***

De jongen liep achter de bewaker aan de lange gang door en keek naar diens waggelende brede achterste en naar de riem met handboeien, wapenstok en een grote bos sleutels, die rammelde onder het lopen. Op de rug van het blauwe overhemd van de man zaten zweetplekken, en hij veegde telkens met één hand over zijn nek. Dit was een gedeelte van de gevangenis waar de jongen tot nu toe niet had mogen komen. De wanden waren kaal en wit, zonder ramen, met alleen tl-verlichting aan het plafond, de buizen gespikkeld van de dode insecten. De lucht was roerloos en warm en rook naar muffe kool. Hij hoorde stemmen in de verte, geroep, gelach, metalen deuren die galmend dichtsloegen. Ergens speelde een radio de nieuwe nummer één van de Beatles: 'A Hard Day's Night'.
De wekelijkse bezoekjes van de jongen hadden meestal plaats in de lange gang naast de wachtruimte. Hij was vrijwel altijd het enige kind, en de bewakers kenden hem inmiddels en waren aardig voor hem; ze maakten steevast een praatje terwijl ze hem voorgingen naar een hokje. Daar moest hij dan gaan zitten, en hij staarde door de glazen afscheiding terwijl hij wachtte tot zijn moeder werd binnengebracht, via de stalen deur in de achterwand. Er waren altijd twee bewakers met geweren aanwezig. Nooit zou hij de schok vergeten van die eerste keer dat ze haar hadden gehaald, van de aanblik van haar in dat lelijke bruine gevangenispak, haar handen en enkels geboeid, haar haren kortgeknipt als dat van een jongen. Hij had een pijnscheut gevoeld in zijn borst, alsof zijn hart werd opengewrikt als een oesterschelp.
Wanneer ze dan binnenkwam, speurde ze altijd de hokjes af op zoek naar hem, en zodra ze hem zag, glimlachte ze en dan bracht de bewaker haar naar hem toe en liet haar voor hem plaatsnemen en maakte de handboeien los, waarna ze haar eigen handpalm kuste en die tegen het glas drukte, en dan deed hij hetzelfde.
Maar vandaag was het anders. Ze mochten elkaar spreken in een apart kamertje, alleen zij tweeën, zonder scheidingswand. Ze zouden elkaar kunnen aanraken, voor het eerst in bijna een jaar. En tevens voor de allerlaatste keer.
De plek waar de bewaker hem naartoe leidde, was blijkbaar ergens heel diep de gevangenis in. Ze liepen door een doolhof van betonnen gangen, met wel vijftien deuren die waren vergrendeld met meerdere sloten. Maar uiteindelijk kwamen ze bij een massief stalen deur met een raampje met draadglas erin. De bewaker drukte op een knop aan de wand, en voor het raampje verscheen het gezicht van een andere bewaker, een vrouw dit keer. Er klonk een zoemend geluid en de deur klikte open. De vrouw had een bol gezicht dat glom van het zweet. Ze keek glimlachend op hem neer.
'Jij bent zeker Tommy?'
Hij knikte.
'Kom maar mee, Tommy. Deze kant op.'
Ze liep voor hem uit.
'Je moeder heeft me veel over je verteld. Ze is apetrots op je. Je bent net dertien geworden, hè?' 'Ja.'
'Een echte tiener. Ik heb ook een zoon van dertien. Daar heb ik mijn handen vol aan.'
'Zijn dit de dodencellen?'
Ze glimlachte. 'Nee, Tommy.'
'Waar zijn die dan?'
'Daar moet je niet over nadenken.'
Aan één kant van de gang zaten allemaal stalen deuren met rode en groene lampjes erboven, bij de laatste bleef de vrouw staan. Ze keek door het spionnetje, draaide de deur van het slot en deed een pas opzij om hem erdoor te laten. 'Ga je gang, Tommy.'
Het vertrek had witte wanden. Er stond een metalen tafeltje met twee metalen stoelen en er was één raampje met tralies, waar de zon schuin door naar binnen viel en een gestreept vierkant vormde op de betonnen vloer. Zijn moeder stond in het midden, heel stil, met een hand boven haar ogen tegen de zon, naar hem te glimlachen. In plaats van het gevangenisuniform droeg ze een effen witte blouse en broek. Geen handboeien of enkelketen. Ze zag eruit als een engel. Alsof ze al in de hemel was.
