***

tegenwoordig lieten ze hem meestal links liggen, en dat was maar beter ook. Toch vonden er iedere dag nog wel willekeurige wreedheden plaats, zoals een stiekeme stomp of een stoot in de ribben, een uitgestoken voet om hem te laten tackelen op het speelterrein, kauwgum in zijn haar of een briefje met Schop mij op zijn rug. Maar Tommy had geleerd dat als hij zich rustig hield en deed alsof het hem niets kon schelen, als hij wegbleef uit de buurt van de donkere hoekjes waar de ergste pestkoppen op de loer lagen, het leven best draaglijk was. Het was voor de pestkoppen lang niet zo leuk, had hij ontdekt, om iemand te kwellen die daar niet mee leek te zitten.
Die belangrijke les in overlevingstactieken had Tommy te danken aan de arme Piggy Wadlow. Piggy maakte er voor de anderen een sport van, en dat gaf veel meer voldoening. Wanneer een van de kwelgeesten Piggy's bril afpakte, hem onder de douche in zijn vetrollen kneep of over de rand van het toilethokje een waterbommetje over hem heen gooide wanneer hij op de wc zat, kwam hij als een vlezige tornado overeind en stoof brullend achter de dader aan, desnoods met zijn onderbroek flapperend rond zijn dikke, rode bovenbenen, woest met zijn armen maaiend en luid roepend om vergelding - die hij soms ook kreeg. Maar dat maakte hun daden en de eindeloze variaties daarop natuurlijk alleen maar leuker.Er waren bepaalde maatregelen die Tommy, inmiddels in het tweede semester op Ashlawn, routineus trof uit zelfbescherming. Hij keek bijvoorbeeld altijd onder het bed voordat hij erin stapte, en hij zou nooit een laars of pantoffel aantrekken zonder zich er eerst van te verzekeren dat er niets in zat. Daarmee voorkwam hij dat zijn tenen in aanraking kwamen met rottend fruit, gedroogde hondendrollen of zelfs een keer een dode muis. Aan tafel hield hij angstvallig zijn bord in de gaten wanneer dat via een hele rij jongens aan hem werd doorgegeven, voor het geval een van hen erin spuugde of zout in zijn eten gooide - of erger. Verder hield hij obsessief al zijn bezittingen in de gaten; hij wist met één oogopslag of er iets was verdwenen of ergens mee was geknoeid. En hij vergat nooit zijn opbergkist op slot te doen. De verf die over het tweede gedeelte van zijn naam was gekladderd was verwijderd met terpentine, maar de witte veeg die daardoor was achtergebleven was net zo veelzeggend.
Het leek geen verschil te maken dat hij minder vaak in bed plaste en dat de klossen onder zijn bed al een hele tijd geleden waren weggehaald. De bijnaam en zijn reputatie waren legendarisch geworden. Zijn voornaamste kwelgeesten waren nog altijd Critchley en Judd, op de voet gevolgd door hun hulpje Pettifer. Maar van hen wist Tommy tenminste wat hij kon verwachten, en in hun aanwezigheid kon hij zich voorbereiden. Veel vervelender waren de vele kleine beledigingen en verwondingen door jongens die eigenlijk helemaal geen pestkoppen waren, die zelfs best aardig waren wanneer hij met hen alleen was, maar die zich in het openbaar kennelijk geroepen voelden gemeen te doen.
