14

 

 

 

 

 

Eind voorjaar 2013

 

 

Dus Nancy en zij hebben elkaar ontmoet. Stiekem, zonder dat ik ervan wist. Ik vond haar briefje toen ik naar de flat ging om het manuscript terug te brengen. Ik moest het een paar keer lezen voordat ik erop durfde te vertrouwen dat ik het goed had begrepen. En toen kreeg ik het er benauwd van: een harde stomp in de maag, die me deed duizelen en me de adem benam. Het besef dat ze elkaar hadden ontmoet deed pijn, maar niet zo erg als de ontdekking dat Nancy haar had verteld dat ik dood was. Dat zinnetje viel me rauw op mijn dak: ‘toen we elkaar zagen, had u kort daarvoor uw man verloren.’ Ze was ‘getroffen’ door Nancy’s ‘waardigheid’. Die was haar ‘bijgebleven’. Ze kon niet geloven dat ‘u de auteur zou kunnen zijn van het boek dat in mijn huis terecht is gekomen’. Ze vroeg zich zelfs af of Nancy van het bestaan ervan op de hoogte was. Nee, natuurlijk niet. Ze is dood, achterlijke trut die je bent.

Wat een zelfingenomen, verwaande idioot. Maar haar toon is eerbiedig, dat moet ik haar nageven. Ze beschreef mijn echtgenote als een ‘integere’ vrouw, met ‘een diepgaand begrip’. Daar heeft ze gelijk in. Nancy had inderdaad veel mensenkennis. De vrouw vond dat Nancy en zij ‘maar eens moesten afspreken voor een gesprek’ en was zo attent om haar telefoonnummer te geven.

Het is mijn eigen schuld dat ik zo overrompeld werd. Als ik Nancy’s notitieboekjes niet als nutteloos gekrabbel had afgedaan en ze samen met haar manuscript had meegenomen, zou ik al een poos geleden van hun ontmoeting hebben geweten, want alles staat erin. Er stonden niet alleen maar ideeën in voor een roman, de boekjes waren veel meer dan dat. Ik heb ze pas bekeken nadat ik het briefje had gelezen, en het stond er allemaal in, alle bijzonderheden over hun afspraak: de datum, de tijd, de plaats, zelfs het weer. En Nancy’s verrukkelijke beschrijving van CR: ‘Ik herkende haar meteen toen ze op me af liep, en ik werd misselijk zodra ik haar zag. Ze had er geen idee van dat ik haar al eens eerder had gezien. Ze was kil, alsof alles over haar heen spoelde zonder sporen achter te laten – alsof ze met Scotchgard was behandeld. Niets leek aan haar te blijven kleven. Ze had zichzelf schoongeveegd, er was geen smetje aan haar te zien…’ Nancy had haar onmiddellijk door en wat ze zag beviel haar niet.

Ik heb de notitieboekjes mee naar huis genomen en ze gelezen en herlezen. Er stond veel in waar ik troost uit putte. Ik ben blij dat ze ze heeft bewaard. Net als de foto’s zijn het stukjes van een puzzel. Elk woord dat erin staat heb ik opgezogen; ik heb de inkt op de bladzijden geproefd. Ik neem ze mee naar bed en leg ze onder mijn kussen. Als ik slaap, droom ik dat de woorden van de bladzijden mijn hoofd in drijven, zodat Nancy’s intiemste gedachten door de mijne worden opgenomen. Ik heb die bladzijden opgegeten en doorgeslikt. Nu is ze in me, mijn lieve schat. Nu zijn we één. Ze heeft me kracht gegeven: de buitenwereld kan me niet aanraken, maar ik haar wel, wanneer ik maar wil.

Het is verrassend warm. In april was het guur, maar in mei is het snikheet. Toch wil ik de ramen niet openzetten, ook al zou de lucht verkoeling brengen. Ik houd ze liever gesloten en de gordijnen dicht. Ik heb mezelf opgesloten, ingemetseld. Het is middag. Mijn enige concessie aan de warmte is dat ik mijn sokken heb uitgetrokken en mijn blote voeten onder mijn bureau heb weggestopt, waar ik er niet naar hoef te kijken. Ze zien er niet fraai uit. De laatste tijd heb ik het niet zo nauw genomen met mijn lichaamsverzorging en mijn teennagels zijn veel te lang. Ze krullen aan het uiteinde om, niet wetend in welke richting ze moeten groeien. Hard, net als bot. Ik bijt op mijn vingernagels om ze kort te houden, spuug ze uit en laat ze liggen waar ze neerkomen, bros en scherp op mijn bureau. Maar ik ben geen circusartiest: met mijn teennagels lukt me dat niet. Bovendien vermoed ik dat mijn tanden er niet op berekend zouden zijn.

