***
Ze troffen de sporen aan bij dageraad, in het vochtige zand
bij de rivier, zo'n anderhalve kilometer stroomafwaarts van de plek
waar de wagens die nacht hadden rondgereden. Flint stapte van zijn
paard, dat rare beest dat van voren zwart en van achteren wit was,
alsof iemand was begonnen hem over te spuiten, maar zich had
bedacht. Flint knielde neer om de sporen beter te kunnen bekijken.
Bill Hawks bleef op zijn paard zitten; hij keek toe en wierp zo nu
en dan een nerveuze blik omhoog, langs de met struikgewas begroeide
heuvel die achter hen lag. Hij haalde zijn pistool tevoorschijn,
controleerde of het geladen was en stak het weer in de
holster.
'Wat denk je ervan?'
Flint gaf geen antwoord. Voor ieder ander, ook voor Bill
Hawks, zouden de sporen niet meer zijn dan gaten in de modder. Maar
ze vertelden Flint McCullough een heel verhaal.
'Ze moeten stroomafwaarts gereden zijn door het water, zodat
ze bij het kamp geen sporen zouden achterlaten,' zei Bill. 'Je kunt
zien dat ze er hier uit gekomen zijn.'
Flint keek hem nog altijd niet aan.
'Althans, dat willen ze ons laten geloven.'
Hij hees zich weer in het zadel en leidde zijn paard naar het
water.
'Hoe bedoel je?'
Weer gaf Flint geen antwoord. Hij reed door het ondiepe water
naar de andere oever en volgde die een meter of dertig
stroomafwaarts, waarbij hij zijn blik aandachtig langs elke steen
en kluit gras liet gaan. Tot hij had gevonden wat hij zocht.
'Flint? Mag ik ook weten wat er aan de hand is?'
'Kom maar kijken.'
Bill voegde zich bij hem. Flint was weer afgestapt en zat op
zijn hurken op de oever naar de grond te turen.
'Verdorie, Flint, vertel me nou eens wat er is. Waar wachten
we op? We moeten achter hen aan.'
'Zie je dat, hier tussen de rotsen? Nog meer hoefafdrukken.
Diepere. De sporen aan de andere kant zijn tamelijk ondiep. Geen
ruiters. Dat is een oude Shoshone-truc: ze laten een paar paarden
los en komen een eind verderop weer samen, om je op het verkeerde
spoor te zetten. Ze zijn deze kant op gegaan.'
Bill Hawks schudde zijn hoofd, onder de indruk en een beetje
geërgerd, een veelvoorkomende reactie op Flints
schranderheid.
'Hoeveel voorsprong hebben ze op ons?'
Flint kneep zijn ogen tot spleetjes tegen de zon. 'Drie uur,
misschien drieënhalf.'
'Hoeveel zijn het er?'
'Drie paarden, vijf of zes man. Plus het meisje.'
'Kom mee.'
Flint steeg op en samen reden ze langs de rivieroever.
'Tommy! Bedtijd!'
Het was zijn moeder, die hem riep vanuit de keuken. Altijd op
het verkeerde moment. Tommy deed alsof hij haar niet had
gehoord.
'Tommy?'
Ze kwam in de deuropening staan en veegde haar handen af aan
haar schort. 'Vooruit, het is half negen. Naar boven jij.'
'Mam, Wagon Train is bezig. Dat duurt een uur.'
Ze keek een beetje verbaasd. De vertrouwde avondgeur van gin
en sigarettenrook was haar gevolgd naar de huiskamer. Tommy schonk
haar zijn meest engelachtige glimlach. 'Het is mijn
lievelingsseric. Toe nou.'
'Nou, vooruit dan maar, dondersteen. Ik zal je een glas melk
brengen.'
'Dank je wel, mam.'Flint had het blanke meisje een paar dagen
eerder aangetroffen in de wildernis, waar ze in haar eentje
ronddwaalde. Haar jurkje zat vol scheuren en bloedvlekken en ze
zette grote ogen op van angst. De burgemeester had haar voorzichtig
ondervraagd om erachter te komen wat er was gebeurd, maar ze leek
haar stem verloren te hebben. Flint zei dat ze vast in een andere
wagen had gezeten, die was geplunderd door Shoshone, en dat ze erin
geslaagd moest zijn om te ontsnappen. En toen waren 's nachts de
indianen het kamp binnengeslopen en die hadden haar uit haar bed
gegrist.
Maar Flint McCullough, zonder enige twijfel de moedigste en
slimste verkenner van de hele wereld, zou haar opsporen, en hij zou
de indianen doden en haar veilig terugbrengen.
In de aflevering van vanavond droeg Flint zijn nauwsluitende
geitenleren jack met franje op de schouders. Uiteraard droeg Tommy
hetzelfde. Nou ja, bijna hetzelfde. Zijn moeder had zijn jack
gemaakt van een lap beige stof die was overgebleven toen ze nieuwe
gordijnen had gemaakt voor haar slaapkamer, maar het jack was te
groot en te wijd, en eerlijk gezegd leek nylon velours totaal niet
op geitenleer. Toch was het beter dan niets, en hij had een hoed en
een wapenriem met een echt leren holster die allebei op die van
Flint leken. En de zwarte Peacemaker-revolver met witte kolf die
hij voor zijn verjaardag had gekregen van zijn zus Diane zag er zo
echt uit dat Tommy er waarschijnlijk een bank mee zou kunnen
beroven. Voor het avontuur van vanavond had hij de Peacemaker
geladen met een nieuwe rol klappertjes, van die lichtblauwe uit een
witte verpakking, die veel meer lawaai maakten dan de goedkopere
rode die ze bij Woolworth's verkochten.
