49

 

 

 

 

 

Zomer 2013

 

 

Nicholas was achtergelaten bij het St George’s Hospital in Zuid-Londen. Een lichaam dat bij de ingang was gedumpt. De dokter had tegen Catherine en Robert gezegd dat hun zoon een beroerte had gehad. Cocaïne, waarschijnlijk geïnjecteerd. Het was nog te vroeg om te kunnen zeggen hoeveel schade er was veroorzaakt. In de eerstvolgende vierentwintig uur zouden ze meer weten. Catherine en Robert stonden naast elkaar bij het bed van hun zoon. Tegenover hen, aan de andere kant, stonden de apparaten die hem in leven hielden: die hem hielpen ademen, zijn hart controleerden, de noodzakelijke vloeistoffen in hem druppelden om de vochtbalans te herstellen. Het was rustig op de intensive care, vrijwel stil. Rijen lichamen in bedden, aan slangen, de ogen gesloten, bevroren, wachtend om opnieuw geboren te worden. Of niet.

Catherine staart naar haar zoon, die ze niet heeft kunnen beschermen. De dokter had het mis. Het duurt al langer dan vierentwintig uur, twee dagen om precies te zijn, en nog steeds weten ze niet hoeveel schade Nicholas zichzelf heeft toegebracht. Robert en zij zijn niet meer in staat om naast elkaar te staan, dus gaan ze om beurten bij hun zoon zitten. Omdat Robert niet toestaat dat Catherine er tegelijk met hem is, moet ze wachten totdat hij weggaat voordat ze haar plaats kan innemen. Het stoort haar dat Robert al die tijd dat hij daar zit haar de uren ontneemt die ze bij haar zoon had kunnen zijn, maar ze gaat er niet tegenin. Ergens is het een opluchting dat ze hem niet hoeft te zien. Ze heeft geen zin om aan hem te denken, ze wil alleen maar bij Nicholas zijn. Nu zit ze bij hem en elk ogenblik is kostbaar.

Ze vraagt zich af of haar zoon altijd al ontvankelijk is geweest voor een vroege dood. Hij is al eens gered, maar ze is bang dat hij deze keer niet zo fortuinlijk zal zijn. Wanneer ze naar hem kijkt, zo hulpeloos als een te vroeg geboren baby met een lichaam dat nog niet zelfstandig kan functioneren, is het net alsof ze zelf ook net geboren is. Haar geest en lichaam zijn rauw. Gek genoeg voelt dat prettig: het is fijn om te voelen dat de buitenwereld haar eindelijk raakt. Ze is in staat om naar haar zoon te kijken en hem te zien zoals ze hem zag toen hij voor het eerst van hen was: die eerste paar jaar voordat zijn aanwezigheid verstrikt raakte in de ellende en vuiligheid die ze over hem had uitgestort. Ja, ze moet haar verantwoordelijkheid nemen voor hoe ze hier zijn terechtgekomen. Ze kan het niet van zich afzetten, er moet over worden nagedacht. En wanneer – áls – Nicholas sterk genoeg is om het te kunnen verdragen, zal ze hem vertellen wat ze hem jaren geleden had moeten vertellen. Ze raakt zijn wang aan, gaat op haar knieën zitten en kust zijn voorhoofd, om vervolgens haar hoofd op de rand van zijn bed te laten rusten.

Catherine heeft tegen haar moeder gezegd dat Nicholas in het ziekenhuis ligt. Eerst was haar moeder van streek, maar direct daarna streek ze de informatie glad, stopte de hoeken in en stelde Catherine gerust door te zeggen dat men tegenwoordig nog maar zelden doodgaat aan mazelen. Het was beter dat hij het als kind kreeg. Catherine is bijna jaloers op de manier waarop haar moeders verstand werkt. Dat gaat achteruit, maar het gaat gepaard met vastberadenheid om een positieve draai te geven aan allerlei ellende van buiten. Haar moeder wekt een tevreden indruk: ze creëert, althans voorlopig, een veel aangenamere wereld voor zichzelf.

‘Waarom gaat u niet even thee drinken, een hapje eten? Ik blijf wel een poosje bij hem zitten.’ Een verpleegkundige legt een hand op haar schouder. Catherine schiet vol door haar vriendelijkheid. Ze is dankbaar, maar ze kan Nicholas niet alleen laten.

‘Nee, heel aardig, maar bedankt.’

‘Toe maar. Ik blijf wel hier. U ziet er uitgeput uit. U zou iets moeten eten. Even de frisse lucht in.’

