42
Zomer 1993
Ze herinnert zich dat ze recht overeind ging zitten en Nicholas riep. Ze was op haar handdoek in slaap gevallen, op haar buik, met haar voeten naar de zee toe. Ze was uitgeput geweest en had niet in slaap willen vallen, maar ze had zichzelf toegestaan om met haar hoofd op haar handen te gaan liggen, omdat Nicholas lief zat te spelen.
Ze was gezwicht en had het rood-gele rubberbootje voor hem gekocht dat hij op de eerste dag had gezien, toen Robert en zij terwijl ze zijn handje vasthielden over de promenade waren gewandeld. Die eerste middag hadden ze Nicks aandacht van de opblaasbare dolfijnen, haaien en bootjes kunnen afleiden door een emmertje, een schepje en een vrachtautootje te kopen waarmee hij in het zand kon spelen. Hij had om het bootje gezeurd, en op die laatste dag was ze gezwicht. Hij zou er blij mee zijn en als hij blij was, kon zij uitrusten.
Af en toe keek ze op om te controleren of alles goed was met hem en dat was zo: hij zat vrolijk in het bootje op het zand, als kapitein van zijn schip. Maar de volgende keer dat ze keek dobberde het bootje op de golven. Ze had niet in slaap willen vallen. Ze ging staan en riep zijn naam. De golven werden onstuimiger, waardoor het bootje begon te schommelen, heen en weer, maar Nicholas zat er nog steeds blij en glimlachend in. En er waren mensen in het water, die in en uit de golven doken. Niemand leek ongerust te zijn. Ze liep naar de zee toe, zonder haar blik ook maar eventjes van Nick af te wenden, terwijl ze zijn naam riep, telkens luider, maar hij keek niet op. Hij was verdiept in zijn eigen wereldje. Toen werd de onstuimige zee woester, de golven werden groter en rukten aan het bootje.
De zee was al te diep om er te kunnen staan, en Nick dreef steeds verder af, tot waar het water donker en toen zwart werd. De zon was verdwenen en de wind was opgestoken.
‘Help!’ riep ze, en ze was gaan rennen. ‘Help me!’ gilde ze, rillend en in paniek. Beschaamd herinnert ze zich haar woorden: ‘Help me’, en niet: help mijn kind. ‘Help me.’ Ze rende tot haar middel het water in, maar zij was niet degene die naar haar kind toe zwom. Ze wist dat ze niet goed genoeg kon zwemmen en ze was bang. Ze was bang om te verdrinken. Ze dwingt zichzelf dat toe te geven.
Ze analyseert dat ogenblik, zonder zichzelf te sparen. Ze heeft haar eigen leven niet voor dat van haar kind gewaagd. Ze wist dat ze allebei zouden verdrinken als ze naar hem toe zwom. Ze was altijd al bang geweest in zee – ze durfde zelfs niet haar hoofd onder water te houden. Het zijn altijd mannen die verdrinken bij het redden van kinderen en honden, geen vrouwen. Alleen vaders, geen moeders. Vreemd is dat, maar ze kan zich echt niet herinneren ooit te hebben gehoord dat een vrouw in het water sprong om een kind te redden, hoewel ze talloze berichten kent over mannen die zich in snelstromende rivieren of smerige kanalen stortten, zonder aan zichzelf te denken, aangedreven door blinde moed. Er zullen vast ook vrouwen zijn geweest die dat hebben gedaan, maar ze kan zich niet herinneren over hen te hebben gelezen. Dus ze is niet de enige die het aan moed ontbrak toen ze die dag niet achter haar zoon aan durfde te gaan. Als het om een brandend gebouw, een vensterbank hoog in een wolkenkrabber of een gek met een geweer was gegaan, was het iets anders geweest. Dan zou ze wel de moed hebben gehad om door vuur te rennen, het risico hebben genomen dat ze te pletter viel of voor een kogel zijn gesprongen voor Nick… Maar de zee? De zee had haar afgeschrikt.
En toen was hij rakelings langs haar gestormd om als een badmeester de golven in te duiken. Waarom waren er verdomme geen badmeesters op dat strand? Er hing niet eens een vlag. Hij was degene die reageerde op haar geroep om hulp. ‘Nee!’ Het woord kwam eruit voordat ze het kon inslikken. Een gil die niemand begreep. Ze wilde niet dat hij het was. Alsjeblieft niet hij! Ze zag hem naar het bootje zwemmen. Het kantelde woest op en neer: Nicholas probeerde rechtop te staan. O god, sta alsjeblieft niet op, dan val je in het water. Ze probeerde te gebaren dat hij moest gaan zitten, maar hij was te ver weg om haar te zien.
Er waren anderen bij haar komen staan. Een stel met een peuter en een ander gezin, Engels, vriendelijk, de moeder met haar arm om Catherine heen. En ook Spaanse gezinnen, allemaal gegrepen door de aanblik van het jongetje dat gevaarlijk afdreef naar zee en de jongeman die naar hem toe zwom. Ze herinnert zich hoe sterk hij was, en dat ze wist dat hij Nicholas zou bereiken. Hij was niet te stuiten. En hij bereikte Nick inderdaad, en de mensen om haar heen lachten en de Engelse moeder kneep in haar schouder en lachte ook, maar zelf kon ze dat niet opbrengen. Met een misselijk gevoel keek ze toe.