Het was begin september en het werd al vroeger donker. De
lucht die binnenkwam door het grote erkerraam was koel en rook naar
verregend stof en naar de appels die lagen te rotten in het gras.
In de oude kersenboom zat een merel luid te zingen, en verderop in
de wei, die meteen achter de tuin begon, riep een koe haar kalf.
Tommy zat aan het uiteinde van de grote nieuwe bank. Die had een
patroon van rode en groene bloemen waar je duizelig van werd als je
er te lang naar keek. Er stonden ook twee bijpassende fauteuils,
die zo veel ruimte innamen dat je je er dwars langs moest wurmen om
bij de televisie te komen, die in een hoek van de kamer op een
voornaam kabinet van mahoniefineer stond.Het huis was ooit een
landarbeidershuisje geweest, waaraan zijn ouders een lelijke
aanbouw hadden toegevoegd. Ondanks de laag witkalk die er één
geheel van had moeten maken, leek het huis met zichzelf overhoop te
liggen. Het stond op een halve hectare grond op een lage heuvel,
waar je vanaf de top kon zien dat de stad gestaag oprukte, nu de
boeren een voor een hun land verkochten aan projectontwikkelaars.
Er werd al gewerkt aan een enorme vierbaansweg helemaal van
Birmingham tot aan Bristol. Je kon Tommy's vader vaak horen klagen
dat het echte platteland zo langzamerhand verdween. Maar Tommy vond
het hier prachtig. Hij woonde er al zijn hele leven. De voortuin
deed hem niet veel, die was te klein en te keurig onderhouden. Maar
als je door de achtertuin het afbrokkelende rode klinkerpad af
liep, langs de oude groentekas en de verwaarloosde frambozen-
struiken, kwam je in een heel wat minder tamme wereld terecht. En
daar, waar wilgenroosjes, brandnetels en bramen volop woekerden en
waar nooit iemand anders kwam dan hij, bracht Tommy vrijwel al zijn
tijd door. Het was zijn eigen, geheime Wilde Westen.
Indianenland.
Hij had wel een paar vrienden gemaakt op het buurtschooltje
waar hij nu drie jaar zat, en soms ging hij bij hen thuis spelen.
Maar hij mocht van zijn moeder bijna nooit iemand terugvragen.
Tommy vond het niet zo erg. Hij wist dat de andere jongens hem maar
een rare vonden; ze vonden dat hij zich te veel bezighield met
westerns. Zelf speelden ze liever soldaatje of boevenvanger, en
zelfs wanneer hij anderen zo ver kreeg dat ze Wagon Train met hem
speelden, kregen ze steevast ruzie over de vraag wie Flint
McCullough mocht zijn. Eigenlijk speelde Tommy liever alleen.
Bovendien waren de beste cowboys allemaal einzelgangers.
Hij kon Flints loopje vrijwel vlekkeloos nadoen, net als de
manier waarop hij zijn kin in de lucht stak en een wenkbrauw optrok
wanneer hij nadacht, hoe hij neerhurkte om een spoor te bestuderen
of hoe hij de gloeiende as van een smeulend vuurtje oppookte om te
kijken hoe oud het was. In het verwilderde gedeelte van de tuin, op
de open plek waar hij de braamstruiken had weggekapt, had Tommy
zelfs zijn eigen paard: de stam van een omgevallen oude plataan,
met de stompjes van de takken precies op de plek waar de
stijgbeugels hoorden te zitten, en als teugels een stuk bruin touw
dat aan een andere stomp was vastgemaakt. Hij hees zich met een
zwaai in het zadel, precies zoals Flint dat deed, nonchalant of
juist ernstig, afhankelijk van het verhaal dat hij naspeelde.
Er waren ook diepzinniger dingen die hij moest nadoen, dingen
die voor een jongetje van acht moeilijk te bevatten waren. Die
draaiden om zijn innerlijk. Flint kon net zo uitgekiend iemands
karakter interpreteren als de hoefafdrukken in het zand. Hij hield
zijn gedachten voor zich, lachte zelden en deed alleen zijn mond
open wanneer hij iets belangrijks te zeggen had. Tijdens zijn
solitaire avonturen nam Tommy deze mannelijke karaktertrekken aan,
en dan neuriede hij het openingsdeuntje van de serie, of de
spannende muziek die te horen was wanneer de indianen naderden. En
als de plot dat vereiste, praatte hij (hardop, maar niet zo hard
dat iemand die in het laantje achter de heg langsliep het zou
kunnen horen) met de westelijke tongval van Flint.
Hij speelde niet altijd Wagon Train. Hij was ook graag Red
McGraw uit Sliprock, de snelste revolverheld van allemaal. Dan nam
hij Reds gevaarlijke pose aan voor de spiegel in zijn slaapkamer,
met één hand vlak boven zijn wapen, en zo sprak hij de tekst uit
waarmee de serie altijd begon: In the town of Sliprock, lawless
heart of the Old West, where the many live in fear of the few, one
man stands alone against injustice. His name is Red McGraw.