Ze laat zich overreden en komt overeind van de vloer. Er is een stoel waar ze in zou kunnen zitten, maar dan zou ze haar hoofd niet zo dicht bij dat van haar zoon kunnen laten rusten. Ze wil zo dicht mogelijk bij hem zijn.

Ze verlaat de intensive care en gaat naar de ingang van het ziekenhuis, langs de gesloten koffiehoek, de boekwinkel, de krantenkiosk. Ze haalt een beker koffie en een reep chocola uit een automaat en gaat ermee naar buiten.

Het is vier uur ’s nachts, maar buiten staan een paar mensen te roken. Eén patiënt en een paar bezoekers zoals zij. Ze gaat op een bank zitten en voelt de kou door haar spijkerbroek omhoogtrekken. Hier werd Nicholas gedumpt, voor de deur van het ziekenhuis is hij aangespoeld. Ze weten nog steeds niet wie hem daar heeft achtergelaten: vreemdelingen die net genoeg om hem gaven om hem naar het ziekenhuis te brengen.

Ze heeft geen trek in de chocola, stopt de reep in haar zak en haalt er haar sigaretten uit. Eentje bij haar koffie. Een paar minuten om hem op te roken. Ze kijkt op haar telefoon. Er zit een sms van Kim bij, tussen een paar berichten van vriendinnen, die sinds ze hoorden dat Nick in het ziekenhuis ligt steeds contact zoeken. Catherine heeft haar werk gebeld om het door te geven en te laten weten dat ze voor onbepaalde tijd verlof opneemt. En ze heeft één vriendin gevraagd of die het nieuws kon doorgeven en gezegd dat ze niemand wilde zien. Af en toe stuurden ze een berichtje om haar te laten weten dat ze aan haar dachten, dat ze er voor haar waren als ze met iemand wilde praten. Dat wil ze niet. Ze wil iedereen op een afstand houden. Ze leest het sms’je van Kim: Wat naar. Laat maar weten als ik iets voor je kan doen. Ik denk aan jullie. Kx. Catherine drukt haar sigaret uit en nipt van haar koffie. Die smaakt naar plastic, biedt geen troost en vult niet. Maar Kims bericht geeft haar stof tot nadenken. Er zit geen afkeuring in. Ze heeft het boek gelezen, maar dat doet er niet meer toe. Wat er ook gebeurt, dat gedeelte is tenminste voorbij. Als Nick het overleeft, en ze gelooft dat hij het zal overleven, dan is het afgelopen met de geheimen. Dan zal hij alles weten. En Robert? Hem zet ze voorlopig van zich af.

Ze staat op en gooit haar beker in de prullenbak om terug te keren naar de binnenwereld. Het zachte gebrom en gezoem van de warmte, het licht, de monitoren, de apparatuur die dit gebouw en de mensen erin draaiende houdt. Terwijl ze naar de intensive care loopt, bestudeert ze het patroon op het glimmende zeil. Zelfs de zwarte strepen zijn gladgewreven en ze stelt zich voor dat er iemand op weer een andere machine zit die door de gangen heen en weer zoeft. Ze denkt dat ze dat beeld heeft gezien, maar kan zich niet herinneren of het echt was of iets van de televisie.

Ze drukt op de zoemer en de verpleegkundige kijkt op, ziet haar en laat haar binnen.

‘Uw vader is er,’ fluistert ze met een lachje. Catherines vermoeide blik volgt die van de verpleegkundige. Ze kijkt naar de magere gestalte die over Nicholas’ bed gebogen staat. Haar vader is al tien jaar dood. Ze schreeuwt niet: ze krijst, en rent op hem af. Ze grijpt hem vast, trekt hem weg, boort haar vingers in zijn knokige schouders. Wat is hij licht. Ze draait hem om zodat hij haar aankijkt en duwt hem zo hard ze kan totdat hij valt, tegen een stoel knalt en op de grond belandt, waar hij blijft zitten en naar haar opkijkt. Maar dan wordt ze van achteren vastgegrepen. De verpleegkundige die eerst zo bezorgd over Catherine was is nu alleen bezorgd om de oude man die voor haar op de grond ligt. Ze hurkt bij hem neer, praat met hem, controleert of hij kan staan. Ze helpt hem overeind en Catherine kijkt toe, terwijl een tweede verpleegkundige haar vasthoudt. Dit kán niet. Ze worstelt met de vrouw.

