Londen, voorjaar 1452
Nu mijn echtgenoot bevelhebber in Calais is, keer ik in de koude maand januari terug naar het hof, waar iedereen het heeft over het verraad van Richard, de hertog van York, die vanwege zijn haat jegens de hertog van Somerset een algehele opstand tegen zijn neef de koning schijnt voor te bereiden.
De koningin wil per se dat de dreiging tegemoet getreden en verslagen wordt. ‘Als hij tegen de hertog van Somerset is, is hij tegen mij,’ zegt ze. ‘Hij is mijn beste en meest betrouwbare vriend. En die Richard van York wil nota bene dat hij terechtstaat wegens verraad! Ik weet wel wie hier de verrader is! Maar hij heeft eindelijk open kaart gespeeld en bekend dat hij tegen de koning is.’
‘Hij vraagt alleen maar of de voornaamste lords een goed woordje voor hem willen doen bij de koning,’ merk ik kalm op. ‘Hij wil dat zij zijn kwestie aan de koning voorleggen. En ondertussen heeft hij gezworen de koning trouw te zijn.’
Ze gooit het manifest dat York in de belangrijkste steden van het koninkrijk heeft verspreid op tafel voor me neer. ‘Wat denkt u dat dit betekent? York zegt dat de koning omringd is door vijanden, tegenstanders en kwaadwillenden. Hij valt de adviseurs van de koning aan. Dat bent u, wil hij zeggen, en uw echtgenoot, maar ook Somerset en ikzelf.’
‘Ik?’
‘Jacquetta, hij beschuldigt mij ervan dat ik de minnares van William de la Pole was. En u durft hij zonder blikken of blozen een heks te noemen.’
Ik voel dat het heel stil en koud in de kamer wordt. Ik leg mijn hand op mijn buik, alsof ik het nieuwe leven daarbinnen wil beschermen. De hofdames die zich binnen gehoorsafstand bevinden kijken met grote ogen naar me op, maar zeggen niets.
‘Hij heeft geen enkele reden voor een dergelijke aantijging,’ zeg ik zacht, hoewel ik mijn hart hoor hameren. ‘U weet zelf best dat ik nooit met dergelijk speelgoed zou spelen. Ik gebruik alleen kruiden voor de gezondheid van mijn gezin; ik raadpleeg niet eens wijze vrouwen. Ik lees alleen boeken die zijn toegestaan, ik spreek met niemand over…’
‘Hij heeft waar dan ook geen enkele reden voor,’ laat ze weten. ‘Wat voor reden heeft hij om kwaad te spreken van Edmund Beaufort, de hertog van Someret? Of van mij? Maar vergeet niet dat hij mijn vijand is, en de uwe ook. En dat hij u te gronde kan richten als hij daar de kans voor krijgt, louter en alleen om mij pijn te doen.’
Ze gaat bij de haard zitten en ik lees het manifest eens wat aandachtiger. De hertog van York eist dat Edmund Beaufort beschuldigd wordt van verraad en wordt gearresteerd. Hij waarschuwt voor de slechte adviseurs die zich rond de koningin hebben verzameld, in het buitenland geboren adviseurs, mensen met kwaad in de zin. Het geval wil dat hij mij niet eens bij naam noemt. Maar ik kan de vertrouwde hartenklop van de angst niet van me af schudden.
De bedreiging aan het adres van Edmund Beaufort, de hertog van Somerset, inspireert de koning tot oorlogszuchtig gedrag. Alleen het feit dat zijn dierbare neef wordt bedreigd weet hem wakker te schudden. Plotseling is hij actief, moedig, vastbesloten. Hij verkondigt dat hij rotsvast vertrouwen heeft in Edmund Beaufort en in zijn andere adviseurs. Hij verkondigt dat Richard, de hertog van York, een opstandeling is, en wil dat er uit alle steden, hertogdommen en graafschappen manschappen geronseld worden. Het leger van de koning komt uit alle hoeken van het koninkrijk toegestroomd. Niemand wil de hertog van York steunen, alleen zijn eigen aanhangers, en degenen die er zelf zo hun redenen voor hebben om net als hij Edmund Beaufort te haten, voegen zich achter zijn vaandel en gaan een leger vormen.
Hendrik laat nogmaals zijn harnas halen en nogmaals zijn strijdros zadelen. De stalknechten plagen zijn vaandeldrager dat hij weer een lekker dagje uit rijden gaat en dat ze zijn avondeten voor hem zullen warm houden, want hij is voor zonsondergang vast en zeker terug. Maar bij de lords van de raad en de aanvoerders van het leger kan er geen lachje vanaf.
De koningin en de hofdames gaan naar het berijpte toernooiveld van Westminster om de stoet aan lords langs te zien rijden, op weg om strijd te gaan leveren met de hertog van York.
‘Ik wilde dat uw echtgenoot hier was om hem te steunen,’ zegt ze tegen mij als de koning zijn grote grijze strijdros bestijgt, met zijn vaandel voor zich uit en zijn kroon op zijn helm. Hij ziet er veel jonger uit dan dertig jaar, en zijn ogen staan helder en gretig; als hij naar Margaretha zwaait, glimlacht hij opgewonden.
