56
Najaar 2013
Ik heb heel lang over Jonathan nagedacht, om te begrijpen wat voor iemand hij was. Het valt niet mee om toe te geven dat je je eigen kind niet kent, dat je je eigen kind nooit echt hebt gekend.
Ik heb eens gezegd dat Jonathan zich nooit dood zou hebben geschaamd, vanwege de liefde van zijn moeder die hem alles zou hebben vergeven, wat hij ook had gedaan. Maar ergens geloof ik dat hij zich wel degelijk dood heeft geschaamd. De Spanjaarden hadden het goed gezien: hij heeft zich opgeofferd. Toen hij Catherine Ravenscroft verkrachtte, wist hij volgens mij dat hij niet meer terug kon op de weg die hij was ingeslagen. Hij was zichzelf kwijtgeraakt. Hij heeft zijn leven niet gewaagd, maar doelbewust gegeven. Misschien zoek ik naar een strohalm om me te troosten, maar waarom zou hij anders iets hebben gedaan wat helemaal niet in zijn aard lag? Ik denk dat Jonathan goed in de spiegel heeft gekeken en de moed had om niet terug te deinzen. Hij zag zichzelf zoals hij was. Er zijn maar weinigen onder ons die daartoe bereid zijn. Zelf kan ik nu pas die kracht opbrengen, en ik vermoed dat het Nancy nooit is gelukt. Er is toch moed voor nodig, nietwaar? Om achter het masker te kijken en je ware zelf te zien?
Zeker weet ik het niet, maar ik geloof niet dat hij daarvoor al iemand had verkracht. Ik weet wel dat er iets is gebeurd waardoor zijn vriendin Sasha halsoverkop naar huis, naar haar ouders is teruggegaan. We noemden haar zijn vriendin, hoewel ze elkaar in werkelijkheid nog niet zo lang kenden, en ik weet nog dat ik verbaasd was toen hij zei dat ze met hem mee op reis zou gaan. Ik keek er minder van op toen ze eerder terugkwam. Als hij haar had verkracht, zouden haar ouders aangifte hebben gedaan, daar ben ik van overtuigd. Wel moet er iets gebeurd zijn wat ertoe leidde dat haar moeder zo kwaad opbelde. Nancy wist wat, maar ze heeft het me nooit verteld. En tot mijn schande heb ik haar nooit naar de details gevraagd. Ik wist alleen dat Nancy het zoals altijd voor Jonathan opnam. Dat deed ze al jaren, al sinds hij klein was.
Nu herken ik Nancy’s stem voor wat die was: de stem van een vrouw die gek van verdriet was, een stem die ik jarenlang in leven heb gehouden, die ik haar wanhopige verhaal heb laten opdissen terwijl ik er rustig naar zat te luisteren. Nancy heeft onze zoon afgeschilderd als iemand die hij niet was, en lang voor zijn dood spande ik met haar samen door alles waarvan we hadden moeten zien dat het niet klopte aan onze zoon met de mantel der liefde te bedekken. Kleine dingen toen hij een kind was, die naarmate hij ouder werd uitgroeiden tot steeds heftiger ontkenningen van wie hij was. Ik stond erbij en heb het laten gebeuren. Mijn zoon was een verkrachter. Nancy’s zoon niet, maar mijn zoon wel. Heeft Nancy het ooit vermoed? Als dat zo was, dan heeft ze er nooit iets van laten blijken. Zelfs als ze het wel had vermoed, had ze het nooit willen geloven. Zij heeft Jonathan herschreven, zoals ik haar heb herschreven. Ik ben net zozeer schuldig aan misleiding als Nancy. Ik heb mijn vrouw veranderd in iemand die ze niet was. Ik was niet dapper genoeg om in te zien dat ze lang voordat Jonathan stierf de weg kwijt was. Jarenlang heb ik geholpen haar fantasie aan te wakkeren, ben ik meegegaan in haar blinde toewijding, zonder haar ooit het hoofd te bieden of tegen te spreken. Ik ben met hen allebei omgegaan: met de verzonnen Jonathan en de verzonnen Nancy. Mijn enige verweer is dat ik het uit liefde deed. Dat gold voor ons allebei. Maar als verweer stelt het weinig voor.
Toen hij klein was, mochten de mensen Jonathan al niet. Hij ging nog maar een maand naar de peuterklas toen Nancy hem eraf haalde en zei dat ze hem thuis wilde houden. Ze vond dat hij er nog niet aan toe was. En toen hij naar school moest, ging ze daar werken, zodat ze bij hem in de buurt kon zijn. Hij had vriendjes die bij ons thuis kwamen spelen, maar hij werd nooit teruggevraagd. Dat viel me op, al deed ik alsof ik het niet merkte. Ik denk dat de kinderen graag bij ons over de vloer kwamen vanwege Nancy – ze was geweldig met ze. Toen hij nog klein was, was het makkelijker om mooi weer te spelen, maar toen hij eenmaal in de puberteit kwam, nam haar invloed af. Toch stond ze altijd klaar om voor hem in de bres te springen. Ik had tegen haar in moeten gaan, maar ik wist dat ik dan naar de andere kant zou overlopen, naar de vijand, naar alle anderen die Jonathan niet begrepen. Dan had ik het moeten opnemen tegen haar, mijn vrouw, de anti-Medea.