Een klop op de deur. Ik verwacht niemand. Ik sta op van het bureau en gluur door het raam. Het is mijn vriend Geoff, de drukker. Ik laat het gordijn zakken. Zal ik hem binnenlaten? Het is een bende in huis. Ik neem de tijd. Als hij weggaat voordat ik bij de deur ben, het zij zo.

Als ik opendoe staat hij er nog.

‘Ik vroeg me af hoe het ermee gaat,’ zegt hij.

‘Prima,’ antwoord ik.

Hij houdt mijn boek omhoog.

‘Ik heb het gelezen,’ zegt hij. ‘Niet wat ik ervan had verwacht, eerlijk gezegd.’

Ik trek een wenkbrauw op, maar omdat hij glimlacht waag ik het erop. Ik ga opzij en laat hem binnen. Hij loopt door en ik zie hem verbaasd rondkijken. Ik heb nog steeds niet goed opgeruimd na mijn woede-uitbarsting toen ik de foto’s ontdekte.

‘Er is bij me ingebroken.’

‘O jezus, Stephen, wat vreselijk.’

Ik haal mijn schouders op. ‘Ze hebben rotzooi gemaakt, maar de waardevolle spullen hebben ze over het hoofd gezien,’ zeg ik met een knikje naar mijn laptop die ongedeerd op het bureau staat. Ik vraag of hij thee wil en hij zegt ja, waarna hij achter me aan loopt naar de keuken. Ik ben me ervan bewust dat mijn teennagels onder het lopen over het zeil krassen. Zou hij het merken? Mijn sloffen liggen onder de keukentafel en onderweg naar de ketel blijf ik even staan om ze aan te schieten.

‘Nou, hoe gaat het ermee?’ vraagt hij weer.

Hij is nerveus, zijn toon overdreven opgewekt. Ik wacht tot ik de ketel heb gevuld voordat ik antwoord geef.

‘Met mij gaat het goed.’ Ik kijk hem over mijn schouder aan.

‘En met het boek? Hoe gaat het met de verkoop?’

‘Ach, langzaam maar gestaag.’ De verkoop interesseert me niet, al weet hij dat niet. Ik wacht tot het water kookt en verwarm dan de theepot. Ik vraag me af of hij weet dat ik maar twee exemplaren ben kwijtgeraakt, maar ik weet zeker dat ik de enige ben die over die informatie beschikt.

‘Het punt is, als je online gaat verkopen, moet je eigenlijk een profiel hebben – een blog beginnen of zo, weet je… en ik wist niet zeker of je daarvoor voelt. Ik zou je ermee kunnen helpen, als…’

‘Wat vond je ervan?’ val ik hem in de rede. Ik blijf met mijn rug naar hem toe staan, zo nerveus als een schooljongen. ‘Je zei dat je het hebt gelezen. Hoe vond je het?’

‘Ik vond het erg goed,’ antwoordt hij, en ik draai me om, hunkerend naar meer.

‘Eerlijk gezegd is het niet het soort boek dat ik normaal gesproken kies, maar ik werd erdoor gegrepen. Ik denk dat je wel een echte uitgever zou kunnen vinden als je dat wilt.’

‘Dat is erg aardig, maar een vakman heeft vast geen belangstelling voor mijn boekje.’ Ik giet de theepot leeg, doe er drie theezakjes in en giet er kokend water op. Daarna zet ik er een theemuts op en breng de theepot naar de tafel.

‘Nou, ik denk van wel. Het is minstens zo goed als veel van wat er wordt uitgegeven.’

In de kast zoek ik naar twee schone mokken en voor de zekerheid veeg ik ze even af met een theedoek. Dan ga ik tegenover hem zitten.

‘Melk en suiker?’

‘Melk, twee klontjes,’ zegt hij.

Ik mag Geoff wel. Hij laat weinig los over zichzelf en hij vraagt niet naar mij. We praten over boeken en muziek, en zijn uiterlijk heeft iets slordigs wat ik troostend vind. Zijn neusharen zijn niet getrimd, ze trillen als spinnenpoten wanneer hij in zijn thee blaast. Hij is onverzorgd, een teken van een gezonde geest volgens mij. Tegelijkertijd is hij fatsoenlijk, niet opzettelijk slonzig. Hij heeft zich geschoren, al kan ik zien dat zijn scheermes niet meer zo scherp is. Hij draagt een overhemd, geen T-shirt, maar het zit te strak om zijn buik, er staat spanning op de knopen bij zijn middel en door de opening steekt nog meer haar. Het bovenste knoopje zit niet los, maar ontbreekt. Ik voel genegenheid voor hem, en hij ook voor mij, denk ik. Misschien heeft hij zijn vader verloren of is hij bang dat hij net zo zal worden als ik. Hoe dan ook, hij is aardig zonder neerbuigend te zijn. En hij vindt mijn boek leuk, hij vindt het echt leuk.