Soms was hij voor de afwisseling Rowdy Yates uit Rawhide of
Cheyenne Bodie of Matt Dillon. Maverick was ook wel oké, alleen zat
die te vaak in de saloon en droeg hij rare stadskleding. Tommy had
liever de mannen die geitenleer droegen, die te paard over het
terrein reden, streden tegen de indianen en veedieven en bandieten
vingen. Wat hij in elk geval nooit speelde, was cowboytje. Hij zou
nog niet dood gevonden willen worden als zo'n domme, slappe cowboy;
het waren watjes die rondliepen met twee glimmende zilverkleurige
pistolen, zoals Hopalong Cassidy of de Lone Ranger, die niet eens
beenholsters hadden. Hoe kon je nou een serieuze revolverheld zijn
zonder beenholster? En het allerergst waren de cowboys die zongen,
zoals Gene Autry of die belachelijke Roy Rogers.
Zijn moeder was teruggekomen met een glas melk in de ene hand
en een bordje met daarop een punt appeltaart in de andere, en een
nieuwe sigaret in haar mondhoek. Zonder zijn blik los te maken van
het scherm pakte 'Tommy de melk en de appeltaart aan.
Flint hield zich nu samen met Bill Hawks schuil achter de
rotsen; ze bespioneerden het indianenkamp. Het was inmiddels nacht
en de indianen lagen allemaal te slapen rond het kampvuur, op één
na, die de wacht hield over het meisje - en zelfs hij was zo te
zien ingedommeld. Het meisje was vastgebonden aan een boomstam en
zag er diepongelukkig uit.
'Voorzichtig, hoor. Niet knoeien.' Zijn moeder nam een trek
van haar sigaret, blies de rook naar het plafond en bleef met haar
armen over elkaar een tijdje staan kijken.
'O, dat is toch die ene die ik zo leuk vind? Hoe heet hij ook
alweer?'
'Flint McCullough.'
'Nee, de acteur, bedoel ik.'
'Mam, dat weet ik niet.'
'Robert nog wat. Wat is hij knap.'
'Mam, alsjeblléft!'
Net toen Flint en Bill aan hun reddingsplan wilden beginnen,
begon het reclameblok. Tommy's moeder kreunde en liep de kamer uit.
Zijn ouders vonden tv-reclames 'ordinair'. Respectabele gezinnen
keken alleen naar de BBC, die zo smaakvol was om geen commercials
uit te zenden. Tommy begreep niet wat het probleem nou eigenlijk
was. Sterker nog: de reclames waren vaak nog beter dan wat ervoor
en erna kwam. Hij kende de meeste van buiten. Net als Diane was hij
altijd goed geweest in imiteren en soms, als zijn ouders visite
hadden, vroeg zijn moeder hem om de man van de Strand-sigaretten na
te doen. Onder protest, waarbij hij zich onwilliger voordeed dan
hij in werkelijkheid was, liep Tommy dan de kamer uit, om even
later weer te komen aanslenteren met zijn vaders slappe deukhoed op
zijn hoofd, gekleed in een regenjas met de kraag omhoog, en dan
'rookte' hij met een chagrijnig gezicht een niet-brandende sigaret
uit het zilveren doosje dat op de salontafel stond en zei: 'You're
never alone with a Strand.' Ze moesten altijd lachen en soms kreeg
hij zelfs applaus. Als toegift vroeg zijn moeder hem om, nog steeds
in diezelfde outfit, brigadier Joe Friday uit Dragnet na te
doen.
'Mam!' kreunde hij dan quasiopgelaten, wat natuurlijk prompt
leidde tot een koor aan smeekbeden: 'Hè Tommy, toe nou!' Dus trok
hij braaf zijn meest ernstige, mannelijke gezicht en verkondigde op
de onverstoorbare toon van brigadier Friday dat het nu volgende
verhaal waargebeurd was, en dat alleen de namen waren veranderd om
onschuldige burgers te beschermen. The facts, ma'am, just the
facts.
Tegen de tijd dat hij zijn appeltaart ophad, waren Flint en
Bill bijna klaar met hun missie. De indianen waren allemaal
doodgeschoten of gevlucht, het meisje was gered en toen ze
terugkwamen bij de wagens, was haar vader opgedoken. Zijn hoofd zat
in het verband, maar verder was hij ongedeerd. In tranen omhelsden
ze elkaar, en toen gingen ze samen met alle anderen rond het vuur
zitten voor het avondmaal. Ze aten spek en bonen; dat was
kennelijk het enige wat kok Charlie kon klaarmaken.
Precies zoals Flint al zo pienter had geraden, bleek de andere
stoet wagens aangevallen te zijn door een troep oorlogszuchtige
Shoshone, die het meisje kennelijk wilden inzetten als squaw, al
wist Tommy niet precies wat dat inhield. Maar ze kreeg haar stem
terug en het verhaal liep min of meer goed af, zoals bijna altijd
het geval was.
Tommy nam zijn cowboyhoed af en friemelde aan de rand. Hij
keek pas op van het tv-scherm als de eindtune voorbij was en de
aftiteling was verdwenen.