Hij zwom terug met Nicholas in het bootje achter zich aan. Het was fascinerend om naar hem te kijken: met één arm, één hand bleef hij doorzwemmen. Het was heldhaftig. Hij was dapper. Dat dacht ze toen ze de angst hoorde in de stemmen om haar heen. Gebrabbel in het Spaans en toen de Engelse vader: ‘Hij kan niet meer, ze hebben hulp nodig!’ Hij stond op het punt om zelf het water in te rennen, maar een jongere Spanjaard was hem te snel af. Niet zo jong als Jonathan, maar niettemin jong. Achter in de twintig? Van haar leeftijd? Hij zwom eropaf, greep het touw vast en draaide zich om, waarna hij naar de kust zwom met Nicholas veilig achter zich aan. Een poosje leek het alsof ze niet vooruitkwamen, alsof de golven hen terugdrongen en de stroming hen bij de kust vandaan voerde, maar het lukte hem, die andere Spanjaard. Hij kwam steeds dichter bij de kust en de veiligheid. En iedereen keek naar hem en Nick, niet naar Jonathan. Ze namen allemaal aan dat Jonathan zich wel zou redden.
Eindelijk was Nicholas op het strand. Ze tilde hem uit het bootje, sloeg een handdoek om hem heen en hield hem dicht tegen haar aan. Hij rilde van de kou, en doordat hij klappertandde kon hij niet praten. Hij drukte zijn hoofd tegen zijn moeders borst aan en ze trok de handdoek helemaal over zijn hoofd heen, als een capuchon, om hem te beschermen, terwijl ze hem vasthield. Pas op dat moment draaide ze zich om en zag ze de jonge Spanjaard en de Engelse vader naar Jonathan toe zwemmen, die was achtergebleven. Hij leek geen moeite te doen om de kust te bereiken. Hij spartelde met zijn armen, alsof hij de zee omlaag duwde. Alles ging in slow motion.
Er werd in het Spaans tegen haar gesproken, vriendelijke stemmen, glimlachende gezichten, mensen die Nicholas over zijn bol aaiden, blij dat het jongetje was gered.
Opeens fluisterde de Engelse moeder in haar oor: ‘Laat het hem niet zien. Hij mag het niet zien.’ Er kwamen mensen om hen heen staan om Nicholas het zicht op het strand te ontnemen. Catherine draaide zich om en zag dat Jonathans lichaam uit een boot werd getild. Er was een raceboot gekomen, maar die was te laat geweest. Ze keek toe terwijl Jonathans lichaam op het zand werd gelegd. Daarna wendde ze haar blik af en hield Nicholas beschermend vast.
‘Je doet me pijn,’ waren zijn eerste woorden.
Ze had niet beseft hoe stevig ze haar zoon tegen zich aan drukte. Andere moeders hadden een muur gevormd, om te voorkomen dat het kind het lichaam zou zien van de man die hem had gered.
‘Neem hem mee naar je hotel,’ zei de Engelse vrouw, met haar hand op Catherines arm. ‘Waar zijn je spullen?’
Ze wees haar handdoek en haar tas aan en de vrouw ging ze halen. Haastig trok Catherine Nicholas een T-shirt aan en nam hem bij de hand.
‘Zullen we eens gaan kijken of ze in het hotel warme chocolademelk voor je willen maken?’ Ze was geschokt door de kalmte in haar stem.
‘Ja,’ antwoordde hij opgewekt, en toen pakte hij het touw om het bootje mee te nemen.
‘Laat het bootje maar hier, Nick. Morgen gaan we naar huis. We kunnen het toch niet meenemen in het vliegtuig. Laat iemand anders er maar mee spelen.’
Ze had tegen haar tranen gevochten, maar hij vond het prima. Dacht er al niet meer aan. Het nieuwtje was eraf. Hij had het bootje en het hele voorval niet meer ter sprake gebracht. Nooit meer. Ze wachtte erop. Op de herinnering aan zijn angst, aan het besef dat hij te ver was afgedreven en dat zij niet bij hem was, dat de zee te ruw was, dat hij was gered, maar die kwam nooit. Hij had het er nooit over. Het enige wat hij zei was dat hij het zo koud had, maar nooit dat hij bang was dat hij zou verdrinken. Hij zei nooit dat hij bang was. Misschien was hij dat ook niet geweest. Hij had het koud gehad en wilde terug naar het strand, en toen was iemand hem komen halen. Zo eenvoudig was het. Hij was nooit echt doodsbang geweest.
Toen ze vanaf het strand de trap op liepen, keek Catherine nog een laatste keer achterom en zag ze Jonathan op het zand liggen, afgedekt door twee handdoeken. Dood. Ze wist dat hij dood was. En wat voelde ze? Ze spoort zichzelf aan. Wat voelde je toen?