Kasteel Hertford, voorjaar 1456
Richard komt niet thuis, hoewel ik hem vanuit het verstomde en angstige hof schrijf dat hij weer vader is geworden, en ook grootvader. Ik help hem eraan herinneren dat Anthony naar een vooraanstaande lord gestuurd moet worden, maar hoe moet ik beoordelen welke dat moet zijn, in deze nieuwe wereld waarin York wederom de dienst uitmaakt? Ik weet niet eens of hij de brief wel ontvangt; ik krijg in elk geval geen antwoord.
Het garnizoen en de stad Calais zijn met zichzelf in oorlog en heten de nieuw aangestelde bevelhebber, de zegevierende jonge graaf van Warwick, net zomin welkom als ze de voormalige opperbevelhebber, zijn bondgenoot, de hertog van York, welkom heetten. Ik stel me vol vrees voor dat Richard de bondgenoten van York buiten het kasteel weet te houden en dat hij de stad voor Lancaster bezet houdt. Het is een hopeloze onderneming, en een eenzame post. Ik stel me voor dat hij vertrouwen houdt in Lancaster en denkt dat hij de zwijgende koning geen betere dienst kan bewijzen dan Calais voor hem bezet te houden. Maar gedurende de kerstperiode en de wintermaanden hoor ik helemaal niets van hem, behalve dan dat hij leeft en dat het garnizoen te kennen heeft gegeven dat ze de graaf van Warwick nooit zullen toelaten tot het kasteel dat trouw is aan de man die hij heeft vermoord: de dode lord Somerset.
Pas in het voorjaar begint de toestand te verbeteren. ‘Het gaat beter met de koning,’ laat Margaretha me weten.
Ik kijk haar bedenkelijk aan. ‘Hij spreekt beter dan voorheen,’ beaam ik. ‘Maar hij is nog niet de oude.’
Ze klemt haar kaken op elkaar. ‘Jacquetta, hij wordt misschien wel nooit meer de oude. Zijn wond is genezen, hij kan duidelijk praten, hij kan lopen zonder te struikelen. Hij kan voor een koning doorgaan. Vanaf een afstand kan hij er imponerend uitzien. Dat moet voor mij genoeg zijn.’
‘Genoeg om wat te doen?’
‘Genoeg om hem mee terug te nemen naar Londen, hem aan de raad te tonen en de macht weer van de hertog van York over te nemen.’
‘Hij is een schim van een koning,’ waarschuw ik haar. ‘Een marionettenkoning.’
‘Dan ben ik degene die de touwtjes in handen heeft,’ belooft ze me. ‘En niet de hertog van York. Zolang wij hier zijn en het protectoraat toestaan het land te besturen, houdt de hertog van York alle ambten bezet en krijgt hij alle leengoederen, alle belastingen en alle gunsten. Hij plukt het land helemaal kaal, en wij krijgen niets, maar dan ook niets. Ik moet zorgen dat de koning weer op zijn troon komt en York teruggaat naar waar hij hoort. Ik moet de erfenis van mijn zoon veiligstellen voor als hij volwassen is en zijn eigen strijd kan leveren.’
Ik aarzel en denk aan de nerveuze tremor van het hoofd van de koning, aan hoe hij bij plotselinge geluiden ineenkrimpt. Hij zal ongelukkig zijn in Londen, hij zal bang zijn op Westminster. De lords zullen hem om zijn oordeel vragen en van hem eisen dat hij regeert. Dat kan hij niet. ‘Er zullen in de raad onophoudelijke ruzies en geschreeuw zijn. Hij stort in, Margaretha.’
‘Ik geef opdracht dat uw echtgenoot terug moet komen,’ vleit ze me. ‘Ik zal tegen de koning zeggen dat hij het garnizoen genade moet schenken en dat hij de wacht terug moet laten keren. Richard kan thuiskomen en zijn kleinzoon bewonderen, en zijn zoon. Hij heeft uw nieuwe kindje nog niet eens gezien.’
‘Chantage,’ zeg ik.
‘Geniale chantage,’ antwoordt ze. ‘Want onweerstaanbaar, of niet soms? Dus u stemt ermee in? Zullen we de koning zijn troon weer laten opeisen?’
‘Zou u nog van deze koers afwijken als ik het niet met u eens was?’
Ze schudt haar hoofd. ‘Ik ben vastbesloten. Of u het nu met me eens bent of niet, Jacquetta, ik ga via mijn echtgenoot de macht uitoefenen. Ik ga Engeland redden voor mijn zoon.’
‘Haal Richard naar huis, dan zullen we u steunen. Ik wil hem terug in mijn leven, in mijn ogen en in mijn bed.’