'Vooruit nou, Tommy,' riep zijn moeder vanuit de keuken. 'Nu
naar bed, je vader kan elk moment thuiskomen.'
'Ik kom eraan.'
Hij nam zijn lege glas en het bordje mee naar de keuken, die
onlangs gemoderniseerd was. Alles was nu van lichtblauw formica.
Zijn moeder stond aan het fornuis met een verveeld gezicht in een
pan te roeren. Op de radio vertelde de nieuwslezer van de BBC dat
de Russen van plan waren om een onbemande raket naar de maan te
sturen.
Zijn moeder heette eigenlijk Daphne, maar ze had een hekel aan
die naam en iedereen noemde haar Joan. Ze was klein en mollig, met
dikke armen en een bleke huid die vuurrood kleurde wanneer ze zich
druk maakte, wat vaak gebeurde. En haar roodbruine haar leek zich
ook altijd druk te maken, vooral op vrijdag, wanneer ze het weer
had geverfd en haar stijve, rode krulletjes als een helm om haar
hoofd zaten.
Tommy spoelde zijn glas en het bord om in de gootsteen en
zette ze in het afdruiprek, waar de sigaret van zijn moeder een
kringel rook de lucht in stuurde vanaf het randje van de asbak. Er
stond een geslepen whiskyglas met gin-tonic naast. Ze schonk de
eerste altijd in wanneer de Big Ben op de radio zes uur sloeg. Dit
was waarschijnlijk haar derde.
'Hoe laat komt Diane thuis?'
'Laat. Ze neemt de laatste trein.'
'Mag ik opblijven?'
'Nee, nee! Je ziet haar morgen wel. Vooruit, naar bed
jij.'
Diane was vierentwintig en woonde in Londen, vlak bij
Paddington Station, waar ze met drie andere meisjes de bovenste
verdieping van een groot oud huis huurde. Tommy was er pas één keer
geweest, toen hij met zijn moeder naar een dokter in Harley Street
was geweest. Diane kwam bijna elk weekend naar huis, en zodra ze
binnen was, werd het huis gevuld met licht en haar lach. Ze bracht
altijd wel iets voor hem mee, iets grappigs of iets geks wat in de
ogen van zijn moeder meestal niet geschikt was voor een jongen van
zijn leeftijd. De nieuwste platen bijvoorbeeld, waarop iedereen in
Londen danste, of de muziek van een nieuwe musical die ze had
gezien. Bij haar laatste bezoek had ze West Side Story meegebracht,
die ze keer op keer hadden gedraaid op de pick-up; ze hadden
luidkeels meegezongen tot ze elk nummer vanbuiten kenden. Sindsdien
zong Tommy de hele dag 'I like to be in America'.
Met Diane was het leuker dan met wie dan ook ter wereld. Ze
hield altijd mensen voor de gek, zelfs volslagen vreemden. Dan
belde ze op en deed zich voor als iemand anders, of ze haalde
streken uit die grote mensen niet hoorden uit te halen, zoals zout
en peper verwisselen of een beker water op de wc-deur zetten, zodat
degene die er naar binnen ging drijfnat werd. Hun moeder viel dan
altijd uit (precies zoals Dianes bedoeling was), maar hun vader
legde alleen zijn krant weg en zei met een zucht: 'Diane, toe nou.
Wat is dat voor voorbeeld voor die jongen? Kunnen we ons misschien
een klein beetje verstandiger gedragen?' Dan antwoordde Diane: 'Ja
pap, het spijt me,' terwijl ze achter zijn rug een gezicht trok,
hem nadeed of haar duimen in haar oren stopte, haar tong uitstak en
scheel keek. Het lukte Tommy meestal niet om zijn lachen in te
houden.
Diane was actrice. Ze was nog niet echt beroemd, maar iedereen
was het erover eens dat dat niet lang meer kon duren. Omdat er al
een oudere actrice was die Diane Bedford heette, gebruikte ze de
meisjesnaam van hun moeder en noemde ze zichzelf Diane Reed. Tommy
was ontzettend trots op haar. Aan de muur van zijn slaapkamer
hingen foto's van haar, en krantenknipsels en grote affiches van de
toneelstukken waarin ze had gespeeld, naast al zijn
westernplaatjes.
Het mooist vond hij de foto uit een glanzend tijdschrift
waarop ze een zwarte satijnen avondjurk droeg, met grote
glitteroorbellen en een witte bontstola om haar schouders
gedrapeerd. Ze stond voor Café Royal, een beroemd restaurant in
Londen waar alle sterren kwamen, en het was donker en ze hield haar
hoofd schuin naar achteren en lachte alsof iemand zojuist een heel
leuke grap had verteld. Tommy had nog nooit iemand gezien die
mooier was dan Diane. De kop luidde RIJZENDE STER en daaronder
stond: Diane Reed, het gezicht van de jaren zestig. Zijn moeder,
die altijd overal een domper op wist te zetten, had opgemerkt dat
het pas 1959 was en dat ze misschien wat op de zaken
vooruitliepen.