Tommy wist, instinctief zowel als uit ervaring, dat het alleen maar averechts zou werken als hij naar de schoolleiding zou stappen voor bescherming of gerechtigheid. De jongens over wie werd geklikt namen steevast wraak, meestal 's avonds als het licht net uit was of in de ochtendpauze, op de toiletten. Hij had het vrijwel dagelijks zien gebeuren met Piggy, die altijd brullend en snikkend naar de eerste de beste meester rende. Naarmate de weken en maanden verstreken, had er een verandering plaatsgevonden in de manier waarop de meesters Piggy aanhoorden. Wat eens oprechte bezorgdheid en medeleven was geweest, was veranderd in een soort vermoeide minachting. Gisteren nog, nadat iemand hem omver had geduwd op het schoolplein, was Piggy brullend naar Charlie Chin gehold, die hem zachtjes maar scherp had toegebeten dat hij niet mocht klikken en dat hij 'niet zo'n watje' moest zijn.Na bijna negen hele maanden zonder een echte vriend had Tommy steeds vaker troost gezocht bij zijn fictieve vrienden. Nu hij het moest doen zonder zijn vaste maandagavonddosis Wagon Train (televisie was vanzelfsprekend verboden op Ashlawn, net als alle andere uitvindingen die het leven een beetje aangenaam dreigden te maken), moest hij nu genoegen nemen met de foto van Flint McCullough die hij aan de binnenkant van zijn opbergkist had geplakt. Daar hingen ook foto's van zijn ouders en zijn lievelingsfoto van Diane voor Café Royal. Maar Flint had een ereplaats gekregen.
De opbergkisten stonden op houten planken in een gang waar de jongens alleen na het eten mochten komen. Maar dan was het er altijd druk en rumoerig, dus had Tommy de gewoonte ontwikkeld om stiekem naar binnen te glippen op momenten dat hij de gang voor zichzelf meende te hebben. Dat kon hem, net als andere kleine overtredingen, een pak slaag opleveren, maar hij deed heel voorzichtig en was nog niet betrapt. Zijn zwarte veterschoenen hadden rubberzolen, dus kon hij stilletjes over de tegelvloer sluipen, en bij het minste of geringste geluidje bleef hij stokstijf staan en wachtte hij in de schaduwen tot het gevaar was geweken. Bij zijn opbergkist aangekomen opende hij het slot met het sleuteltje dat hij aan de riem van zijn korte broek had bevestigd. En wanneer hij voorzichtig het deksel openklapte, werd langzaam het gezicht onthuld van Flint, die hem aanstaarde met dat enigszins treurige maar ook geruststellende lachje van hem, alsof hij al op hem had gewacht.
Tommy was zich ervan bewust dat het niet helemaal (of helemaal niet) normaal was om je opbergkist te gebruiken als een soort altaartje en vol aanbidding naar de foto van een cowboyacteur te staren. Soms vroeg hij zich wel eens af of hij gek aan het worden was. Hij praatte nooit hardop tegen de foto en hij zou doodsbang op de vlucht zijn geslagen als de beroemde mond van McCullough ook maar een klein beetje had bewogen om hem antwoord te geven. Maar in Tommy's hoofd klonk Flints stem glashelder, alsof hij naast hem stond.
'Hoe is het vannacht gegaan?'
'Weer in bed geplast, verdorie. Ik was bijna drie weken droog.'
'Da's balen, jongen. Maar je doet het goed. Hoeveel keer zeggen we nu " I k zal niet..." voor het slapengaan?'
'Driehonderd.'
'Laten we het eens proberen met vierhonderd.'
'Oké.'
' En wat Pettifer bij het ontbijt tegen je zei, dat je moeder vierkante tieten heeft: trek het je niet aan. Die jongen is gek.'
'Dat weet ik.'
'Hij heeft het waarschijnlijk over zijn eigen moeder.'
'Ja, en ze heeft nog hangtieten ook, denk ik.'
'Zeker weten.'
'Dank je wel, Flint.'
'Graag gedaan, Tommy.'
'Ik moet nu gaan. Tot de volgende keer, hè?'
'Afgesproken. Hou je taai.'
'Jij ook. Dag.'