Ze spreidde haar armen en drukte hem tegen zich aan, en het duurde lang voordat een van hen ook maar een woord kon uitbrengen. Hij had zich voorgenomen niet te gaan huilen. Na een hele tijd hield ze hem een eindje van zich af om hem eens goed te bekijken, en ze woelde lachend door zijn haar. 'Je moet naar de kapper, jongeman.'
'ledereen heeft nu lang haar.'
Ze lachte weer. 'Kom, ga zitten. We hebben niet veel tijd.'
Toen ze aan het tafeltje zaten, stelde ze hem de gebruikelijke vragen: hoe het op school ging, hoe het wiskundeproefwerk van vorige week was gegaan en of het eten in de kantine al wat beter was geworden. Hij probeerde antwoorden van meer dan één woord te geven en het te laten klinken alsof het allemaal prima ging. Hij vertelde haar nooit hoe het echt was. Over de ruzies in de kleedkamer en de oudere jongens die hem pestten omdat zijn moeder een veroordeelde moordenares was.
Toen ze geen vragen meer had, bleef ze hem alleen maar aanstaren. Ze stak haar hand uit, pakte de zijne en bleef er een hele tijd naar kijken. Hij keek om zich heen in het vertrek. Het was niet zo angstaanjagend als hij zich had voorgesteld. Waar zouden de gasleidingen en de roostertjes zitten?
'Is het hier?'
'Wat, lieverd?'
'Is dit de... gaskamer?'
Ze schudde glimlachend haar hoofd. 'Nee.'
'Waar doen ze het?'
'Dat weet ik niet. Ergens verderop.' 'O.'
'Tommy, ik had je nog zo veel willen zeggen... Ik had een hele toespraak voorbereid.' Ze lachte geforceerd, legde haar hoofd in haar nek en leek even niets meer te kunnen uitbrengen. Hij wist niet waarom, maar het maakte hem kwaad.
'Maar... ik ben het allemaal vergeten,' ging ze verder. Ze veegde de tranen van haar wangen en snifte. 'Is dat niet gek?'
'Waarschijnlijk wilde je zeggen dat ik me de rest van mijn leven netjes moet gedragen. Lief zijn, de juiste keuzes maken en altijd de waarheid vertellen.'
Ze had zijn hand nog vast, en hij trok hem terug.
'Tommy, toe nou...'
'Ik bedoel, wat weet jij daar nou van?'
Ze beet op haar lip en staarde naar haar handen.
'Je had van begin af aan de waarheid moeten vertellen.'
Ze knikte en probeerde zich te hervatten. 'Misschien wel.'
'Zeker weten van wel!'
'Ik weet het. Je hebt gelijk. Het spijt me.'
Een hele tijd zeiden ze geen van beiden iets. De baan zonlicht was verschoven naar de rand van het vertrek. Er zweefden gouden stofdeeltjes in.
'Je zult een mooi leven krijgen.'
Hij lachte schamper.
'Jawel, Tommy. Dat weet ik zeker. Je bent bij mensen die van je houden en die voor je zullen zorgen...'
'Hou op.'
'Waarmee?'
'Je hoeft niet te proberen me op te beuren!'
'Sorry.'
Het zou hem altijd blijven spijten dat hij die dag niet aardiger voor haar was geweest. Hij hoopte maar dat ze het had begrepen. Dat hij niet zozeer kwaad was op haar als wel op zichzelf. Kwaad vanwege zijn machteloosheid. Kwaad omdat hij haar ging verliezen en hij niet met haar kon sterven. Het was niet eerlijk.
Hij had geen idee hoe lang ze daar zo hadden gezeten. In elk geval zo lang dat de zon niet meer door het raam naar binnen viel en het vertrek werd gevuld met een donkere schaduw. Uiteindelijk ging de deur open, en daar stond de mollige bewaakster weer, met een treurige, enigszins nerveuze glimlach op haar gezicht.
Zijn moeder drukte haar handpalmen tegen elkaar.
'Goed,' zei ze opgewekt. 'De tijd is om.'
Ze gingen allebei staan en toen omhelsde ze hem zo stevig dat hij bijna geen lucht meer kreeg. Hij voelde haar hele lijf trillen. Toen nam ze zijn gezicht in haar handen en kuste hem op zijn voorhoofd. Maar hij kon haar
nog steeds niet aankijken. Ze liet hem los en hij liep naar de deur.
'Tommy?'
Hij draaide zich om. 'Ik hou van je.'
Hij knikte, draaide zich om en vertrok.