31

 

 

 

 

 

Zomer 2013

 

 

Toen Jonathan stierf, was Nancy helemaal van de kaart. Haar geest schrompelde ineen tot een kleine, duistere kern, en het enige waar ze aan kon denken was de afwezigheid van onze zoon. Stapje voor stapje, van dag tot dag, hield ik haar telkens voor. Maar ik kon niet tot haar doordringen. Aan mij had ze niets. Ik herinner me dat ik op een dag, het was een maand of twee na zijn dood, beneden op haar had zitten wachten. Ik had haar overgehaald om een wandelingetje te maken. Dat ik haar überhaupt zover had weten te krijgen was al een hele prestatie. Het was in de namiddag, en ze had nog steeds haar ochtendjas aan. Toen ze naar boven ging om zich aan te kleden, bleef ik in de woonkamer op haar wachten. Ze was traag – alles deed ze traag in die tijd. Ik wilde haar niet opjagen, want ik was bang dat ze dan van gedachten zou veranderen. Bovendien kon ik haar horen rondscharrelen. Er werd een la opengetrokken en de deur van de kledingkast ging dicht. Ze was zich aan het aankleden; het ging de goede kant op. Na een poosje hoorde ik niets meer, dus ging ik naar boven.

Ik had verwacht dat ze op bed zou liggen, maar ze was in de badkamer. Geheel gekleed was ze in het bad gestapt, dat ze uren eerder had laten vollopen, zo bleek later. Ze lag in ijskoud water, gekleed voor een ommetje met mij. Haar hoofd lag onder water, haar ogen en mond waren open. Ik sleurde haar eruit. Ze was zwaar, doorweekt. Ze wilde zichzelf niet van kant maken, zei ze, maar alleen ervaren hoe het voor Jonathan was geweest. Ze wilde weten of verdrinken pijn deed. Ze wilde zelf vaststellen of het echt zo pijnloos was als iedereen beweerde – of je bewusteloos raakte voordat je stierf. Ze was boos op mij omdat ik haar die bijna-gedeelde ervaring had ontnomen, maar ze gaf de zwakke plek in haar experiment toe: dat de angst en eenzaamheid die je ervaart als je door een enorme oceaan wordt opgeslokt niet kunnen worden nagebootst door een onderdompeling in een mosgroen kunststof bad in de veilige omgeving van je eigen huis.

Een acuut inlevingsgevoel was als het ware Nancy’s favoriete extreme sport geworden. Ze was iemand die intens meeleefde met anderen, maar zelfs zij besefte dat ze iets onmogelijks wilde doen. Toch probeerde ze het. Als er iemand was die kon begrijpen hoe een ander zich voelde, dan was het Nancy. Er zaten niet zoveel lagen tussen haar en de wereld als bij de rest van ons. Ze bezat het zeldzame vermogen om in de huid van een ander te kruipen. Voordat Jonathan stierf probeerde ze vaak mij te stimuleren dat ook te doen. Als ik ergens boos of van streek over was, zei ze: ‘Probeer het vanuit zijn standpunt te bekijken’, of ‘Probeer je voor te stellen hoe hij zich voelt’. En dat probeerde ik dan, maar het lukte me nooit helemaal. Nancy voelde echter te veel, dat was het probleem.

Ze was gestopt met werken omdat ze er niet meer tegen kon om met kinderen om te gaan, dus sindsdien werkte ik voor ons allebei, zodat we op de oude voet verder konden met ons leven. Althans, een soort leven. Eigenlijk hadden we ons huis moeten verkopen en uit Londen moeten vertrekken. Ik had harder moeten zijn, had de knoop moeten doorhakken, maar ik wist dat ik Nancy niet kon dwingen tot iets wat ze niet wilde.

Zelfs mijn pogingen om haar over te halen Jonathans spullen uit te zoeken waren vruchteloos.