De enige persoon in het echte leven die enigszins in de buurt kwam van wat je een mentor zou kunnen noemen, was Snoeshaan. Meneer Lawrence was oud - nou ja, waarschijnlijk van dezelfde leeftijd als Tommy's vader - en droeg tweedjasjes met leren stukken op de ellebogen. Hij had stugge haartjes in zijn nek op de plekjes die hij had gemist met scheren en hij rook geruststellend naar pijptabak, net als Tommy's vader. Sommige oudere jongens zeiden dat hij wel homo moest zijn, want a) hij was niet getrouwd en b) zijn voornaam was Evelyn, en dat was een meisjesnaam. Het kon Tommy niet schelen. Hij was aardig en grappig en zat vol fascinerende verhalen. Hij was klassendocent van 2B, Tommy's klas, en als hij het lokaal binnenkwam, zei hij altijd: 'Ah, 2B or not 2B, that's the question.' Dan kreunde iedereen. Het mooiste van alles was zijn aanstekelijke passie voor boeken.
Toen hij ontdekte dat Tommy dol was op westerns, gaf hij hem Riders of the Purple Sage, en daarna een verzameling korte verhalen van Jack London. Tommy was meteen verkocht, en algauw las hij alles wat hij te pakken kon krijgen. De schoolbibliotheek was klein en schaars bevoorraad, maar iedere woensdag na de avondboterham nam Snoeshaan alle jongens die dat graag wilden mee naar de openbare bibliotheek in de stad, waar ze drie boeken mochten lenen. Dat was het hoogtepunt van Tommy's week.
De wandeling naar de stad was een afdaling over kronkelweggetjes van zo'n anderhalve kilometer, en zelfs wanneer het regende was het gevoel van vrijheid zodra ze de schoolpoorten uit waren heerlijk. Het was niet aan te raden om voor het oog van anderen te veel met de meesters te praten, voor het geval je ervan beschuldigd zou worden een slijmbal, of erger nog - in het geval van Snoeshaan Lawrence - homo te zijn. Toch slaagde Tommy er meestal wel in om, op de heenweg of de terugweg, een praatje met hem te maken. Snoeshaan had altijd wel een tip voor een nieuw boek of een goede schrijver.
'Ik moest laatst aan je denken, Bedford.'
'O ja, meneer?'
' Heb je al eens iets gelezen van Fenimore Cooper?'
'Nee meneer, nooit van gehoord.'
'De laatste der Mohikanen?'
'Haviksoog, bedoelt u? Die heb ik op televisie gezien. Prachtig.'
' Het boek is nog beter. Laten we eens zien of we dat voor je kunnen vinden.'
Tommy had intussen alle westerns gelezen die de bibliotheek op voorraad had. De aardige oude vrouw achter de balie vergat nooit om hem in te seinen wanneer er een nieuwe titel was binnengekomen, en ze liet zelfs speciaal voor hem boeken uit andere filialen komen. In afwachting daarvan probeerde Tommy, met de hulp van Snoeshaan, andere schrijvers uit, zoals Agatha Christie, P.G. Wodehouse en de auteur van de engste spookverhalen van de hele wereld: M.R. James. Maar veruit de beste tip die hij had gekregen was Rudyard Kipling geweest. Tommy liet zich meevoeren naar plaatsen die spannend en exotisch waren en toch op de een of andere manier geruststellend geordend. Er was wel sprake van gevaar, zelfs van hatelijkheid, maar de waarheid en het fatsoen wonnen het uiteindelijk altijd.
Het was op een van die woensdagavonden, halverwege een natte, troosteloze junimaand, dat Tommy tot zijn eigen verbazing en voorzichtige verrukking weer in contact kwam met Dickie Jessop. Dickie las liever verboden stripboeken en tijdschriften dan boeken en ging zelden mee naar de bibliotheek in de stad. Ze waren net weer de schoolpoorten door gelopen en Tommy bleef een paar meter achter bij de rest van de groep, deels uit zelfbescherming en gewoonte, maar ook omdat hij met zijn neus in het nieuwe boek van Zane Grey liep dat hij had geleend. Het heette The Arizona Clan en hij ging er zo in op dat hij niet had gemerkt dat Dickie op de rest was achtergebleven en nu naast hem liep.
