25
Zomer 2013
Robert heeft een stijve nek, droge ogen. Catherines minnaar is dood. Jezus. Daarom dacht ze dat ze het hem niet hoefde te vertellen. Ze dacht dat ze ermee weg was gekomen. Haar minnaar zou nooit plotseling op de stoep kunnen staan. Geen wonder dat ze depressief was geweest. Ze was in de rouw. Was ze verliefd geworden? Vast niet in zo’n korte tijd. Maar kreeg ze daardoor het gevoel dat ze iets miste? Robert heeft de nacht in de auto doorgebracht, nadat hij met een meegegriste fles whisky het huis uit was gestormd. Ze smeekte hem om te blijven, om te luisteren. Ze is zelfs achter hem aan gerend.
Hij is niet ver gereden, alleen maar tot de volgende straat. Omdat hij niet wist waar hij naartoe moest, heeft hij de auto daar geparkeerd en is hij blijven zitten, half in de verwachting dat ze aan het eind van de straat zou verschijnen toen ze achter hem aan rende. Hij heeft telkens in de achteruitkijkspiegel gekeken, maar toen ze niet kwam heeft hij de rugleuning van zijn stoel laten zakken en whisky gedronken.
Eigenlijk zou hij misselijk moeten zijn van de drank, maar dat is hij niet. Het is zijn vrouw die hem onpasselijk maakt. Haar leugens… Hij wil er niets meer van horen en negeert haar telefoontjes, totdat hij ten slotte zijn telefoon uitzet. Zijn woede is vanbinnen voelbaar en hij klampt zich eraan vast, om te voorkomen dat hij instort. Walgend bedenkt hij hoe ze hem heeft gemanipuleerd. Hij had het kunnen weten. Dat is haar werk, iets wat hij altijd heeft bewonderd: haar vermogen om mensen over te halen iets te doen wat ze liever niet zouden doen. Het was nooit bij hem opgekomen dat ze dat trucje op hem zou toepassen.
De vorige avond is hij begonnen aan het boek, terwijl hij de whisky achteroversloeg. Erg ver is hij niet gekomen – hij was te zeer afgeleid en kon zich niet concentreren – maar vandaag, vanochtend, gaat hij het lezen. Hij heeft op de achterbank geslapen, opgekruld als een baby, met zijn knieën opgetrokken naar zijn borst. Nu zit hij nog steeds achterin, maar rechtop, alsof hij op zijn chauffeur wacht. Zijn hoofd bonst en hij heeft een smaak in zijn mond alsof hij de wc heeft leeggedronken voordat die was doorgetrokken. Hij reikt over de voorbank heen om extra verfrissende kauwgum te pakken en propt drie stukjes in zijn mond. Hij heeft behoefte aan eten, aan koffie en aan tijd om te lezen, maar hij is niet in staat om te rijden. Dat risico durft hij niet te nemen, want zijn alcoholpromillage is ongetwijfeld nog te hoog. Dus sluit hij de auto af, strijkt zijn kleren glad en loopt naar de bushalte.
Het is halfzes. Voordat hij voor zijn eerste vergadering op kantoor moet zijn heeft hij nog uren de tijd. Hij wacht op de bus. Het is een prachtige dag, zonnig, rustig. Hij is de enige bij de halte, maar wanneer de bus komt aanrijden zitten er al een paar mensen in. Mensen met wie hij normaal nooit naar zijn werk reist. De jonge Afrikaanse vrouw is vermoedelijk op weg naar huis na een nachtdienst. Onder haar anorak ziet hij de zoom van een uniform uitsteken. Ze ziet er moe uit, met diepe paarse kringen onder haar ogen. Een ziekenhuiswerker misschien; eerder verpleeghulp dan verpleegkundige. Een fatsoenlijke vrouw, denkt hij. Een vrouw die diensten draait om zichzelf en haar gezin te onderhouden; een vrouw zonder ijdelheid, die niets moet hebben van avontuurtjes en bedrog. Hij vraagt zich af of zijn gedachten racistisch zijn, en concludeert dat ze dat waarschijnlijk inderdaad zijn, zijn veronderstelling van eenvoud – het verlenen van waardigheid aan haar bestaan. En de oude man – Oost-Europees, vermoedt hij – met zelfs in de zomer een wollen muts op en een rugzak met daarin een lunchpakket dat Robert twee stoelen verderop nog kan ruiken. Een bouwvakker, stelt hij zich voor, op weg om het huis van een bevoorrechte Londenaar op te knappen. Een huis zoals dat van hem. Een huis waar deze man, die eigenlijk al gepensioneerd had moeten zijn, koffie en het gebruik van het toilet worden misgund. Hem verleent Robert in gedachten een kalme waardigheid, een zwijgzaamheid waarin hij het leven van de mensen voor wie hij werkt gadeslaat zonder een oordeel over hen te vellen. Wanneer Robert opstaat als hij bijna bij zijn halte is, glimlacht hij, eerst naar de vrouw, dan naar de man. Geen van beiden merkt hem op. Schijnheilige klootzak, is het oordeel dat hij over zichzelf velt.
