22
Voorzomer 2013
Catherine vergist zich. Robert heeft niets anders gedaan dan aan haar denken. Urenlang. Roerloos. Hij zat maar achter zijn bureau toen iedereen al naar huis was, met een gloeiend hoofd vol gedachten aan zijn vrouw. Het pakje lag de hele middag ongeopend op zijn bureau en ineens, toen hij op het punt stond om weg te gaan, pakte hij het op.
Hij had zijn colbertje al half aan, was klaar om naar huis te gaan, naar Catherine, toen hij het openscheurde. Net als zij verheugde hij zich op een avondje samen, en daar dacht hij aan terwijl hij de envelop openmaakte. Fronsend haalde hij er een waaier van foto’s uit, gedachteloos, zonder te beseffen waar hij naar keek. Een snelle blik. Er zat nog iets in het pakje. Een boek. Het boek dat Catherine had verbrand. De volmaakte vreemdeling door E.J. Preston. Hij sloeg het open op de eerste bladzijde: Elke overeenkomst met bestaande personen, levend of dood, berust op toeval…
En toen ging hij zitten en trok hij zijn colbert uit.
Hij bekeek de foto’s opnieuw, deze keer heel aandachtig, de ene na de andere. In totaal waren het er vierendertig. Hij pakte de manilla-envelop waarin ze waren bezorgd om die ook te bestuderen. Het handschrift op de voorkant herkende hij niet. Met de hand bezorgd, stond er in de hoek, en Roberts naam was met vulpen geschreven; niet met een balpen, maar een vulpen gevuld met koningsblauwe inkt. Daarna stond hij op om zijn assistente te zoeken voordat ze weg zou gaan.
‘Waar komt dit vandaan?’ vroeg hij. Verbaasd over zijn toon hield ze op met waar ze mee bezig was.
‘Iemand heeft het bij de receptie afgegeven.’
‘Wie?’
‘Dat zal ik navragen.’ Ze pakte de telefoon waar Robert bij stond. Even later draaide ze zich naar hem om.
‘Het was een man. Een oude man. Lucy zei dat hij de envelop aan haar gaf en zei dat die voor jou was. Meer zei hij niet. Ze vond hem er een beetje… nou ja, onverzorgd uitzien. Ze dacht dat het een dakloze was, maar hij was beleefd en bleef niet rondhangen. Hij kwam alleen de envelop afgeven en is meteen vertrokken.’
‘Bedankt, en tot morgen,’ zei Robert om van haar af te zijn.
Hij zit nog steeds achter zijn bureau, met de foto’s voor zich uitgespreid als een collage van Hockney: plaatjes die samen een groter beeld vormen. Maar Robert ziet het grotere beeld niet. Wat hij wel ziet is Catherine. Catherine op een strand, friemelend aan de bandjes van haar rode bikini met Nicholas vlakbij, lachend naar de camera. Catherine die rustig slaapt. Nog een waarop ze op een arm steunt, haar borsten tegen elkaar geperst, prachtig zoals ze uit haar bikini puilen, en haar glimlachende gezicht rustend op haar hand. Naar wie lacht ze? Catherine en Nicholas die in een wad zitten, Nicholas kijkt naar de zee, Catherine recht in de camera. Ze ziet er sexy uit, weelderig, en hun kleine jongen, toen nog maar vijf, aan haar voeten.
De foto’s zijn in de loop van een paar dagen genomen; niet op één dag, maar op verschillende dagen. Meer dan een paar? Hij probeert het zich te herinneren. Nicholas staat op de meeste strandfoto’s. Er zijn ook andere, waar hij niet op staat. Was hij erbij, op de achtergrond? Hij moet in de buurt zijn geweest. Was hij in dezelfde kamer? In de kamer ernaast? Alleen? Lag hij te slapen? Wat heeft hij gezien? Wat heeft hij gehoord? Op de andere foto’s draagt Catherine ondergoed, geen bikini. Een slipje en een bh. Beslist geen bikini. Kant. Bandjes die van haar schouders glijden. Tepels die duidelijk te zien zijn door het kant. Een slipje, geen bikinibroekje. Niet zoiets stevigs. Het is nietig, teer. Niet iets wat onder water zou blijven zitten. Hij kon het weten – tenslotte had hij het zelf voor haar gekocht, voor hun vakantie. Haar hand zit in het slipje en haar hoofd hangt achterover, alsof ze naar iets op het plafond kijkt, al is het duidelijk dat ze nergens naar kijkt. Ze heeft zichzelf meegevoerd naar elders, naar een plek waar haar lippen van elkaar wijken en haar ogen dichtvallen. Verloren in haar eigen heerlijke wereldje. Maar niet helemaal alleen, want er is nog iemand. Een zwijgende, waarderende getuige. Onzichtbaar. Behalve op één foto. Eén vergissing. Een schaduw aan de rand van het beeld.