‘Hij hoort hier niet! Haal hem hier weg!’ gilt ze. ‘Hij is mijn vader niet. Jullie hadden hem niet binnen mogen laten. Haal hem weg. Haal hem hier weg!’ Door haar hysterische reactie verstevigt de verpleegkundige haar greep.

‘Als u niet kalmeert, roep ik de bewaking.’

‘Het is al goed, ik ga al. Neem me niet kwalijk…’ De oude man beeft, zijn stem trilt als hij zegt: ‘Ik wou alleen zien hoe het met Nicholas ging. Het spijt me verschrikkelijk.’ Hij is de situatie meester, Catherine niet. Hij heeft een kleine snee op zijn hoofd, maar wil geen drukte maken. Ze ziet dat hij naar de deur wordt gebracht door de verpleegkundige, die zich genoodzaakt voelt om die broze, gewonde oude man te ondersteunen. Catherine hoort hoe hij een rol speelt en nog meer verontschuldigingen stamelt. Hij wilde alleen maar Nicholas zien. De deuren schuiven sissend achter hem dicht en dan laat Catherine zich op haar knieën vallen, met haar hoofd op Nicholas’ bed.

Nu wordt ze in de gaten gehouden. De tweede verpleegkundige blijft in de buurt. Catherine is niet te vertrouwen. Ze begint te huilen, probeert door haar tranen heen uit te leggen: ‘Ze had hem niet moeten binnenlaten. Hij mag niet binnenkomen – hij wil mijn zoon kwaad doen…’

‘U maakt de andere bezoekers van streek. We kunnen er buiten over praten. Ik kan iemand voor u roepen om mee te praten…’

Catherine schudt haar hoofd.

‘Nee, nee.’ Ze wil niet vertrekken. Ze kan Nick hier niet alleen laten. Het is er niet veilig. ‘Het spijt me,’ zegt ze. ‘Maar alleen Robert of ik mag bij hem zijn; niemand anders mag hier binnenkomen.’ De verpleegkundige loopt weg.

 

Robert komt eerder dan gewoonlijk, en Catherine holt opgelucht naar hem toe.

‘Hij was hier. De vader. Hij probeerde bij Nicholas te komen. Hij wilde hem iets aandoen.’

Hij schudt haar van zich af. ‘Het ziekenhuis heeft me gebeld. Ik weet wat er is gebeurd. Ik zei dat hij mocht komen. Ik heb hem uitgenodigd. Hij heeft het volste recht om Nick te zien…’

‘Heb je hem gevráágd om te komen? Ben je gek geworden?’

‘Nee, ik ben niet gek.’

‘Hoe haal je het in vredesnaam in je hoofd?’

Hij kijkt haar aan alsof hij niet gelooft dat ze hem zoiets vraagt.

‘Hij weet hoe het is om een zoon te verliezen.’

‘Heb je hem ontmoet?’ Zij verheft haar stem, terwijl hij kalm blijft.

‘Nee, nog niet. Als ik had geweten wat zijn zoon voor onze zoon heeft gedaan, had ik jaren geleden contact met hem en zijn vrouw opgenomen. Ik zou ze hebben bedankt. Het is te laat om Jonathans moeder te bedanken, maar ik kan in ieder geval proberen het goed te maken met zijn vader.’

Het is voor het eerst dat ze hem Jonathans naam hoort noemen.

‘Hoe kon je dat doen, Robert? Hoe kon je hem hier uitnodigen?’ Hij negeert haar en loopt langs haar heen naar Nicholas’ bed. Ze gaat achter hem aan en sist in zijn oor. ‘Waarom denk je dat hij om vier uur ’s nachts is gekomen? Snap je dan niet dat hij dacht dat er dan niemand in de buurt zou zijn?’ Hij draait zich om en pakt haar vast, zijn vingers boren zich in haar bovenarmen.

‘Ik zag hem over Nicholas gebogen staan. Hij wilde…’ sputtert ze.

‘Wat wilde hij? De verpleegkundige heeft me precies verteld wat er is gebeurd. Ze heeft me verteld wat je deed…’ Hij duwt haar naar de deur toe.

‘Alstublieft, meneer Ravenscroft…’ Een verpleegkundige komt naar hen toe. ‘Dat kunnen we hier niet hebben…’

‘Het spijt me, neem me niet kwalijk,’ zegt Robert. ‘Mijn vrouw gaat nu weg.’ Hij draait Catherine zijn rug toe en gaat bij Nicholas’ bed zitten.