'Wat heb je meegenomen?'
Tommy liet hem het boek zien.
'Ik dacht dat Zane Grey dood was.'
'Dat is hij ook, maar hij heeft heel veel geschreven, dus er komen nog steeds boeken van hem uit.'
'Ik ken niemand die zo veel leest als jij.'
Tommy haalde zijn schouders op. 'Ik lees gewoon graag.'
'Is het waar dat je zus in een film met Gary Cooper gaat spelen?'
Als iemand anders het had gevraagd, zou Tommy het ontkend hebben, uit angst dat ze hem in de val wilden lokken. Ieder brokje persoonlijke informatie werd gewoonlijk verdraaid en tegen je gebruikt. Hij zou worden beschuldigd van een leugen of ze zouden Diane een snol hebben genoemd of iets beledigends hebben gezegd over haar uiterlijk. Maar Dickie was niet zoals de anderen.
'Ja,' antwoordde Tommy eenvoudig.
Dickie knikte peinzend, maar zei niets. Tommy kon niet zien of hij onder de indruk was. Dus zei hij, zo nonchalant als hij kon: 'Ze zit toevallig op dit moment in Hollywood.'
Dickie zei nog steeds niets. Hij knikte weer en staarde voor zich uit over de sportvelden, die door de wekenlange onafgebroken regen waren veranderd in een oceaan van modder. Even scheen er een waterig zonnetje over de plassen op de oprijlaan.
'Hoe weet je dat? Van die Gary Cooper-film, bedoel ik.'
Dickie schopte een steentje in een plas. 'Ik weet niet, iemand had het in een tijdschrift gelezen of zo.'
Tommy bedacht dat Dickie waarschijnlijk naast hem was komen lopen om bevestiging van het verhaal te krijgen. Maar nu hij die had, leek hij geen haast te hebben om terug te gaan. Zijn stilzwijgen was eerder ongemakkelijk dan verrassend. Dickie Jessop was vrijwel onherkenbaar veranderd sinds die eerste dagen op school, toen Tommy had gedacht dat ze eikaars beste vriend waren. Niet dat Dickie zich bij Tommy's kwelgeesten had gevoegd; hij noemde hem nooit Bedpisser, hij negeerde hem gewoon. En Tommy vatte het niet persoonlijk op, want Dickie negeerde bijna iedereen. Hij was op zijn eigen manier net zo'n eenling geworden als Tommy, maar wel een veel sterkere. Zijn vroegere brutaliteit, sprankeling en ondeugd waren letterlijk uit hem geslagen.
Mepper had er zijn persoonlijke missie van gemaakt. Er waren weken geweest dat hij Dickie zonder uitzondering iedere avond had bevolen naar
de kleedkamer te komen. Dickie leek het als een uitdaging te zien en over- trad expres de regels, pal voor de lange neus van Mepper. Op avonden dat ze in bad gingen, en na het sporten in de douches keken de jongens met open mond naar zijn blauwe plekken. Dickies billen waren een abstract schilderij in zwart, blauw, paars en geel, een werk in uitvoering dat nooit de kans kreeg om te helen. Toch had niemand hem ooit zien huilen. Het enige wat er gebeurde, was dat hij na ieder pak slaag een beetje stiller werd, een tikkeltje serieuzer, en dat hij zich nog wat verder terugtrok in zichzelf. Het was alsof je toekeek hoe er langzaam maar zeker een licht werd gedoofd.
Nu sjokten ze over het laatste stuk van de oprijlaan. Het begon weer te regenen. En toen het schoolgebouw steeds dichterbij boven hen uittorende, voelde Tommy een golf van wanhoop omdat hij zijn tweede kans op vriendschap met Dickie dreigde te verspelen.
'Zal ik je eens iets laten zien?' vroeg hij.
'Wat dan?'
'Je moet beloven dat je er niemand iets over vertelt.'
Dickie haalde zijn schouders op. 'Oké.'