Robert is blij dat hij alleen is; blij dat niemand zijn tranen kan zien. Zijn aanvankelijke schok bij het zien van de foto’s heeft plaatsgemaakt voor een pijn die dwars door hem heen gaat, als een stalen kling die hem van zijn kruin tot zijn maag doorklieft. Hij voelt dat hij inwendig uit die wond bloedt. Zijn vingers trilden toen hij Catherine had ge-sms’t om te zeggen dat hij nog op kantoor zat. Een sms’je was alles wat hij kon opbrengen. Hij kon niet met haar praten, nog niet. Hij was nog niet in staat om het gesprek te voeren waarvan hij wist dat het er op een gegeven moment van moest komen, maar nu nog niet.
Hij wil dolgraag geloven dat het een vergissing is, maar hij kan niet ontkennen wat hij ziet. Ze is het. In kleur, in close-up. Hij kan haar lichaam bijna ruiken, haar geur die van de glanzende foto’s afkomt. De beelden spreken voor zich, beelden die voor hem nieuw zijn, maar die hij niettemin bij vlagen herkent. Het ondergoed dat hij zelf had uitgekozen, en de rode bikini. Haar gezicht is hetzelfde – jonger, maar verder hetzelfde – maar de blik in haar ogen kent hij helemaal niet. En dat doet verschrikkelijk veel pijn. Hij heeft nog nooit die blik van totale overgave op haar gezicht gezien. Het is Catherine, maar toch is het niet zijn vrouw. Ook de achtergrond herkent hij. Spanje in… wanneer zal het geweest zijn… ’91? ’92? Een kleine Spaanse badplaats. Een zomervakantie met z’n drieën. En ineens laait zijn woede op, waar hij blij om is. Hij laat de woede een ogenblik zijn verdriet overspoelen. Dan herinnert hij zich dat hij een deel van die vakantie had moeten missen. Hij was eerder naar huis gevlogen en had Catherine en Nicholas achtergelaten. Er had zich iets voorgedaan, iets wat op dat moment kennelijk belangrijk leek, maar nu wordt overschaduwd door het veel belangrijkere feit dat het hem bij zijn vrouw en kind weghaalde.
Op de foto’s ziet Catherine er weliswaar niet uit als zijn vrouw, maar Nicholas is onmiskenbaar zijn zoon. Die glimlach, dat slanke lijfje, geen babyvet meer, echt een kleine jongen en geen peuter meer. Allemaal hoeken, knokige knieën, scherpe ellebogen. Een beweeglijke, watervlugge jongen, met een tomeloze nieuwsgierigheid. Bij het zien van dat jongetje wordt zijn woede aangewakkerd. Waarvan was Nicholas getuige? Wat heeft hij gezien? Wat heeft hij ervan begrepen? Het wurm had natuurlijk geen keus. Hij kon niet op het vliegtuig naar huis stappen. Hij kon niet vragen of papa hem kwam ophalen.
Robert denkt terug aan de dag dat Catherine en Nicholas thuiskwamen van die vakantie. Kort daarna had Catherine aangekondigd dat ze weer fulltime wilde gaan werken. Hij weet het nog goed. Het was uit de lucht komen vallen. Hij had aangenomen dat ze nog een poosje thuis zou blijven en daarna parttime zou gaan werken. Het was geen kwestie van geld, want hij verdiende destijds meer dan zij – genoeg voor hen allebei. Het had hem gekwetst, al had hij er niets van gezegd. Hij had zijn gevoelens weggestopt, omdat hij haar behoeften voor die van hemzelf stelde. Zijn teleurstelling had hij voor zich gehouden.