‘Ik weet dat je het allemaal zelf wilt afhandelen, Stephen, maar ik hoop dat je het niet erg vindt… Toen ik je boek eenmaal had gelezen dacht ik… Nou ja, ik vond dat het wel een zetje kan gebruiken, dus heb ik een paar exemplaren naar de plaatselijke boekhandel gebracht en daar zeiden ze dat ze die zouden uitstallen. Kijken hoe het loopt. Ze willen graag plaatselijke auteurs promoten, en toen ik over jou vertelde, waren ze erg geïnteresseerd.’

Ik wist niet hoe ik het had.

‘Ligt het in een boekwinkel? Die in de hoofdstraat?’

‘Ja. Had ik dat niet moeten doen?’

Zie ik er ontevreden uit? Ik ben alleen verbaasd. ‘Nee, nee. Alleen zou ik daar zelf nooit aan hebben gedacht. Dank je.’ Ik ben geroerd.

‘Je beseft geloof ik niet hoe goed het is.’

O, jawel hoor, en of ik dat besef.

‘Tja, weet je, niemand slaat zichzelf graag op de borst.’

Razendsnel denk ik na. Zou ze ooit naar deze buurt komen en de plaatselijke boekhandel binnengaan? Heel even slaat mijn verbeelding op hol met gedachten aan een signeersessie, waarbij zij in de rij staat en me haar exemplaar laat signeren. Geoff glimlacht naar me, en dan merk ik dat ik zelf ook moet glimlachen om die fantasie.

‘Soms stond ik er wel even van te kijken.’ Hij trekt een wenkbrauw op. ‘Behoorlijk expliciet.’

Mijn glimlach is verdwenen. Hij is bang dat hij te ver is gegaan. Ik hef mijn kin en glimlach weer. Zijn opluchting is voelbaar.

‘De oudjes doen het nog best,’ zeg ik. Terwijl ik mijn thee drink kijk ik hem over de rand van mijn beker aan.

Ik wil zeggen dat het waargebeurd is, dat het eigenlijk op de plank met non-fictie zou moeten staan. Maar ik wil hem niet afschrikken, en voorlopig is de afloop nog wishful thinking, fictie die nog geen werkelijkheid is geworden.

‘Wat vond je van haar?’ vraag ik daarom maar. ‘Vind je dat ze haar verdiende loon heeft gekregen?’

Daar denkt hij even over na.

‘Tja, ik weet niet. Moeilijke vraag. Ik bedoel, ze was een manipulatief kreng, maar ik denk dat ze de kans greep om ermee weg te komen, hè?’

Mijn maag krimpt ineen. Hij heeft makkelijk praten. Hij zit niet opgescheept met de gevolgen van wat ze wel en niet heeft gedaan.

‘Je hebt nog geen antwoord gegeven op mijn vraag,’ weet ik uit te brengen. ‘Heeft ze het verdiend?’

‘Nou, ik had geen medelijden met haar toen het gebeurde,’ zegt hij, ‘dus ik denk van wel. Geweldige beschrijving.’

Da’s beter. Ik knik, neem nog een slokje thee en krijg zin in de buitenkans die me in de schoot is geworpen. Ik heb een drukke middag voor de boeg, surfen naar boekwinkels in de buurt. Waarom niet? Niets te verliezen door het aan de man te brengen. Ik zal mezelf toonbaar moeten maken – of misschien zou Geoff een nettere vertegenwoordiger zijn. Die brave Geoff, mijn onschuldige medeplichtige.

‘Denk je dat er hoop is? Denk je dat andere boekwinkels misschien geïnteresseerd zijn?’

‘Nou, ja, dat is best mogelijk. Laten we eerst maar afwachten hoe het bij Hillside Books gaat en daarna zien we wel verder.’

‘Dus als het goed loopt, ben jij dan bereid om me te helpen het te verspreiden?’

‘Met alle plezier, Stephen. Met alle plezier.’

Ik geloof dat er zelfs tranen in mijn ogen staan.

‘Ik kan je niet vertellen hoeveel jouw steun voor me betekent. Het is een eenzame weg, Geoff, en de wetenschap dat er iemand is die in me gelooft, nou…’ Ik haper.

Dan glimlacht hij. Ik denk dat ik waarachtig zijn dag heb goedgemaakt.