Terwijl hij in bad lag, werd Tommy zich weer bewust van het
vreemde gevoel hoog in zijn maag. Het was een knoop van angst die
langzaam groter werd, net als de stapel vreemde nieuwe kleren op
het bed in de logeerkamer. Twee korte broeken van grijze flanel,
twee grijze truien, vier grijze overhemden, zes paar grijze
kniekousen, vier setjes onderbroeken en hemden, een sportbroekje en
sporthemd (het ene wit, het andere groen), twaalf witte katoenen
zakdoeken, een groen-geel gestreepte stropdas en tot slot de
donkergroene blazer en pet, allebei met een geel embleem met daarop
twee gekruiste zwaarden en een schild dat het schoolmotto
vermeldde: Semper fortis. Tommy's vader zei dat het betekende dat
je altijd dapper moest zijn, in het Latijn, een taal die Tommy
binnenkort zou leren, ook al was die 'dood' en werd hij door
niemand meer gesproken. Op elk kledingstuk had zijn moeder een
stukje band genaaid met de opdruk BEDFORD, T. ZO had Tommy zijn
eigen naam nog nooit geschreven zien staan. Hetzelfde stond op de
grote zwarte hutkoffer en de houten 'opbergkist' die allebei -
steeds voller - op de vloer naast het bed stonden. Het voelde raar
om ergens te gaan wonen waar het blijkbaar niemand iets kon schelen
wat je voornaam was. En toch zou hij er binnen twee dagen
zitten.
Hij begreep nog altijd niet precies waarom zijn ouders hem
naar kostschool stuurden. Toen ze het hem hadden verteld, had hij
gedacht dat hij iets verkeerds had gedaan en dat ze hem niet meer
om zich heen wilden hebben. Hij wist dat Diane erop tegen was, want
hij had haar er beneden met hen ruzie over horen maken toen hij in
bed lag, afgelopen winter. Zelf was ze op haar elfde weggestuurd
naar een akelige school, Elmshurst in de Malvern Hills, waar ze het
zo vreselijk had gevonden dat ze drie keer was weggelopen. De
laatste keer, ongeveer een jaar voordat Tommy was geboren, was ze
schijnbaar met een politieauto thuisgebracht. Waarom deden zijn
ouders hem nu hetzelfde aan, terwijl ze wisten hoe afschuwelijk het
was?
Diane hield zich nooit gedeisd als het aankwam op
familieruzies, en meestal duurde het niet lang voordat ze begon te
schreeuwen. Op dat punt beende zijn moeder de kamer uit, waarbij ze
meestal met de deur gooide, terwijl zijn vader zijn pijp in zijn
mond stak, de krant voor zijn neus schoof en deed alsof hij niet
luisterde; dat was dé manier om Diane nog woedender te maken. Uit
zijn gemompelde reacties op haar aanval op het kostschoolplan die
bewuste avond had Tommy alleen maar zinnetjes kunnen opmaken als:
'Goed voor die jongen, daar wordt hij hard van' en 'Hij moet nu
maar eens een echte man worden'. Tommy kon haast niet wachten tot
hij groot was, maar zelfs in zijn ogen was acht jaar een beetje
jong om een man te worden.
Hij had zijn vader nooit durven vragen of hij wilde uitleggen
wat dat precies inhield, een echte man worden, maar zijn moeder had
hem verzekerd dat alle jongens uit respectabele families naar
kostschool gingen. Bovendien, zei ze, had hij het nog getroffen,
want er waren jongetjes die al op hun zesde werden weggestuurd. En
trouwens, zo had Tommy haar tegen tante Vera (en alle anderen die
het horen wilden) horen zeggen, Ashlawn stond bekend als een van de
beste jongensscholen in heel Worcestershire. Op de lijst met
beroemde old boys stond onder anderen een man die in het Engelse
rugbyteam had gezeten; iemand die had meegewerkt aan het ontwerp
van de Mini en een majoor uit het leger die het Victoria-kruis had
gekregen voor zijn strijd tegen de Japanners.
'Wat heeft hij dan gedaan?'
'Dat weet ik niet meer, maar hij was heel dapper.'
'Dapperder dan papa?'
'Natuurlijk. Die heeft zich in de oorlog alleen maar laten
neerschieten.'
Zijn vader had tegen de Duitsers gevochten en was in zijn been
geschoten; hij liep nog altijd een beetje mank. Hij was zelfs een
tijdje krijgsgevangene geweest, maar teleurstellend genoeg was hij
niet ontsnapt, zoals ze in films altijd deden. Tommy wilde ook
dapper zijn, net zo graag als dat hij een echte man wilde worden.
Die twee dingen gingen samen. De vele uren westerns kijken waren
niet voor niets geweest. De laatste tijd vroeg hij zich vaak af hoe
Flint McCullough zou reageren als hij naar kostschool werd
gestuurd. In elk geval niet met tranen. Misschien zou hij zijn kin
de lucht in steken. Mannelijk knikken. Tommy probeerde het, maar de
knoop van angst in zijn maag leek van geen wijken te weten.
De kern van zijn angst was een probleem dat iedereen - of in
ieder geval zijn ouders en een lange reeks artsen - al zo lang hij
zich kon herinneren probeerde op te lossen. Het was de grote
schande die hun leven vergalde, en waarschijnlijk was het ook de
reden waarom ze niet wilden dat hij nog langer bij hen thuis bleef
wonen.