Hij slikt de bittere smaak in zijn mond weg. Ze had gezegd dat ze depressief was, dat ze haar werk miste. Hoewel ze het daar niet over had gehad, had hij gemerkt dat het moederschap niet genoeg voor haar was; ze liet haar eigen behoeften voor die van hun kind gaan. Net als hij. Hij had Catherines behoeften boven die van Nick gesteld. Dus het ging helemaal niet om haar werk, het ging om haar vakantieliefde.
Ze was depressief door hun huwelijk, niet door het thuiszitten. Hij kijkt naar de foto’s die uitgespreid op zijn bureau liggen. Tijdens die vakantie had ze iets spannenders gevonden. Godverdomme, wat een stommeling is hij geweest. Hij had haar laatst onder druk moeten zetten toen hij haar bij het verbranden van het boek verraste. Ze stond op het punt om het hem te vertellen en als hij had aangedrongen, zou ze het hebben gedaan. Maar hij was er natuurlijk niet op doorgegaan. Hij had haar in de kaart gespeeld, net als altijd. Dáárom sliep ze zo slecht, dáárom is ze zo met zichzelf bezig: omdat ze betrapt is. Met Nick die het huis uit ging of met haar schuldgevoel had het niets te maken – Nick en hij kunnen haar geen moer schelen. Nee, ze is betrapt, daar gaat dit over. Tegen de lamp gelopen over een verhouding van jaren geleden. Een verhouding die ze vlak voor de neus van hun zoon had. Jezus.
Arme Nicholas, die in Spanje vastzat met zijn moeder, en met wie nog meer? Wie was er bij hen? Zijn moeder met een vreemdeling en hij, een vijfjarige die getuige was van Joost mocht weten wat. De volmaakte vreemdeling? Hij pijnigt zijn geheugen in de hoop dat hij zich iets kan herinneren van gesprekken met Catherine toen ze thuiskwam, iets wat een aanwijzing zou kunnen opleveren. Het enige wat hem te binnen wil schieten zijn onschuldige opmerkingen: We hebben je gemist… Het was niet meer hetzelfde toen jij weg was. Dat kun je wel zeggen, ja.
En Nicholas? Heeft Nick iets gezegd wat hij had kunnen oppikken? Had moeten oppikken? Is hun zoon zich anders gaan gedragen? Trok hij zich terug? Hij kan zich niet herinneren dat Nicholas iets heeft gezegd. Hij zal toch wel een opmerking hebben gemaakt als mama’s vriend deed dit of dat, of we hebben een aardige meneer ontmoet, of mama heeft een vriend gevonden? Maar hij kan zich niet herinneren dat zijn zoon überhaupt iets heeft gezegd over de dagen dat hij alleen met mama op vakantie was. En met een vreemdeling… Was het wel een vreemdeling? Of kende hij hem? Het zit hem dwars dat Nicholas niets heeft gezegd. Het is niet normaal dat een kind helemaal niets zegt. Een kind zegt alleen niets als het iets verbergt, iets wat onzegbaar is.
Zijn telefoon piept. Een sms’je van Catherine: Dat had je me wel eerder kunnen laten weten. Geen kusjes deze keer. Hij reageert er niet op. Hij heeft geen zin om met haar te praten en zelfs niet om te sms’en. Maar met zijn zoon moet hij wel praten. Hij moet hem zien. Als hij de Nicholas op de foto’s vergelijkt met de jongeman van nu, dan is hij getroffen door het verschil. Dat drukke, energieke kind is niet te herkennen in de ploeterende, doelloos levende Nicholas van vijfentwintig. Dat kind is uitgeblust – verjaagd – door de puberteit en nooit meer teruggekomen. Hij heeft zich altijd afgevraagd waarom. Waarom heeft hij zijn studie niet afgemaakt? Waarom was hij zo ongemotiveerd? En zijn moeder zei niets. Nou, misschien is dit de reden. Misschien heeft de kleine Nick dingen gezien en gehoord die hij beter niet had kunnen zien en horen. Misschien kan Robert nu achterhalen hoe het komt dat de fut eruit is bij zijn zoon.
‘Nick? Hoi, met pap.’