‘Moge God hem behoeden,’ zeg ik, en ik denk aan de in de strijd geharde hertog van York, veertig jaar oud, die zijn eigen manschappen op de been brengt.
De trompetten schallen, de trommelaars geven het marsritme aan, de cavalerie vertrekt als eerste, met hun vaandels kleurig in het ijzige zonlicht, hun harnassen glinsterend, hun hoeven kletterend over de kasseien, en achter hen aan komen de boogschutters, en daar weer achteraan de piekeniers. Dit is nog maar een klein deel van het leger van de koning; tienduizenden mannen wachten in Blackheath nadere orders van de koning af. Zijn raadslieden hebben een machtig leger voor hem op de been gebracht. Van daaraf rukt hij op naar het noorden voor een treffen met de opstandige hertog.
De mars gaat niet door. Richard, hertog van York, komt de koninklijke tent binnen en knielt neer voor zijn koning. Hij verzoekt hem in alle ernst om de begunstigde hertog van Somerset te ontslaan en somt allerlei oud zeer op: het verlies van de grondgebieden in Frankrijk, de schandelijke overgave van Rouen, en tot slot de ophanden zijnde verwoesting van het garnizoen van Calais, doordat hij zich daar heel egoïstisch het bevel heeft toegeëigend.
Meer kan hij niet doen, meer kan hij niet zeggen.
‘Het interesseert ons niet,’ zegt Margaretha tegen mij als ik die avond voor het slapengaan haar haar borstel. ‘Het interesseert ons niet wat hij van Edmund Beaufort denkt. Het interesseert ons niet wat hij over Calais zegt, of over mij, of over u. Toen wij een leger op de been hadden gebracht dat drie keer zo groot was als dat van hem, wist hij dat hij verslagen was. Hij wist dat hij alles wat hij gezegd had moest terugnemen. Hij wist dat hij ons om vergeving zou moeten vragen. Hij is een gebroken man. Zijn opstand is ten einde. We hebben hem kleingekregen.’
Ik doe er het zwijgen toe. De hertog knielt inderdaad en plein public voor de koning neer en zweert dat hij nooit meer zijn manschappen tegen hem zal verzamelen. Het land ziet wel dat de koning geliefd is en de hertog niet. Het land ziet wel dat Edmund Beaufort onverslaanbaar is en de hertog van York verslagen.
‘Ik geloof best dat de hertog zich boetvaardig gedraagt, maar ik geloof niet dat de klachten van de hertog voorbij zijn,’ schrijft Richard me vanuit Calais.
Het koninklijk paar is in elk geval één in zijn vreugde. Margaretha behandelt haar jonge echtgenoot alsof hij net als overwinnaar uit een zware oorlog is teruggekeerd. ‘Hij is ten strijde getrokken,’ verantwoordt ze zich tegenover mij, ‘en als er daadwerkelijk was gevochten, weet ik zeker dat hij die strijd zou hebben aangevoerd. Hij bevond zich aan het hoofd van zijn leger en is niet naar Kenilworth gevlucht.’
De koning gaat ertoe over om elke dag in zijn fraai gegraveerde harnas uit rijden te gaan, alsof hij op alles voorbereid moet zijn. Edmund Beaufort komt terug uit Calais en rijdt naast hem mee, met zijn knappe donkere gezicht aandachtig naar de koning gedraaid, en met alles wat die zegt is hij het eens. Het hof verkast naar Windsor, en in een overdaad van geluk schenkt de koning iedereen gratie, voor wat hij ook gedaan heeft.
‘Waarom arresteert hij ze niet allemaal en laat ze onthoofden?’ vraagt Margaretha. ‘Waarom geeft hij hun gratie?’
Zo schijnt hij nu eenmaal te zijn. Nadat hij alle opstandelingen gratie heeft verleend mondt zijn nieuwe enthousiasme voor de oorlog uit in een voorstel voor een militaire onderneming; hij wil naar Calais gaan en de vesting gebruiken als uitvalsbasis om van daaruit de Engelse gebieden in Frankrijk te heroveren. Voor de koning zou dit betekenen dat hij in de voetsporen van zijn veel heldhaftigere vader zou treden, voor Edmund Beaufort dat hij zijn reputatie zou redden.
Ik dacht dat de koningin dolgelukkig zou worden van de gedachte aan Beaufort en de koning samen op veldtocht, maar ik tref haar met gebogen hoofd boven een of ander borduurwerkje in haar kamer aan. Als ze mij ziet, schuift ze een stukje op en gebaart me naast haar te komen zitten. ‘Ik kan de gedachte niet aan dat hij zo’n groot risico neemt,’ zegt ze zacht. ‘Ik kan de gedachte niet aan dat hij op het slagveld staat.’
Ik ben verbaasd, maar ook verheugd over haar emotie. ‘Bent u dan zo bang dat Zijne Majesteit de koning iets overkomt?’ vraag ik hoopvol. ‘Ik vind het ook altijd een vreselijke gedachte als Richard ten strijde trekt.’