Op een dag kwam ik thuis van mijn werk en trof ik haar boven in zijn kamer aan, waar ze zijn kleren op zijn bed uitspreidde. Het deed me denken aan die dag in de hotelkamer in Spanje.

‘Ik ga ze niet wegdoen,’ zei ze fel, toen ze zich omdraaide en me zag staan. Ik zei niets. ‘Ik wil ze alleen maar uitzoeken.’

Dus keek ik toe terwijl ze zijn kleren opvouwde, gladstreek, sorteerde en er stapeltjes van maakte, wat me de hoop gaf dat ze nu misschien begon met het opruimen van zijn spullen.

‘Ik ga even thee zetten,’ zei ik. ‘Daarna kom ik je wel helpen.’

Ze keek me vluchtig aan, knikte en ging weer verder met het doorzoeken van zijn laden. Toen ik terugkwam, zag ik dat ze begonnen was een kleine koffer te vullen. Ik zette de thee neer, ging op het bed zitten en keek om me heen. De kamer stond nog steeds vol met restanten uit Jonathans kinderjaren: een kale, scharminkelige speelgoedhond boven op zijn boekenplank, een ingewikkelde houten puzzeldoos die we hem een keer met Kerstmis hadden gegeven en waarin hij zijn geheime spulletjes bewaarde. Ik herinner me dat er een golf van verdriet vermengd met blijdschap in me opwelde, omdat ik dacht dat ik het begin van Nancy’s herstel meemaakte. Tot dan toe had ze geweigerd om ook maar iets in zijn kamer aan te raken. Ze had alles precies zo willen laten als het was.

‘De rotzooi stop ik hierin…’ Ze zwaaide met een lege vuilniszak naar me. Ik nam een slokje thee, zette mijn beker op zijn nachtkastje en trok de la open. Ik glimlachte om de batterijen en het kleingeld. De inhoud was bijna identiek aan die van de la in mijn eigen nachtkastje, afgezien van het ongeopende pakje condooms. Ik kieperde alles in de vuilniszak en schudde hem flink door elkaar, zodat de condooms naar onderen zakten. Ik wilde niet dat Nancy ze zag – het had iets vreselijk aangrijpends dat ze ongebruikt waren.

Nancy had zich over Jonathans kledingkast en ladekast ontfermd, dus stortte ik me op de grenenhouten kist aan het voeteneind van zijn bed. Ik opende hem en zag dat hij er spullen in bewaarde die hij nergens anders kwijt kon. Er zaten een paar oude speeltjes in, niet-opgegeten snoepjes, chocolademuntjes die waren overgebleven uit zijn kerstsok, kampeerspullen, tinnen borden en bekers, een hoofdlamp… en zelfs een paar smerige oude sportschoenen. Bijna onderin vond ik zijn stripbladen. We hadden hem een abonnement op de Beano cadeau gegeven toen hij een jongen was, en het leek me aardig om een paar strips te bewaren. Ik pakte ze op en zag toen pas wat eronder verborgen lag: een verzameling porno – bladen en video’s. De titels en omslagen vervulden me met afschuw, en ik wierp een vluchtige blik op Nancy, maar ze was verdiept in een van Jonathans plakboeken. Ik schuifelde naar de andere kant van het bed en sloeg een van de bladen open.

‘Jezus!’ Het was eruit voordat ik er erg in had.

‘Wat? Wat is er?’ vroeg ze.

‘O, niets,’ antwoordde ik. ‘Een beetje kramp in mijn maag, dat is alles.’ Ik bleef een ogenblik zitten voordat ik opstond, de vuilniszak naar het bed bracht en de hele stapel erin kwakte. Nancy keek argwanend op.

‘Het moet weg, schat. Er zitten beschimmelde voedselresten in. Niks van waarde, echt niet.’ Ik wilde niet laten merken hoe zwaar de zak was toen ik hem de kamer uit droeg en er regelrecht mee naar de vuilnisbak liep. Het was maar goed dat ik de porno had gevonden en niet Nancy. Toen ik terugkwam, lag Jonathans plakboek nog steeds open op haar schoot.

