36
Zomer 2013
Zelfs zonder naar de nummers te kijken kan Catherine raden welk huis van hem is. Het is het huis waar je het liefst langs zou willen lopen zonder te stoppen, maar dit huis trekt haar aandacht en roept haar, als het rochelende gegrom van een dakloze alcoholist in Charing Cross Road.
Dit huis is blind, de ramen zitten onder het vuil. De verf, die bij de huizen aan weerszijden zo nieuw en fris is, bladdert af en is lelijk. De tuin wordt verstikt door woekerkruid, hoewel er één dappere rozenstruik is, lichtroze, rebels, die Catherine kan ruiken als ze over het pad loopt. De zoete geur trotseert de woestenij eromheen. Haar geklop echoot door de straat. Er wordt niet opengedaan en er is geen bel, dus klopt ze nog een keer, nu harder. Ze hurkt neer en duwt de brievenbus open. De klep blijft openstaan, zonder metalen mand aan de andere kant om de brieven op te vangen, zodat je direct naar binnen kunt kijken. Ze ziet een paar schoenen bij de deur, vies en versleten, en een jas die over een stoel hangt.
‘Hallo! Meneer Brigstocke. Doe alstublieft open. Het is Catherine Ravenscroft.’
Ze is vastberaden, maar toch hoort ze hoe haar stem beeft. Ze probeert het nog een keer.
‘Toe, alstublieft. Ik weet dat u er bent. Doe alstublieft open. We moeten praten over wat er is gebeurd.’
In het huis blijft alles rustig en Catherine verroert zich niet, gespitst op elke beweging. Hij heeft Robert tegen haar opgestookt en haar uit haar huis verjaagd. Het minste wat hij kan doen is haar in haar ogen kijken en luisteren naar wat ze hem te vertellen heeft.
‘Meneer Brigstocke. Doe alstublieft open. Niets wat u mij aandoet kan Jonathan terugbrengen. Toe, alstublieft. Ik heb het recht om te worden gehoord.’
De deur blijft potdicht. Ze gaat staan en belt het nummer dat ze van Kim heeft gekregen. Binnen hoort ze de telefoon overgaan. Er wordt opgenomen. ‘Op dit ogenblik zijn we helaas niet thuis…’ Een vrouwenstem. Nancy Brigstocke. Ze wil geen bericht achterlaten bij een dode vrouw. Ze moet hem zien, hem laten luisteren, hem laten ophouden. Hij is thuis, dat weet ze zeker. Ze gaat weer op haar hurken zitten en schuift haar arm zo ver mogelijk door de brievenbus. Die is slank, dus het lukt tot aan haar elleboog. Ze draait haar arm om te proberen bij het slot te komen, maar dat lukt niet, dus trekt ze hem terug. Dan houdt ze haar gezicht weer voor de brievenbus.
‘Ik weet dat u mijn nummer hebt. Bel me en zeg deze keer iets. Ik wil over Jonathan praten. Ik heb het recht om te worden gehoord, meneer Brigstocke.’ Ze blijft op haar hurken zitten met haar voorhoofd tegen de deur. Van verderop in de straat hoort ze het blikkerige verwrongen geluid van een radio, en als ze achteromkijkt ziet ze een busje geparkeerd staan, met de ramen omlaag, twee werkmannen die hun lunch zitten te eten. Ze draait zich weer terug naar de deur en concludeert dat hij misschien toch niet thuis is. Daarom belt ze het nummer opnieuw en laat deze keer wel een bericht achter.