Ze draait haar mooie hoofdje van me af alsof ik zoiets doms heb gezegd dat reageren geen zin heeft. ‘Nee, ik heb het niet over hem. Ik bedoel Edmund, Edmund Beaufort. Hoe moet het verder met ons als hij gewond raakt?’
Ik haal diep adem. ‘Dat zijn de wisselvalligheden van de oorlog,’ zeg ik. ‘Uwe Hoogheid moet misschien een speciale mis laten opdienen voor de veiligheid van de koning.’
Bij die gedachte klaart ze wat op. ‘Ja, dat zouden we kunnen doen. Het zou echt verschrikkelijk zijn als hem iets overkwam. Hij zou geen andere erfgenaam nalaten dan Richard, de hertog van York, en ik sterf nog liever dan dat ik moet meemaken dat York de troon erft, na alles wat hij gezegd en gedaan heeft. En als ik weduwe word, zal ik nooit meer trouwen, want iedereen denkt dan dat ik onvruchtbaar ben.’ Ze kijkt met een schuine blik naar mijn uitdijende lichaam. ‘U hebt geen idee hoe dat voor me is,’ zegt ze. ‘Om te moeten wachten, hopen en bidden, maar nooit, maar dan ook nooit een teken te krijgen dat er een kind in aantocht is.’
‘Is er nog steeds geen teken?’ vraag ik. Ik had gehoopt dat ze misschien in verwachting zou zijn, dat de strijdlustige koning zich meer een echtgenoot had betoond dan voorheen.
Ze schudt haar hoofd. ‘Nee, niets. En als de koning ten oorlog trekt, moet hij zich op het slagveld meten met mijn oom de koning van Frankrijk. Als Hendrik zich terugtrekt of de aftocht blaast, zal iedereen ons uitlachen.’
‘Hij heeft vast goede aanvoerders op het slagveld,’ zeg ik. ‘Zodra hij in Calais is, zal Richard een sterke vaandeldrager naast hem opstellen, om ervoor te zorgen dat hem niets overkomt.’
‘Richard bevond zich al eerder naast hem, toen hij alleen maar tegen Jack Cade en een zootje ongeregeld hoefde te vechten,’ zegt ze. ‘Een halfbakken aanvoerder en een stelletje kerels met hooivorken. U hebt de koning toen niet gezien, Jacquetta: hij was doodsbang. Hij was bang als een kind. Ik heb hem nooit zo hard zien rijden als toen, toen we Londen verlieten.’ Ze slaat haar hand voor haar mond, alsof ze haar trouweloze woorden wil tegenhouden. ‘Als hij voor de Franse koning vlucht, sterf ik van schaamte,’ zegt ze heel zacht. ‘Dan weet iedereen het. Dan weet mijn hele familie het.’
‘Hij heeft zijn vrienden toch naast zich?’ zeg ik. ‘Mannen die gewend zijn aan oorlog voeren. Mijn echtgenoot, en Edmund Beaufort, de hertog van Somerset.’
‘Edmund heeft plechtig beloofd dat hij Calais zou redden,’ zegt ze. ‘En hij is echt een man van zijn woord. Hij heeft het mij beloofd; hij is op zijn knieën gaan zitten en heeft mij plechtig beloofd dat niemand mij de schuld zou kunnen geven dat we Calais waren kwijtgeraakt, dat hij de vesting voor Engeland en voor mij zou behouden. Hij zei dat dat zijn geschenk voor mij zou zijn, net als die kleine dingetjes die ik vroeger altijd van hem kreeg. Hij zei dat hij een gouden sleutel zou laten maken en dat ik die dan in mijn haar moest dragen. Ze vertrekken in april.’
‘Zo snel al?’
‘De koning heeft het garnizoen van Calais laten weten dat ze al hun schepen moeten sturen om hem over de zee te vervoeren. Hij neemt een groot leger mee en wel duizend matrozen om zijn schepen te bemannen. Hij vertrekt in april, vast en zeker, zegt hij.’
Ik aarzel even. ‘Weet u, hij zou eigenlijk meteen zodra hij de vloot bijeen heeft moeten vertrekken,’ zeg ik voorzichtig. ‘Het is heel moeilijk om een troepenmacht bij elkaar te houden als ze liggen te wachten.’
De koningin heeft geen idee dat ik het heb over een jaar uit ons leven, dat Richard en ik op de kade van Plymouth hebben verdaan, wachtend tot haar echtgenoot zou doen wat hij beloofd had. Ze heeft geen idee wat dat ons heeft gekost.
‘Natuurlijk,’ zegt ze. ‘Edmund Beaufort zorgt vast dat de schepen hierheen komen, en dan kan de koning vertrekken. Edmund zorgt dat hem niets overkomt, ik weet het zeker.’
Ik begrijp dat Edmund Beaufort in het hart van het jonge paar volledig de plaats van William de la Pole heeft ingenomen. De koning heeft altijd iemand nodig gehad die hem vertelt wat hij moet doen. Als hij niet iemand naast zich weet, wordt hij bang. En de koningin is eenzaam. Zo is het, en niet anders.
‘De hertog van Somerset brengt de koning naar Calais. We kunnen gelukkig op hem vertrouwen.’