'Zeg dat je het belooft.'
'Ik beloof het.'
Een paar minuten later slopen ze door de gang naar Tommy's opbergkist. De tijd dat ze er mochten komen was al verstreken. Ze hoorden nu in hun klaslokalen huiswerk te maken. Het was donker in de gang, maar ze deden het licht niet aan. Tommy maakte het slot van zijn opbergkist open en tilde het deksel op.
'Mooie foto's.'
'Dit is Diane, mijn zus.'
Dickie knikte goedkeurend en keek toen naar de foto van Flint.
'En je weet wie dat is.'
'Ja, natuurlijk. Was dat alles wat je me wilde laten zien?'
Tommy schudde zijn hoofd, stak zijn hand weer in de kist en haalde er voorzichtig een grote bruine envelop uit. 'Kijk.' Hij wees op het poststempel.
'Hollywood, Californië.'
'Die is vanmorgen aangekomen.' Tommy keek over zijn schouder om zich ervan te verzekeren dat ze nog alleen waren. Toen maakte hij de envelop open en haalde er voorzichtig een grote zwart-witfoto uit. 'Kijk dan, dat is Red McGraw uit Sliprock,' zei hij trots. 'Ja, Bedford, dat weet ik ook wel.' 'Ja, maar kijk eens wat hij erop heeft geschreven.' Dickie tuurde naar het grote, krullerige handschrift.
Voor Tommy Bedford,
De snelste revolverheld van Engeland.
Tot ziens in het Westen!
Red
'Heeft hij dat speciaal voor jou gedaan?' 'Ja, natuurlijk.' 'Wauw.'
'En zal ik je nog eens wat zeggen?' 'Nou?'
'Eerst beloven dat je het niet verder vertelt.'
'Bedford!'
'Zweer het.'
Dickie gehoorzaamde hem vermoeid. 'Ze heeft een date met hem gehad.' 'Wat?'
'Diane, met Red. Of eigenlijk heet hij anders. Zijn echte naam is Ray. Ray Montane. Een date wil zeggen dat je...'
'Bedford, ik weet heus wel wat een date is.' Dickie staarde even naar de foto. Tommy kon zien dat hij onder de indruk was. 'Is ze nou zijn vriendin?'
'Ik weet het niet. Ik denk het wel. Ze zijn samen uit eten geweest, dat weet ik wel. En ze zegt dat hij heel aardig is.' 'Wauw.'
Plotseling ging het licht in de gang aan. 'Wat moet dat hier?'
Charlie Chin tuurde naar hen vanaf de andere kant van de gang. Tommy stopte gauw de foto en de envelop terug in zijn opbergkist. 'Wie is daar? Doe je mond open, jongeman!'
'Jessop, meneer,' zei Dickie. 'En Bedford. We bergen alleen even onze bibliotheekboeken op.'
'Jullie weten toch datje hier nu niet mag komen? Nou?'
'la meneer,' zeiden ze in koor.
'Ik spreek jullie nog wel. En nu naar je lokaal, vooruit!'
twee uur later stonden ze in hun ochtendjas voor de kleedkamer. Het was pas Tommy's tweede pak slaag. De eerste keer had Mepper de hele slaapzaal met zijn pantoffel bewerkt omdat er nog was gepraat toen de lichten al uit waren. Maar Charlie Chin gebruikte altijd een stok. Tommy had knikkende knieën van angst. Hij wilde niet huilen, of nog veel erger: in zijn broek plassen. Niet waar Dickie bij was. Hij probeerde aan Flint te denken, maar dat hielp nauwelijks.
'Het komt wel goed,' fluisterde Dickie. 'De eerste klap doet een beetje pijn, maar daarna valt het best mee. Knijp gewoon hard in de bank en bijt op je tanden.'
Tommy vertrouwde zijn eigen stem niet, dus knikte hij alleen maar. Toen de deur openging, bleef de hoofdmeester eerst een tijdje op hen staan neerkijken. Hij had zijn jasje uitgetrokken en zijn mouwen opgestroopt. In zijn rechterhand hield hij een bamboestok, die bijna een meter lang was.