In plaats daarvan trok ik me dus terug in mijn eigen verbeelding. Ik stelde me voor hoe het zou zijn om een van de jongens aan wie ik lesgaf als zoon te hebben. Een jongen met wie ik kon praten. Een jongen die luisterde als je sprak, en die af en toe misschien brutaal of ondeugend was, maar die je tenminste recht aankeek, die een band met je had. Na Jonathans dood liet ik me door dat droombeeld beheersen. Ik was kapot.
Een tijdlang deed ik of een jongen die bij mij in de eindexamenklas zat mijn zoon was. Hij was niet zo slim als Jonathan. Jonathan slaagde voor zijn examens zonder er moeite voor te hoeven doen, met een onaangename minachting voor iedereen wie het niet kwam aanwaaien. Het interesseerde hem allemaal geen barst en hij keek met dezelfde onverschilligheid naar zijn toekomst. Daarom stelde Nancy voor om zijn reis door Europa te betalen. Hij had tijd nodig om zichzelf te vinden, zei ze.
De jongen die ik ‘adopteerde’ was heel anders. Toen hij ging studeren, ben ik hem achternagegaan. Ik nam de trein naar Bristol en tegen iedereen die het maar wilde horen zei ik dat ik mijn studerende zoon ging bezoeken. Mijn vrouw en ik hebben pas op latere leeftijd kinderen gekregen, legde ik uit, als ik zag dat iemand zich afvroeg of ik wel een studerende zoon kon hebben. Het heeft me een smak geld gekost om met de trein op en neer naar Bristol te gaan. Nancy heeft er nooit iets van geweten. Ik had vrij genomen, maar zij dacht dat ik elke dag naar school ging. Na die afranseling ben ik niet meer gegaan. Ik was er blij om, want daardoor kwam ik weer tot bezinning.
Nancy kon er helemaal niets aan doen. Het is allemaal mijn schuld. Mijn liefde had zich verankerd in de eerste twintig jaar dat we samen waren, en ik had toen, en heb nu nog steeds, de wens noch de wilskracht om die ongedaan te maken. Nog altijd zie ik de vrouw op wie ik verliefd werd, met wie ik ben getrouwd en met wie ik mijn leven heb gedeeld heel duidelijk voor me. Maar nu zie ik ook de vrouw die ze is geworden na de geboorte van Jonathan. Aanvankelijk in volle bloei, gevolgd door een wildgroei aan scheuten, takken, grillige uitlopers die omhoogschoten toen ze hem probeerde te grijpen en bij zich te houden – om hem veilig te houden, om hem te veranderen in iets wat hij niet was. Daarvoor moest ze zichzelf vervormen: ze moest een stekelig, knoestig schepsel worden. Ik had mijn tuinschaar moeten pakken om de scheuten te snoeien voordat ze alles overwoekerden, voordat ze iets wat eerst goed was geweest verstikten. Wie zijn kind liefheeft kastijdt het. Snoei de plant, precies genoeg en op de juiste plek, zodat hij geen voedsel tekortkomt, zodat hij kan bloeien.
Ik ben weer gaan tuinieren: onkruid uittrekken, de bladeren in hoopjes bij elkaar harken om ze te kunnen verbranden. De buren hebben over de stank geklaagd. Ik houd geen rekening met ze, zeggen ze. Ze hangen de was buiten. Ik vrees dat hun klachten me eerder aanmoedigen dan afschrikken. Ik ben dol op vuurtjes. Ik houd van de geur van rook in mijn kleren en in mijn haar. Ik genoot ervan om de foto’s op het vuur te gooien, stond er met plezier naar te kijken toen ze verteerd werden. De gele envelop met KODAK op de voorkant werd eerst bruin en daarna zwart, en in gedachten zag ik de negatieven die erin zaten tot niets verschrompelen. Ik had ze nog één keer bekeken, voor het geval ik Jonathan op een opname over het hoofd had gezien. Wellicht zijn spiegelbeeld in een spiegel of zijn schaduw op de muur, maar hij was er niet. Hierna ga ik de spullen van mijn zoon verbranden. Er zit niets bij wat ik wil houden. Ik ben al begonnen met hout hakken voor een nieuw vuur.
Gisteren heb ik de laptop naar Geoff gebracht. Een cadeautje, zei ik. Hij keek verbaasd, maar ik zei dat ik mijn oog op een nieuwe had laten vallen. Dat was uiteraard gelogen.
‘Hoe gaat het met het nieuwe boek?’ vroeg hij.
‘O, daar ben ik mee opgehouden,’ antwoordde ik, en ik zwaaide vrolijk naar hem, zodat hij zich niet ongerust zou maken. Vandaag ga ik bij de dames van de kringloopwinkel langs.
‘Ik heb nog wat spullen gevonden,’ zeg ik, terwijl ik een plastic tas openhoud met daarin Nancy’s avondtasje, haar gebreide muts en het vest. Ik heb dat vest zowat tot op de draad versleten. Onder elke mouw zit een gat en het bovenste knoopje ontbreekt. Ik sla de aangeboden kop koffie af en kijk toe als ze in de tas turen, huiverig om de inhoud aan te raken. Ik vraag me af of het vest me toch nog zal overleven of dat die aardige dames het uit zijn lijden zullen verlossen.
Als ik thuiskom, laat iemand net een bericht achter bij Nancy. Ik heb mezelf er niet toe kunnen brengen om haar stem te wissen. De boodschap dient om een afspraak te bevestigen. Die is voor vandaag over een week. Tijd genoeg om af te maken wat ik nog moet doen. Ik ga aan mijn bureau zitten en pak een pen en een vel papier.