I let gebeurde niet iedere nacht. Soms ging het twee of zelfs
drie nachten achter elkaar goed, en dan was zijn moeder helemaal
enthousiast. 'Goed zo, Tommy! Zo moet het. Je hebt het door. Goed
gedaan!'
Maar dan, alsof er in hem een hatelijke kwelgeest zat die hem
dwarsboomde, gebeurde het de volgende nacht toch weer: hij werd in
de vroege uurtjes wakker in een stil huis met die bekende natte,
warme plek tussen zijn benen. Daar lag hij dan, op zichzelf te
foeteren, en snikte stilletjes van woede en zelfmedelijden.
Niemand leek precies te weten hoe het kwam dat hij in bed
plaste. Zijn moeder beweerde dat het een gevolg was van een zware
aanval van de bof, een ziekte die hij had gehad toen hij drie was.
Dat had 'zijn water aangetast', hield ze stellig vol. Eén dokter -
Diane noemde hem 'spychiater' - zei dat Tommy het expres deed, om
aandacht te trekken. Hij schreef een traject voor van beloning en
straf. Dat hadden ze een maandje uitgetest: een droge nacht en
Tommy mocht een halfuur langer opblijven; een natte nacht en hij
mocht geen televisie kijken en kreeg geen ijsjes en chocola. Maar
gauw genoeg werd duidelijk dat het enige effect van deze
'behandeling' was dat iedereen zich rot voelde en opvliegend werd,
dus gaven ze het op, net als bij alle voorgaande behandelingen, en
gingen naar de volgende dokter. En de volgende.
De arts in Harley Street schreef een nieuw soort rubberen
onderlaken voor. Dat was in Amerika al een groot succes gebleken,
vertelde hij. Het laken was uitgerust met elektronische sensoren en
een zwart rubberen snoer dat in het stopcontact moest. Bij het
eerste beetje vocht, al was het maar een druppeltje, zou Tommy een
elektrische schok krijgen - niet te heftig, verzekerde de dokter
zijn moeder, net genoeg om hem wakker te maken - en dan ging er een
wekker af. Tommy wist niet hoeveel het laken kostte, maar te
oordelen naar het gezicht van zijn moeder toen ze de rekening zag,
moest het wel een flinke smak geld zijn.
In de vroege uurtjes van de eerste nacht dat ze het
uitprobeerden was er een blauwe flits te zien en klonk er een luide
knal, en Tommy werd als een raket zijn bed uit geslingerd. Hij
belandde op de vloer, met een schroeiplek op zijn billen die pas na
twee weken genezen was.
De afgelopen maanden, nu de datum van zijn vertrek naar de
dapperemannenwereld van Ashlawn akelig dichtbij kwam, was de jacht
op een oplossing behoorlijk koortsachtig geworden. En hoe meer ze
het er allemaal over hadden, hoe minder controle hij over zijn
blaas leek te hebben.
De hele zomer had hij gele pilletjes ingenomen, waarvan hij zo
licht moest gaan slapen dat hij vanzelf wakker zou worden zodra hij
moest plassen. Wakker werd hij er niet van, maar hij voelde zich
overdag wel een compleet ander mens, als een doorgedraaid
stripfiguurtje. Nog nooit had hij zo veel energie gehad: hij kon
niet stilzitten, nog geen minuut, en was zo luidruchtig en druk dat
zijn moeder er een paar dagen geleden genoeg van had gehad en ze
het restant van de pilletjes door de wc had gespoeld.
De nieuwste - en waarschijnlijk laatste - poging om iets tegen
het bedplassen te doen, was het verhogen van het voeteneind van
zijn bed met twee dikke houten blokken. Dat had zijn moeder in een
tijdschrift gelezen. De gedachte erachter, zo legde ze uit, was om
de druk op zijn blaas te verminderen door gebruik te maken van de
zwaartekracht. Dat betekende dat Tommy moest slapen met zijn voeten
in een hoek van zo'n dertig graden ten opzichte van de vloer. Tot
nu toe had hij nog iedere nacht in bed geplast en was hij iedere
morgen wakker geworden met een stijve nek, helemaal tegen de muur
aan gefrommeld.
Tegen de tijd dat zijn vader thuiskwam, lag Tommy in bed en
probeerde hij de gedachte aan kostschool uit zijn hoofd te zetten
door een van zijn plaatjesboeken te lezen: Custer's Last Stand.
Generaal Custer was een van Tommy's helden uit het echte leven. Er
stond een paginagrote foto van hem in, in zijn geitenleren pak,
volledig omsingeld door bloeddorstige wilden en met een rokend
pistool in zijn hand, zijn lange geelblonde haar wapperend in de
wind.
Arthur Bedford was boekhouder en werkte voor een bedrijf in
Birmingham waar motoronderdelen werden gemaakt. Tommy begreep niet
precies wat 'boekhouder' inhield, behalve dat je het geld in de
gaten hield en dat je heel goed moest kunnen rekenen - veruit het
verschrikkelijkste vak op school. Alleen al het woord
'staartdeling' deed hem huiveren. Hij vond het dus niet gek dat
zijn vader er altijd zo moe en ongelukkig uitzag wanneerhij
thuiskwam. Hoewel, nu Tommy erover nadacht: zo zag zijn vader er
eigenlijk altijd uit. Waarschijnlijk had dat te maken met het feit
dat Tommy's moeder voortdurend kritiek op hem had en tegen hem
zeurde. Wat die arme man ook deed, of juist niet deed, het leek
haar altijd te ergeren.