'Jij eerst, Bedford.' Hij deed een stapje opzij om Tommy erdoor te laten en sloot de deur achter hem.
'Zo zo, Bedford, laat je je door Jessop op het verkeerde pad brengen?'
'Pardon, meneer?'
'Hij brengt je slechte gewoontes bij.'
'Nee meneer, het was mijn idee om de gang op te gaan.'
'Aha. Heb je nog iets ter verdediging aan te voeren?'
'Nee, meneer.'
'Goed. Aangezien dit je eerste vergrijp is, krijg je er drie.'
Tommy slikte en knikte.
'Trek je ochtendjas uit en buig je over die bank.'Tommy's lip begon te trillen en hij beet er hard op. Hij legde zijn ochtendjas op het bankje, draaide zijn rug naar Rawlston toe en bukte tot zijn hoofd tussen het gaas van de kastjes zat. Hij greep de bank zo stevig mogelijk vast. Even werd het doodstil. Toen klonk het geluid van Rawlston die een stap naar voren deed; het zoeven van de stok door de lucht, en het volgende moment sneed er een gloeiende pijn door zijn billen. Tommy jammerde zachtjes, en bij de tweede zwieper gilde hij het uit. Toen dacht hij aan Dickie op de gang en aan alle jongens boven die vast en zeker meeluisterden, en hij beet op zijn tanden, kneep hard in de bank en zweeg bij de derde klap. Maar de tranen kon hij niet tegenhouden. Langzaam kwam hij overeind en zo bleef hij even staan, met zijn gezicht naar de kastjes toe, in een poging zichzelf weer onder controle te krijgen. Hij voelde zich vernederd en klein en zielig en woest.
'Trek je ochtendjas aan.'
Dat deed Tommy, zonder hem aan te kijken. Hij wilde al naar de deur lopen, toen het tot hem doordrong dat Rawlston zijn hand naar hem uitstak. Dat gedeelte van het ritueel was Tommy vergeten. Die kerel stond zowaar te lachen. Tommy schudde hem de hand.
'Het is gebruikelijk dat je "dank u wel" zegt, Bedford.'
'Dank u wel, meneer.'
'Mooi. En nu naar bed.'
'Dag, meneer.'
Toen hij naar buiten kwam, lachte Dickie naar hem en hij fluisterde: 'Goed gedaan.' Tommy's billen stonden in brand, en terwijl hij de koude gang door liep, stak hij zijn hand achter in zijn pyjamabroek om voorzichtig de schade op te nemen. Hij kon de drie striemen voelen, maar toen hij naar zijn vingers keek, zat er geen bloed aan. Hij liep de krakende trap op, en bij de bovenste trede aangekomen hoorde hij de eerste zwiep van de stok. Hij bleef staan en telde mee. Twee, drie, vier, vijf, zes.
Tommy wist dat hij meteen terug zou moeten gaan naar de slaapzaal, maar hij besloot op Dickie te wachten. Ze zouden samen terugkeren. En op het moment dat hij daaraan dacht, boven aan de trap, voelde hij een verandering in zijn binnenste. Hij huilde niet meer. Hij schaamde zich niet langer en had zelfs geen zelfmedelijden meer. Het was alsof de warme gloed van zijn achterste zich verspreidde en hem vervulde van een heroïsche trots. En daar kwam Dickie aan; hij grijnsde naar hem terwijl hij met grote passen de trap opliep.
'Zes!' fluisterde Tommy.
'Ja. De sukkel.'
Tommy glimlachte.'Ik hoorde je zeggen dat het jouw schuld was. Bedankt.' Hij legde hand op Tommy's schouder en liet die daar even rusten. 'Kom, we gaan naar bed.'
Samen liepen ze de gang door. Zij aan zij, als wapenbroeders.