Dit is een ochtend van primeurs, en hij ontdekt een cafeetje van het type dat hij anders nooit zou kiezen, maar het is het enige in de buurt van Berkeley Square dat om zes uur ’s ochtends open is. Hij bestelt geroosterd brood met tomaat. Bruin brood, niet wit. Nee, geroosterd graag, niet gebakken. En een kop thee, die als hij wordt gebracht de kleur van karamel blijkt te hebben. Hij heeft een plekje achterin gekozen en installeert zich om te gaan lezen.
Hij kan de verleiding niet weerstaan om eerst de laatste regel te lezen. Daar is hij het mee eens. Het is echt jammer, die nalatigheid van zijn vrouw, haar verzuim om hem iets te vertellen. Ze wil er nu alleen over praten omdat ze in het nauw is gedreven. Hij bewondert de terughoudendheid in het taalgebruik, maar die kan hij niet delen. Het is godverdomme heel wat meer dan ‘jammer’. Dodelijk? Een loos dreigement. Hij voelt zich niet geroepen om haar te beschermen.
De vorige avond heeft ze geprobeerd hem wijs te maken dat het niet is gebeurd zoals in het boek wordt beschreven. Zo was het niet gegaan. Hij kon haar niet aanhoren; hij kon haar stemgeluid niet uitstaan. Het was nep. Alles aan haar voelde vals. Natuurlijk beweerde ze dat. Wat hem betreft had ze de kans verspeeld om hem haar versie te geven. Hij kan alleen nog op dit gedrukte woord vertrouwen. Ze heeft jaren geleden de kans gehad en nu gelooft hij geen woord meer, omdat hij weet dat ze het zal bagatelliseren. Ze zal er alles aan doen om het onvergeeflijke goed te praten. En dit is onvergeeflijk vanwege Nicholas. Omdat hij erbij was.
Nog geen week geleden zou het een luxe zijn geweest om urenlang in een cafeetje te kunnen lezen, maar nu krijgt hij er een droge mond van en gaan zijn vingers trillen. Hij bladert terug naar de eerste bladzijde:
Victoria Station op een grijze, regenachtige donderdagmiddag. Een ideale dag om te ontsnappen. Twee jonge mensen staan in de rij voor het loket, met hun handen verstrengeld, tot ze elkaar loslaten, heel even maar. Ze konden het niet verdragen om elkaar langer dan een paar minuten niet aan te raken…
Het is niet het soort boek dat Robert normaal gesproken zou lezen, maar hij vindt het enorm spannend. Hij begrijpt wat Nicholas er leuk aan vond en waarom hij het in één adem heeft uitgelezen. Het is prettig, soepel en luchtig, over een jongeman, jonger dan Nicholas, die met zijn vriendin door Europa reist. Robert leest over hun verwachtingen en hun gevoel voor avontuur. Ze hebben hun banen opgegeven om te gaan reizen, vastbesloten om het beste te maken van hun jeugd. Twee mensen die nog jong genoeg zijn om in aanmerking te komen voor een jongerenkaart. De geur van treinen in de nacht; ’s ochtends wakker worden in een ander land; het raampje omlaag doen en de mediterrane lucht inademen terwijl ze door landschappen van vrijheid razen. Ze zijn verliefd. Ze zijn voor elkaar voorbestemd.
Wat in de luchtige tekst doorsijpelt, en Robert vermoedt dat Catherine het boek om die reden niet al na de eerste paar hoofdstukken heeft weggelegd, is een gevoel van langzaam naderend onheil. Dit paradijs zal niet lang bestaan. Al het goede – de geuren, de smaken, de warmte – is doortrokken van de dreiging dat dit niet eeuwig kan duren. Tegen de tijd dat Robert van thee op koffie is overgestapt en het verliefde stel in Nice is gearriveerd, krijgt het meisje, Sarah, slecht nieuws en moet ze terug naar Engeland. John, haar vriend, zegt dat hij met haar mee teruggaat, maar daar wil Sarah niets van horen. Ze weet hoeveel de reis voor John betekent, hoe lang hij erover heeft nagedacht, de route heeft uitgestippeld en ervoor heeft gespaard. Sarah is het soort meisje dat alle ouders zich graag voor hun zoon zouden wensen. Er volgt een triest afscheid op het station in Nice. John koopt een ansichtkaart en zit in een café om aan zijn ouders te schrijven. Hij koopt een pakje Gauloises en rookt er een op. Sarah houdt niet van roken. Zelfs zijn ouders weten niet dat hij rookt. Hij koopt een postzegel, doet zijn kaart op de bus en reist in zijn eentje verder. Dus nu gaat het beginnen, denkt Robert, en hij bestelt een kop zwarte koffie.