nemen op Drakon, omdat die haar hart heeft veroverd,’ zei Rhys. Hij schudde zijn hoofd. ‘We bespreken dit later wel.’ Ik nam me voor om hem te vragen wie al die mensen waren en wat hun voorgeschiedenis was, en om Rhys te vragen waarom hij Onder de Berg nooit had laten blijken dat hij de man kende wiens oog op Amarantha’s ring zat. Maar eerst ging ik een bad nemen. En water drinken. En een dutje doen.

Iedereen keek nu weer naar Amren en mij, in afwachting van ons verhaal. Ik veegde een paar zandkorrels weg en liet Amren alles vertellen, het ene woord nog ongelooflijker dan het andere.

Toen ik mijn ogen opsloeg zag ik Rhys’ ogen vanaf de andere kant van de tafel naar me kijken.

Ik boog mijn hoofd even en liet mijn schild net lang genoeg zakken om via de band te zeggen: Op dromen die uitkomen.

Een tel later gleed er een sensuele streling langs mijn mentale schild, een beleefd verzoek. Ik liet het schild zakken, liet hem binnen en zijn stem vulde mijn hoofd. Op jagers die minderbedeelden te hulp schieten. En op watergeesten die heel erg snel zwemmen.

Hof van mist en woede
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml