Grafton, Northamptonshire, zomer 1460

 

 

 

Het is een vermoeiende rit naar Grafton, een lange reis van bijna honderdvijftig kilometer, over het platteland dat Warwick, de indringer, trouw is. Elke keer dat we stoppen volgt er een paniekerige uitwisseling van nieuws: wat weten wij? Wat hebben we gezien? En altijd: komt de koningin met haar leger deze kant op? Ik geef mijn mannen opdracht te zeggen dat ik een weduwe ben die op persoonlijke titel met een pelgrimstocht bezig is, en we logeren de eerste nacht in een abdij, de tweede in een parochiehuis, en de derde in een schuur, om toch maar vooral de herbergen te vermijden. Toch bereiken mij elke avond de geruchten die in het land de ronde doen. Er wordt beweerd dat de koning naar Londen is gebracht en dat Richard, de hertog van York, vanuit Ierland hier aan land gekomen is en met veel vertoon naar de hoofdstad trekt. Sommige mensen beweren dat hij, als hij daar aankomt, wederom de beschermheer en regent wordt, dat de koning zijn trekpop wordt, zijn marionet. Ik doe er het zwijgen toe. Ik ben benieuwd of de koningin Wales veilig heeft weten te bereiken, en ik ben benieuwd of ik mijn echtgenoot en zoon ooit weer zal zien.

We hebben er vier dagen voor nodig om thuis te komen, en als we het bekende pad naar het huis op rijden, voel ik dat mijn hart opspringt. Ik zal in elk geval mijn kinderen zien, en veilig en in alle rust bij hen blijven, terwijl de grote veranderingen in het land zich zonder mij voltrekken. Ik zal in elk geval hier een veilig toevluchtsoord vinden. Als we het pad op rijden, hoor ik iemand op het erf bij de stallen de klok luiden om de bewoners te waarschuwen dat er een gewapende groep – wij dus – aankomt, en de voordeur gaat open en er rennen mannen gewapend naar buiten. Vooraan loopt – ik kan me niet vergissen, ik herken hem overal – mijn man, Richard.

Op hetzelfde moment ziet hij mij, en hij rent met grote sprongen de trap voor het huis af, zo snel dat mijn paard ervan schrikt en ik haar moet inhouden, terwijl hij me uit het zadel trekt en in zijn armen neemt. Hij kust mijn gezicht en ik houd hem stevig vast. ‘Je leeft!’ zeg ik. ‘Je leeft!’

‘Zodra ze zelf voet aan land hadden gezet, hebben ze ons laten gaan,’ zegt hij. ‘Er hoefde niet eens losgeld te worden betaald. Ze hebben ons gewoon uit het kasteel van Calais vrijgelaten en toen moest ik een schip zien te vinden dat ons naar huis kon brengen. Ze hebben ons naar Greenwich gebracht.’

‘Is Anthony er ook?’

‘Natuurlijk. Gezond en wel.’

Ik draai me in zijn armen rond om mijn zoon te zien, die in de deuropening glimlachend op me staat neer te kijken. Richard laat me los en ik ren naar Anthony toe, die neerknielt om mijn zegen in ontvangst te nemen. Ik voel zijn warme hoofd onder mijn hand en weet dat het grootste geluk in mijn leven me weer teruggeschonken is. Ik draai me weer om naar mijn man en sla nogmaals mijn armen om hem heen.

‘Heb je nog nieuws?’

‘De lords van York winnen alles,’ zegt Richard kortaf. ‘Londen heeft hen als helden ingehaald, lord Scales heeft geprobeerd de Tower te ontvluchten en is daarbij gedood, en de hertog van York is onderweg naar Londen. Ik denk dat ze hem tot beschermheer zullen benoemen. De koning is veilig en wel op paleis Westminster, volledig onder gezag van Warwick. Er wordt beweerd dat hij zijn verstand verloren is. En hoe is het met de koningin?’

Ik kijk om me heen; zelfs op het terras van mijn eigen landhuis ben ik bang dat iemand zal horen waar ze is, en dat ik haar zal verraden. ‘Ze is naar Jasper Tudor,’ fluister ik. ‘En vandaar gaat ze naar Frankrijk of Schotland, vermoed ik.’

Richard knikt. ‘Kom mee naar binnen,’ zegt hij lief. ‘Je bent vast doodmoe. Je bent toch niet in de buurt van de veldslag geweest, hè? En was het onderweg nog gevaarlijk?’

Ik leun tegen hem aan en voel de vertrouwde opluchting dat hij weer bij me is. ‘Ik voel me nu in elk geval veilig,’ zeg ik.