‘Moet je deze eens zien,’ zei ze, en ik ging naast haar op de grond zitten. ‘Ik wist niet dat ze hier waren. Ze zijn erg goed.’ Met betraande ogen glimlachte ze naar me. Ze was een aantal foto’s aan het bekijken die los achter in het plakboek zaten. Eerst wist ik niet precies waar ik naar keek.

‘Ze zijn met een zoom genomen,’ legde ze uit. ‘Kijk…’ Ze hield er een op en ik zag dat het een close-up van een oog was. Op een andere zag je de ronding van een wang, zo dichtbij dat je de bloedvaten onder de huid kon zien.

‘O ja,’ zei ik.

‘Hij was aan het experimenteren met zijn nieuwe camera,’ verklaarde Nancy. ‘Ik durf te wedden dat dit de eerste foto’s waren die hij ermee heeft gemaakt.’

‘Wie is het?’ vroeg ik.

Ze bekeek ze en glimlachte.

‘Dat ben ik,’ zei ze, en een voor een gaf ze me de foto’s aan. Ze versprongen van abstracte close-ups tot de uiteindelijke onthulling dat ze achter in onze tuin op een ligstoel lag. Hij had de foto’s genomen zonder dat Nancy zelfs maar besefte dat hij er was, en ze vond het een prettig idee dat hij zoveel aandacht aan haar had besteed.

Er waren ook andere: straattaferelen in Noord-Londen, een fotoverslag van het stadsleven. Nancy had gelijk: ze waren goed. Hij had er kennelijk talent voor gehad. Als een ware fotojournalist was Jonathan erin geslaagd zichzelf uit beeld te houden en iets authentieks, iets natuurlijks vast te leggen. Ik weet zeker dat Nancy de film uit zijn camera op dat moment nog niet had laten ontwikkelen, maar ik vermoed dat ze op dat idee kwam door deze foto’s achter in zijn plakboek. Ze dacht vast dat ze een aantal prachtige beelden zou vinden die ze zou kunnen inlijsten om trots aan anderen te laten zien.

Het was een vergissing van me om aan te nemen dat het uitzoeken van Jonathans spullen betekende dat ze aan de beterende hand was. Daarna ging het juist slechter met haar. Ze vertikte het om het huis uit te gaan. We zagen nooit meer iemand en na een jaar waren we al onze vrienden uit het oog verloren. Ze gaven het op. Ik vermoed dat ze dachten dat we elkaar hadden. Het was een jaar of vijf na Jonathans dood toen ze besloot dat ze mij ook niet meer wilde zien. In ieder geval voor een poosje, zei ze. Ze had tijd nodig om alleen te zijn, en dat respecteerde ik, maar dat ze Jonathans flat als haar toevluchtsoord koos zat me niet lekker.

Van een tante hadden we wat geld geërfd dat we hadden besteed aan het flatje in Fulham. Dat hadden we voor Jonathan gekocht in het jaar voordat hij ging reizen. Het leek ons een goed idee dat hij zijn eerste ervaringen om zelfstandig te worden dichter bij huis opdeed, en voordat hij uit Engeland wegging heeft hij er een poosje gewoond. Nancy had het uitgerust met alles wat hij maar nodig zou kunnen hebben: nieuwe pannen, beddengoed. En we gaven hem ook een paar spullen van onszelf – dingen die we niet meer nodig hadden, zoals Nancy’s bureau. Ze ging er vaak naartoe om hem kooklessen te geven: om hem de vaardigheden bij te brengen die hij nodig had om zelfstandig te kunnen zijn. Het was klaar voor als hij thuis zou komen, en we hoopten dat hij er de ruimte zou hebben om te beslissen wat hij wilde gaan doen. We hoopten dat hij misschien zou gaan studeren.

