Kasteel Rochester, Kent, november 1457

 

 

 

‘Nou, persoonlijk zie ik niet veel in dat plan van jou,’ zeg ik spottend tegen hem. We zijn in een oud vochtig kasteel aan de brede riviermonding van de Medway, in november: een van de grauwste, koudste, donkerste maanden van het Engelse jaar. Het kasteel is door de Noormannen gebouwd voor verdedigingsdoeleinden, niet voor comfort, en het is er zo koud en ellendig dat ik de kinderen opdracht heb gegeven thuis in Grafton te blijven in plaats van hier naar ons toe te komen. Richards samengestelde kaart van de zuidkust van Engeland ligt op zijn werktafel voor ons uitgespreid. De steden die in zijn ogen kwetsbaar zijn, zijn rood omrand, en hij denkt na over hoe hij die zonder wapentuig en zonder manschappen kan versterken en verdedigen. ‘Ik had gehoopt dat je plan erin zou voorzien dat jij met een garnizoen de Tower zou bezetten en we dus voor Kerstmis weer in Londen zouden zijn,’ zeg ik. ‘Dat had me beslist meer aangestaan.’

Hij glimlacht; hij gaat te zeer in het plan op om fatsoenlijk antwoord te geven. ‘Ik weet het. Het spijt me, lieveling.’

Ik bekijk zijn werk eens wat beter. Hij heeft niet eens een volledige kaart van de kust – die is nog nooit door iemand getekend. Deze kaart is samengesteld op grond van wat hij er zelf over weet en op grond van de verslagen van zeelieden en gidsen. Zelfs vissers hebben hem schetsjes gestuurd van hun eigen baai, hun eigen steiger, de riffen en zandbanken voor hun haven. ‘Stuurt de koningin u wel genoeg wapens?’

Hij schudt zijn hoofd. ‘Ze heeft een enorme toelage van het parlement gekregen om boogschutters te regelen en kanonnen te kopen, om die tegen de Fransen in te zetten. Niets daarvan is echter naar mij toe gekomen. En hoe moet ik de steden versterken als ik geen manschappen heb die dat moeten doen en ik geen kanon kan afvuren?’

‘Hoe moet je het dan doen?’ vraag ik.

‘Ik zal de stedelingen moeten opleiden,’ zegt hij. ‘En het zijn allemaal kuststeden, dus er zijn in elk geval kapiteins en matrozen die ik kan overhalen om dienst te nemen. Ik zal ze toch wat verdedigingstechnieken moeten bijbrengen.’

‘Maar wat doet ze dan met dat geld?’ vraag ik.

Nu heb ik meteen zijn volledige aandacht, en hij kijkt met een ernstig gezicht naar me op. ‘Dat gebruikt ze niet om ons tegen Frankrijk te beschermen, maar ze bewapent haar manschappen in Londen ermee,’ zegt hij. ‘Ik denk dat ze van plan is om de graaf van Warwick, de graaf van Salisbury en de hertog van York van verraad te beschuldigen en hen naar Londen te brengen om terecht te staan.’

Ik hap naar adem. ‘Maar die komen vast niet.’

‘Ze treft er in elk geval wel de voorbereidingen voor. Als ze komen, brengen ze hun eigen troepenmacht en hun eigen gevolg mee, en dan heeft ze haar dertienhonderd boogschutters hard nodig,’ zegt mijn echtgenoot somber. ‘Ik denk dat ze zich op een oorlog met hen voorbereidt.’