De enige keren dat zijn vader opgewekt was, was wanneer hij in
de kas bij zijn tomaten was, of in zijn werkplaats achter in de
garage, waar hij urenlang kon zitten met een vergrootglas en een
lampje dat op zijn voorhoofd was bevestigd, om zorgvuldig stukjes
porselein in elkaar te lijmen. De mensen stuurden hun kapotgevallen
vazen, borden en kop-en-schotels ter reparatie naar hem op. Hij was
er heel goed in. Als hij iets had gelijmd, zou je niet zeggen dat
het ooit stuk was geweest.
Het spannendste aan zijn vader, maar ook wel een beetje
raadselachtig, was dat hij bij een club hoorde die zo ongelooflijk
geheim was dat je hem er niet naar mocht vragen; je mocht zelfs
niet laten merken dat je van het bestaan ervan op de hoogte was. Ze
noemden zich de vrijmetselaars en hielden één keer per maand op
donderdagavond een geheime bijeenkomst op een plek die The Lodge
heette. Ze hadden een speciale, geheime handdruk, zodat ze meteen
wisten of je wel echt lid was, of een spion die probeerde te
infiltreren. Tommy's vader bewaarde al zijn
vrijmetselaarsbenodigdheden in een dun leren koffertje, dat hij op
de kledingkast in zijn slaapkamer verstopte. Tommy had er een keer
stiekem in gekeken, in de verwachting dat er een dodelijk wapen in
zat, een straalgeweer of iets dergelijks, maar hij had alleen een
blauw-wit satijnen schortje aangetroffen, en wat vreemde medailles
en insignes en een tijdschrift dat Health & Efficiency heette
en waarin foto's van naakte vrouwen stonden. Tommy had er niemand
over verteld, zelfs Diane niet. Zij leek niet meer over de
vrijmetselaars te weten dan hij, behalve dat bij hun bijeenkomsten
in The Lodge iedereen zijn broekspijpen moest oprollen en een touw
met een strop om zijn nek moest doen. Ze zei dat het waarschijnlijk
iets te maken had met golf, want veel van de mannen bij zijn vader
op de golfclub waren ook vrijmetselaars.Nu hoorde Tommy de auto van
zijn vader aankomen; hij reed knerpend de oprit over en de garage
in. Het was een nieuwe Rover 105S in twee kleuren groen, met beige
leren bekleding en een notenhouten dashboard. Zijn vader behandelde
de auto alsof die door God hoogstpersoonlijk voor hem was gemaakt.
Het portier sloeg dicht en Tommy zag in gedachten zijn vader
langzaam om de auto heen lopen om de lak te inspecteren op krasjes.
Dat deed hij na ieder ritje, hoe kort ook, waarna hij met een
zachte doek en een fles spiritus de dode insecten van de koplampen
en de grille verwijderde.
Arthur Bedford reageerde zo'n beetje hetzelfde op het
bedplassen van zijn zoon als hij reageerde op vrijwel alles wat
Tommy deed: vermoeid afstandelijk. Schoonmaken, lakens verwisselen
en de was doen: dat was, net als vrijwel alles wat met de kinderen
te maken had, vrouwenwerk. Maar Tommy ving zo nu en dan wel eens
wat op, en hij wist goed dat zijn vader het probleem beschouwde als
een deel van de vrouwelijke zwakte die hij tentoonspreidde.
Nog maar kort geleden was het tot Tommy doorgedrongen dat zijn
ouders een stuk ouder waren dan de ouders van zijn
leeftijdgenootjes. Zijn moeder was bijna vijftig en zijn vader
bijna zestig. Andere mensen dachten vaak dat ze zijn opa en oma
waren. Ooit had zijn moeder hem uitgelegd dat ze jarenlang hadden
geprobeerd een broertje of zusje voor Diane te krijgen, maar dat
God het niet zo had gewild. Toen was Tommy eindelijk gekomen. Hij
was een zegen, zei ze. Tommy was er nooit achter gekomen waarom God
van gedachten was veranderd, en hij had ook zijn twijfels over die
'zegen', want hij had tante Vera ooit van een 'ongelukje' horen
spreken. Misschien kon je wel een zegen en een ongelukje tegelijk
zijn.
'Goeie hemel, ben jij nog wakker?'
Zijn vader gluurde vanaf de overloop Tommy's slaapkamer in,
met zijn niet-aangestoken pijp als de pijp van Popeye in zijn
mondhoek gestoken. Dat betekende dat hij met opeengeklemde kaken
moest praten, zodat hij klonk als een buikspreekpop. Tommy's vader
was in vrijwel alle opzichten het tegenovergestelde van zijn
moeder: lang en mager, hoekig en knokig. Zijn kleren zaten zo ruim
dat hij er wel twee keer in leek te passen. Hij had dik, zilverwit
haar, met aan de voorkant een gele pluk door de rook uit zijn
pijp.
'Wagon Train,' legde Tommy uit.
'Aha.'
