Northampton, zomer 1460

 

 

 

In juni, in de rijkste, groenste, gemakkelijkste maand van het jaar, vertrekken de lords van York vanuit Calais, en Richard, de hertog van York, wacht af in Ierland en laat hen het vuile werk voor hem opknappen. Ze komen, precies zoals mijn echtgenoot had voorspeld, met slechts een kleine troepenmacht van een man of tweeduizend aan wal, maar tijdens hun mars door het land zwellen hun gelederen aan met de mannen die van de akkers en uit de stallen gerend komen om zich bij hen aan te sluiten. Kent is Jack Cade en ook de oogst van hoofden nog niet vergeten, en er zijn veel mensen die nu voor Warwick ten strijde willen trekken, die zich herinneren dat de koningin gezegd heeft dat ze een hertenpark van hun graafschap zou maken. Londen gooit de stadspoorten wijd voor Warwick open en de arme lord Scales staat er wederom helemaal alleen voor in de Tower, met de opdracht om die koste wat kost voor de koning te behouden. De lords van York nemen niet eens de moeite om hem uit te hongeren, maar geven lord Cobham de leiding over de stad en rukken zelf op naar het noorden, naar Kenilworth, op zoek naar hun vijand: wij.

Elke dag komen er meer rekruten bij; overal waar ze komen stromen de mannen toe om zich bij hen aan te sluiten. Hun leger groeit gestaag; ze worden sterker, ze betalen soldij met geld dat hun door de steden waar ze langs trekken wordt verstrekt. De stemming in het land is helemaal omgeslagen, en is nu tegen de koningin en haar marionettenkoning. De mensen willen een leider van wie ze op aan kunnen en die vrede en rechtvaardigheid in het land zal brengen. Ze zijn gaan denken dat Richard, de hertog van York, hun beschermer zal zijn, en ze vrezen de koningin vanwege het gevaar en de onzekerheid die zij met zich meebrengt.

De koningin benoemt de hertog van Buckingham tot aanvoerder van het leger van de koning, en de koning wordt uit zijn kloosterretraite gehaald om onder het koninklijk vaandel post te vatten, dat er in het natte weer treurig bij hangt. Maar dit keer deserteert er niemand voordat er ook maar een klap gevallen is, omdat ze het niet over hun hart kunnen verkrijgen om het vaandel van de koning zelf aan te vallen. Geen enkele sterke troepenmacht verzaakt het belang van de lords van York. Iedereen raakt verhard. De koning zit stil in zijn tent onder zijn vaandel en de vredestichters – onder wie de bisschop van Salisbury – gaan de hele ochtend heen en weer in de hoop er een overeenkomst uit te slepen. Het lukt ze niet. De lords van York sturen de koning persoonlijke boodschappen, maar de hertog van Buckingham weet die te onderscheppen. Ze nemen met niet minder genoegen dan dat de koningin en haar adviseurs uit hun invloedrijke positie naast de koning moeten worden verbannen, want iemand anders vertrouwen ze niet. En de koningin wil niet buigen. Ze wil ze allemaal dood hebben, zo eenvoudig is dat. Er is geen enkele ruimte om te onderhandelen.

Het koninklijk leger ligt voor de Delapre Abbey in Northampton, voor de rivier de Nene ingegraven, met scherpe in de grond gestoken staven voor zich. Geen enkele cavalerieaanval kan hen daar verslaan, geen enkele frontale aanval heeft ook maar enige kans van slagen. De koningin, de prins en ik wachten weer op kasteel Eccleshall.

‘Ik zou er bijna naartoe willen rijden om te gaan kijken,’ zegt ze tegen me.

Ik probeer erom te lachen. ‘Toch niet weer, hè?’

Het regent, en het regent al twee dagen. We staan samen bij het raam en kijken naar de laaghangende grijze luchten met de donkere wolken aan de horizon. Onder ons, op de binnenplaats, zien we het gedrang van de boodschappers die van het slagveld komen. ‘Kom, we gaan naar beneden,’ zegt Margaretha, die plotseling zenuwachtig is.

We lopen de boodschappers in de grote zaal tegen het lijf, als ze net drijfnat binnenkomen.

‘Het is afgelopen,’ zegt de man tegen de koningin. ‘U hebt gezegd dat ik meteen moest komen zodra ik wist welke kant het op ging, dus heb ik een poosje gewacht en ben toen gekomen.’

‘Hebben we gewonnen?’ vraagt ze op dringende toon.

Hij trekt een grimas. ‘We zijn in de pan gehakt,’ zegt hij onomwonden. ‘Verraden.’

Ze sist als een kat. ‘Wie heeft ons verraden? Wie was het? Stanley?’

‘Grey uit Ruthin.’

Ze draait zich woedend naar mij om. ‘Familie van uw dochter! Is de familie van uw dochter ons ontrouw?’

‘Een ver familielid,’ zeg ik meteen. ‘Wat heeft hij gedaan?’