‘Hallo.’ Zijn stem klinkt vlak.
‘Zeg, luister, heb je al gegeten?’ Robert vraagt het op enthousiaste toon.
‘Eh, nee.’
‘Nou, ik kom zo langs om je mee uit eten te nemen. Ik moest overwerken en ik verga van de honger…’ Nicholas aarzelt, maar Robert is vastberaden. ‘Gewoon een snelle hap. We kunnen iets bestellen in de pub bij jou in de buurt. Dat is op weg naar huis.’
‘Mam probeert je trouwens te pakken te krijgen.’
‘Ik heb haar al gesproken, maak je niet druk,’ liegt hij. ‘Ik ben er over een kwartier.’
Er zitten vier bellen bij Nicholas’ voordeur, drie met erbij gekrabbelde namen en een zonder. Robert drukt op de bovenste bel waar geen naam bij staat. Sinds Catherine en hij Nicholas drie maanden geleden hebben geholpen met verhuizen is hij hier niet meer geweest. In gedachten ziet hij zijn zoon de vier trappen aflopen. Wanneer hij eindelijk opendoet ziet hij er uitgeput uit.
‘Zullen we?’ vraagt Robert stralend. Hij overcompenseert het gebrek aan enthousiasme van zijn zoon.
‘Ik ben nog niet zover.’
‘Geeft niet. Ik wacht boven wel op je.’ Robert loopt achter hem aan, past zijn tempo aan de moeizame tred van zijn zoon aan, neemt alles in zich op: Nicholas’ blote voeten, de vieze voetzolen, de post die in de gang op de grond slingert, het smerige kleed vol brandgaten van sigaretten. Robert wacht in de woonkamer, tuurt naar de keuken en ziet de gootsteen vol vuile borden, de zwartgeblakerde koekenpan op de kookplaat, de vuilnisbak die geleegd moet worden – uit de zwarte zak puilen sap- en melkpakken en voedselresten. Wat had je anders verwacht van een flat vol studenten, houdt hij zichzelf voor. Alleen, Nick is de enige die geen student is. Zijn huisgenoten zijn er niet en het stinkt er naar hasj. Hij hoopt dat het van hen is, niet van Nick. Laat hem alsjeblieft niet weer aan de hasj zijn. Maar hij wil zijn zoon niet op stang jagen, dus houdt hij zijn mond.
‘Klaar?’ Robert duwt de slaapkamerdeur open en dan draait zijn maag al weer om. Onderbroeken, borden, spijkerbroeken, kopjes, allemaal neergekwakt in hun eigen vuil. Het dekbed is aan de rand waar Nicholas er met zijn gezicht tegenaan heeft gelegen gelig van kleur. Hij zit op het bed zijn sokken aan te trekken. Robert kijkt toe als hij zijn voeten in een paar zwarte instappers schuift die hij naar zijn werk draagt en dan laait zijn woede jegens Catherine opnieuw op. Dit is haar schuld. Zij heeft Nicholas van zich afgestoten. Zij heeft Robert ervan overtuigd dat het goed voor hem zou zijn om zelfstandig te wonen. Er zit niet eens een lampenkap om het peertje aan het plafond. Zijn keel zit dichtgeschroefd. Hij ziet de mobile die Nicholas als jongen had aan een haak hangen die voor iets anders is bedoeld: de tere papieren vleugels van de vliegtuigjes botsen tegen de muur, er is te weinig ruimte voor ze om vrij te zweven.
‘Kom op, jongen, laten we gaan.’ Hij grijnst bemoedigend naar zijn zoon. Hij is vastbesloten om de avond door te komen zonder in tranen uit te barsten.
Vader en zoon. Een fles rode wijn. Biefstuk met patat. Robert heeft het personeel zover gekregen dat ze zo laat nog kunnen eten. Een liefhebbende vader die wil dat hij dit eerder had gedaan. Dat hij er een gewoonte van had gemaakt. Hij informeert naar Nicholas’ werk, maar luistert maar half naar het antwoord. Verkoper in opleiding bij John Lewis is niet de carrière die Robert en Catherine zich voor hun zoon hadden gewenst, maar toch heeft Nicholas genoeg te vertellen om zijn vader ervan te overtuigen dat het goed met hem gaat. Nicholas is opgekikkerd nu hij heeft gegeten. Hij rammelde van de honger. Hij vertelt Robert over zijn trainingsdagen en de personeelsvoorzieningen. Maar is dit echt wat hij met zijn leven wil doen? Is het genoeg? Vindt hij het leuk om in die viezigheid te wonen?