Na zijn dood ging ze er nog steeds af en toe naartoe om schoon te maken. Ze vertelde niemand in het gebouw wat er was gebeurd. Misschien dacht ze dat als ze het niet wisten, ze in ieder geval daar kon doen alsof hij nog leefde. Ze leefde tussen Jonathans spullen, versierde de woning alsof het een tempel was, met verse bloemen in elke kamer. Eerst mocht ik haar daar bezoeken, totdat ze me op een dag verzocht om niet meer te komen. Ze zei dat het haar niet hielp, dat ik haar genezing vertraagde. Ik belde haar nog wel elke week, maar na een tijdje kwam ook daar een eind aan. Ze zei dat ze mij zou bellen als ze eraan toe was om naar huis te komen. Ik stemde er alleen mee in omdat ze beloofde dat ze zichzelf niets zou aandoen en iets in haar stem me ervan overtuigde dat ze het meende. Ik dacht er een verandering in te horen, alsof ze eindelijk een beetje innerlijke rust had gevonden. Uiteindelijk was het iemand van de huurdersvereniging die me belde, niet Nancy. Het is pijnlijk om te beseffen hoe weinig ze in die periode aan me had.

Toen ik werd gebeld, was ik doodsbang dat ze haar belofte had gebroken. Er was geklaagd over de staat waarin de gemeenschappelijke ruimten verkeerden en over de stank die uit de flat kwam. Ik vervloekte mezelf omdat ik zo slap was geweest, omdat ik niet eerder naar binnen was gegaan en haar mee naar huis had gesleurd. Ik was ervan overtuigd dat ik haar dood zou aantreffen wanneer ik mezelf binnenliet met de sleutel die ik zo vaak bijna had gebruikt. Ze lag op de bank met haar ogen gesloten, maar ze ademde. Er hing een onaangename geur. De wc was verwaarloosd, maar de grootste stank kwam van een volle vuilniszak bij de voordeur. Die had ze naar beneden willen dragen, maar daar had ze eenvoudig niet de kracht voor gehad en zodoende bleef hij wekenlang staan, totdat de rottende inhoud bijna zelfstandig de trap af kon wandelen. Ze had kanker, vertelde ze. Ze deed er heel nuchter over, hoewel ze toen al enige tijd pijn had, die ze lijdzaam onderging en waaraan ze zelfs genoegen beleefde. Daar had ze op gewacht. De kanker vulde de leegte die Jonathan had achtergelaten. Ik had een hekel aan die flat. Toen ik er weer naartoe ging en haar manuscript vond, was ik er voor het eerst sinds ik haar al die jaren geleden mee naar huis had genomen.

Ze doelde op onze scheiding toen ze Catherine Ravenscroft vertelde dat ze ‘haar man had verloren’, daarvan ben ik overtuigd. Een hele poos waren we elkaar ook kwijt geweest. Maar ik geloofde altijd dat ik haar had verloren, niet zij mij. Ik dacht dat ik de enige was die zich eenzaam voelde, dus was het een troost toen ik in haar notitieboekje las dat zij zich ook zo had gevoeld. Ze miste mij net zo erg als ik haar.

Ik nam haar mee naar huis en verzorgde haar, waarna ze weer een beetje bijkwam. Ze heeft thuis bij mij nog twee jaar geleefd. Ik werkte toen nog op de privéschool, en ik geef eerlijk toe dat ik mijn verdriet afreageerde op die kinderen. De verpleegkundigen bij oncologie waren geweldig. Wanneer ik naar mijn werk was, kwamen ze voor haar zorgen. Ze klaagde nooit. Zoals ik al zei omarmde ze haar lijden. Het was het soort lijden waar ze naar op zoek was geweest, iets concreets om zich in vast te bijten.

Maar nu leeft ze weer – mijn onafscheidelijke metgezellin. Ik hoor haar stem en ik praat regelmatig met haar. Ik heb haar verteld over het telefoontje en de angst in de stem van die slet. Er zijn geen geheimen meer tussen ons. En Nancy begint ongeduldig te worden, net als ik. We willen haar angst zien, niet alleen maar horen.