‘Hij heeft gewacht tot de zoon van York, de jonge Edward van March, hem aanviel. Onze linie was goed beschermd, we hadden de rivier achter ons en een greppel versterkt met scherpe staven voor ons, maar toen de zoon van York aan het hoofd van zijn manschappen op ons af kwam, legde lord Grey zijn zwaard neer en hielp hem gewoon met zijn hele troepenmacht over de barricade, en daarna hebben ze zich vechtend een weg door onze eigen linies gebaand. Ze bevonden zich binnen onze linies, dus onze soldaten konden niet wegkomen. Toen we begonnen, was onze positie uitstekend, maar daarna kwamen we tot de ontdekking dat we als ratten in de val zaten.’

Ze trekt wit weg en wankelt. Ik houd haar bij haar middel vast en ze leunt tegen me aan. ‘De koning?’

‘Toen ik vertrok, waren ze zich naar zijn tent toe aan het vechten. Zijn lords stonden buiten om zijn aftocht te dekken. Ze riepen tegen hem dat hij moest maken dat hij wegkwam.’

‘En is hij ook vertrokken?’

Zijn gezicht staat zo donker dat we begrijpen dat dat niet het geval is, en misschien hebben de lords hun leven wel voor niets gegeven. ‘Ik heb het niet gezien. Ik ben hierheen gekomen om u te waarschuwen. We hebben de slag verloren. U kunt maar beter maken dat u wegkomt. Ze zouden de koning wel eens gevangengenomen kunnen hebben.’

Ze draait zich naar mij om. ‘Haal de prins,’ zegt ze.

Zonder nog een woord te zeggen rep ik me naar de koninklijke kinderkamer, waar de jongen met zijn reismantel om en zijn rijbroek aan klaarzit, zijn speelgoed en boeken al ingepakt. Zijn gouverneur staat naast hem. ‘Hare Majesteit de koningin wil dat haar zoon onmiddellijk naar haar toe komt,’ zeg ik.

De man draait zich ernstig naar het zesjarige jongetje om. ‘Bent u klaar, Majesteit?’

‘Ik ben klaar, ik ben nu klaar,’ zegt het prinsje moedig.

Ik steek mijn hand naar hem uit, maar die pakt hij niet vast. In plaats daarvan loopt hij voor me uit en gaat voor de deur staan, terwijl hij wacht tot ik die voor hem opendoe. Op een ander moment zou dat grappig geweest zijn. Vandaag echter niet. ‘Kom, schiet op,’ zeg ik ongeduldig, en ik doe de deur open en duw hem naar buiten.

In de grote zaal worden de sieradenkistjes en kledingkisten van de koningin haastig door de deur naar de stallen gedragen. De koningin staat buiten; haar wacht is aan het opstijgen. Ze trekt haar capuchon over haar hoofd en knikt haar zoon toe, die samen met mij naar buiten gelopen komt.

‘Stap op je paard, we moeten opschieten,’ zegt ze. ‘De slechte lords van York hebben gewonnen en misschien uw vader wel gevangengenomen. We moeten u in veiligheid zien te brengen. U bent onze enige hoop.’

‘Ik weet het,’ zegt hij ernstig, en als ze hem zijn paard komen brengen klimt hij op het opstijgblok.

Tegen mij zegt ze: ‘Jacquetta, zodra ik in veiligheid ben laat ik u ook komen.’

Deze aftocht gaat zo snel dat mijn hoofd ervan tolt. ‘Waar gaat u naartoe?’

‘Om te beginnen naar Jasper Tudor in Wales. Als we van daaruit kunnen aanvallen, doe ik dat. Zo niet, dan vanuit Frankrijk of Schotland. Ik moet en zal de erfenis van mijn zoon terugveroveren. Dit is maar een tijdelijke tegenslag.’

Ze buigt zich uit haar zadel omlaag en ik kus haar en strijk haar haar glad onder de capuchon. ‘Goede reis,’ zeg ik. Ik probeer de tranen uit mijn ogen weg te knipperen, maar ik kan het bijna niet aan om haar te moeten zien vluchten, samen met haar bagage, haar wacht en haar zoontje, uit het land waar ik haar met zo veel hoop naartoe heb gebracht. ‘Goede reis.’

De kleine stoet loopt naar de weg en trekt dan in rustige draf in westelijke richting, en ik sta op de binnenplaats en kijk hem na. Als ze bij Jasper Tudor weet te komen is ze veilig; hij is een trouw man en vecht al voor zijn grondgebied in Wales sinds zij hem dat heeft toegekend. Maar als ze haar onderweg te pakken krijgen? Ik huiver. Als ze haar onderweg te pakken krijgen, zijn zij en het huis Lancaster verloren.

Ik draai me om naar de stallen. De stalknechten dragen alles weg wat ze maar kunnen dragen; het plunderen van de koninklijke bezittingen is begonnen. Ik roep een van mijn mannen en zeg dat hij alles wat van mij is moet inpakken en bewaken. We vertrekken onmiddellijk. We gaan naar huis, naar Grafton, en ik kan alleen maar hopen dat Richard en Anthony daar ook naartoe zullen komen.