‘Vertel eens, hoe bevalt het hier? De flat?’ vraagt Robert.
Nicholas haalt zijn schouders op, maar dan speelt er een lachje om zijn mond.
‘Eigenlijk ben ik er de laatste tijd niet zo vaak geweest,’ zegt hij, terwijl hij met zijn vork in Roberts patat prikt.
‘O?’
‘Ik heb een meisje leren kennen. Ik ben vrij vaak bij haar.’
‘Nou, vertel dan maar over haar.’ Dit is goed nieuws.
‘Er valt niet veel te vertellen. Ik denk niet dat ze bij mam in de smaak valt…’
‘Het heeft toch niets met haar te maken?’
Nu kijkt Nicholas verbluft op.
‘Maar vertel eens, hoe is ze?’ Robert gaat gewoon door.
‘Leuk. We willen van de zomer samen weg, als we het geld bij elkaar kunnen krijgen.’
‘O ja? Waar naartoe?’
‘Ergens waar het goedkoop is. Spanje misschien. Of Mallorca.’ Hij grijnst.
‘Spanje.’ Perfect. ‘Weet je nog dat we daar een keer op vakantie zijn geweest toen je klein was? Naar Spanje?’
Nicholas kijkt geïrriteerd als hij van onderwerp verandert. ‘Nee, dat weet ik niet meer.’
‘Je was een jaar of vijf. Ik moest halverwege naar huis vanwege mijn werk. Mam en jij bleven alleen achter.’ Hij kijkt Nicholas onderzoekend aan, maar van zijn gezicht valt niets af te lezen. Een uitdrukkingsloze blik die ongetwijfeld aangeeft dat er iets moet zijn gewist.
‘Vaag. Niet echt.’
‘Het was maar een paar dagen.’ Hij wil zijn zoon helpen het zich te herinneren zonder hem ongerust te maken. ‘Ik voelde me schuldig. Ik had je niet achter moeten laten. In je eentje. Met mam.’
Nicholas kijkt hem aan, haalt zijn schouders op. ‘Dat kan ik me echt niet meer herinneren, pap. Je hoeft je niet schuldig te voelen.’
Robert neemt hem opnieuw onderzoekend op, maar bespeurt geen glimpje verdriet. Wat zijn zoon destijds heeft meegemaakt zit diep weggestopt.
‘Je zou je vriendin ergens mee naartoe moeten nemen. Ik spring wel bij. Het zal niet meevallen met jouw salaris, met de huur en zo.’
Nicholas is stomverbaasd. Dit is vast tegen de regels, mams regels, maar hij pakt graag alles van zijn vader aan wat hij kan krijgen.
‘Bedankt.’
Nadat Robert Nicholas weer bij de flat heeft afgezet, rijdt hij rond totdat hij er zeker van is dat Catherine slaapt. Hij parkeert voor het huis en kijkt naar hun slaapkamerraam. Er brandt geen licht. Dan pakt hij het boek uit zijn tas en bij het licht van zijn telefoon leest hij de eerste bladzijde: Victoria Station op een grijze, regenachtige donderdagmiddag. Een ideale dag om te ontsnappen…
Hij is vanavond te moe om onder ogen te zien wat het boek hem te vertellen heeft, en het zijn de foto’s waardoor hij is verhard. Morgen gaat hij het boek lezen. Hij googelt op zijn telefoon De volmaakte vreemdeling en klikt op de site voor het boek. Net als Catherine kan hij nergens uit opmaken wie de auteur is – man, vrouw, jong of oud.
Hij neemt aan een man, van zijn leeftijd. Hij leest de recensie en vraagt zich af wie die heeft geschreven. Dan stapt hij uit, doet het portier dicht en laat zichzelf het huis binnen. Even luistert hij, dan sluipt hij zo zachtjes mogelijk naar boven, naar de logeerkamer.