Zijn vader stond een beetje te wiebelen voor de
slaapkamerdeur, alsof hij niet kon beslissen of hij naar binnen zou
gaan of vanaf de overloop welterusten zou zeggen. Hij stak zijn kin
een stukje naar voren.
'Die ouwe reus zal je straks wel missen.'
Tommy begreep niet wat hij daarmee bedoelde. Hij legde
Custer's Last Stand weg en keek toe hoe zijn vader zich voorzichtig
een weg baande langs de speelgoedcowboys en indianen die
voortdurend oorlog voerden op het vloerkleed. Hij leek op het bed
te willen gaan zitten, maar toen zag hij de vreemde helling en de
blokken onder de poten, en besloot dat het veiliger was om te
blijven staan. Door het nachtlampje lichtte zijn wijde wollen broek
op terwijl zijn bovenlichaam in schaduwen gehuld bleef. Hij plukte
de teddybeer van het kussen, en toen begreep Tommy dat hij die had
bedoeld met 'die ouwe reus'.
'Hmm, dat arme beest ziet er niet al te best uit.'
Het was waar. Ted had kale plekken en droeg de littekens van
vele reparaties. Hij was vroeger van Diane geweest en had talloze
spectaculaire 'ongelukjes' gehad. Hij was gemarteld en opgehangen,
had op de brandstapel gelegen, was uit het raam gegooid en had de
zwaarste operaties ondergaan.
'Mag ik hem niet meenemen?'
Zijn vader begon te lachen. 'Teddyberen op kostschool? Goeie
hemel, nee zeg! Wat zouden ze daar wel niet van denken?'
'Wie?'
'De leraren, de andere jongens, iedereen.'
'Heeft dan niet iedereen een teddybeer?'
'Alleen kleine kinderen.'
Hij woelde door Tommy's haar.
'Maak je maar geen zorgen, wij passen wel op hem.'
Hij legde de beer weer in bed.
'Ik zal eens gaan kijken wat moeder de vrouw heeft gekookt.
Licht uit, hoor.'
Toen hij bukte, dacht Tommy dat zijn vader hem een zoen zou
geven, iets wat hij al jaren niet meer had gedaan. Maar hij zocht
alleen het lichtknopje. Zijn tweedjasje rook naar sigaretten en de
whisky die hij op de golfclub had gedronken.
'Heb je je blaas geleegd?' 'Ja.'
'Zullen we dan proberen het vannacht droog te houden?'
'Ik doe mijn best.'
'Zo mag ik het horen. Welterusten, jongen.'
'Trusten.'
Tommy lag op zijn rug naar de reep geel licht te staren die
vanaf de overloop over het plafond naar binnen viel terwijl hij
zijn avondritueel afwerkte; honderd keer fluisteren: 'Ik zal niet
in bed plassen, ik zal niet in bed plassen, ik zal niet in bed
plassen...'
Zijn ouders zaten in de zitkamer naar het nieuws op televisie
te kijken. Een man vertelde over president Eisenhower, die van
Schotland terugging naar Londen na een bezoek aan de koningin. Zijn
voornaam was Dwight, maar iedereen noemde hem Ike. Het leek een
aardige oude man. Tommy had een foto van hem waarop hij John Wayne
de hand schudde.
Zijn gedachten dwaalden af naar Flint en hoe slim het van hem
was dat hij die hoefafdrukken had gezien bij de rivier. Wat zou er
met dat kleine meisje zijn gebeurd als ze niet was gered uit handen
van de indianen? Vast iets ergers dan kostschool. Nog maar twee
dagen thuis en dan zou hij erheen gaan. De school had er best fijn
uitgezien toen zijn vader en moeder hem er in de lente mee naartoe
hadden genomen om te gaan kijken. Uitgestrekte, glooiende gazons en
veel bomen. Voetbalvelden. Een gymzaal met touwen waar je in kon
klimmen. Misschien zou het toch wel meevallen.
Ergens op de golf van die gedachten moest Tommy in slaap
gevallen zijn, want opeens was het doodstil in huis en brandde er
geen licht meer op de overloop. Er streelde iemand over zijn
voorhoofd.
'Diane?'
'Hallo, lieverd,' fluisterde ze.
Ze zat geknield naast zijn bed; hij kreeg de indruk dat ze er
al een tijdje zat. Ze boog zich naar hem toe en gaf een kus op zijn
wang. Ze had haar regenjas nog aan. Haar haren roken naar
bloemen.
'Ben je net aangekomen?' 'Ja.'
Ze bleef zijn voorhoofd strelen. Haar hand was zacht en koel.
In het donker kon hij haar gezicht niet goed zien, maar haar
glimlach was treurig en op de een of andere manier wist hij dat ze
had gehuild.
'Wat is er?'
Ze legde een vinger tegen haar lippen. 'Sst, dadelijk worden
ze nog wakker. Er is niets, ik ben gewoon blij je te zien.'
Nu was hij degene die tranen in zijn ogen kreeg.
'Diane?'
'Ja lieverd, wat is er?'
'Ik wil niet naar kostschool.'
Hij begon te huilen, en daardoor begon zij ook weer. Ze nam
hem in haar armen en hij begroef zijn gezicht in het warme, geurige
zachte kuiltje van haar hals. Huilend klampten ze zich aan elkaar
vast.