34
Zomer 2013
Door de geur trekt Catherine zich nog meer in zichzelf terug: de geur in het huis van een oud mens. Geen urine, zoiets definieerbaars is het niet, maar toch een heel aparte geur. Wat is het? Vuilnisbakken die te lang hebben gestaan voordat ze zijn geleegd? Jarenlang huisdieren gehouden? Vacht vermengd met textiel? Elektrische luchtverfrissers met de geur van nepbloemen om dit alles te verhullen?
‘Dag, lieverd.’ Haar moeder komt op wankele spillebenen overeind om haar te begroeten. Catherine zet haar koffer neer en laat zich omhelzen, terwijl ze behoedzaam vanwege haar moeders tere botten een arm op haar rug legt. Een zacht klopje. Een moederlijk klopje, maar dan van haar, de dochter die graag bemoederd wil worden maar bang is dat ze daar te oud voor is.
‘Fijn dat ik hier mag logeren, mam. Het is zo’n rotzooi met de werklui, en Robert is weg, dus…’ Ze vertrouwt erop dat haar moeder niet meer weet dat de werklui weken geleden zijn vertrokken en dat Robert al in geen jaren voor zijn werk op reis is geweest.
‘Is hij weer in Amerika?’
Catherine knikt, want ze wil niet meer tegen haar moeder liegen dan noodzakelijk is.
‘Kan ik iets voor je klaarmaken, lieverd?’
Het is zeven uur en Catherine heeft nog niet gegeten, maar het enige wat ze wil is in een donkere kamer gaan liggen slapen. Ze is misselijk en haar hoofd bonkt. ‘Zeg, mam, ik geloof dat ik migraine krijg. Vind je het erg als ik even ga liggen? Het is vast zo weer over.’
Haar moeder houdt haar hoofd schuin en haar glimlach gaat over in een medelijdende blik. ‘Ik had ook vaak hoofdpijn op jouw leeftijd,’ zegt ze.
Catherine loopt de enige slaapkamer in het flatje binnen en zet haar koffer neer bij het bed waar haar vader ooit in heeft geslapen. Twee eenpersoonsbedden tegen elkaar aan geschoven. Dan herinnert ze zich dat haar moeder nu in haar vaders bed slaapt, dichter bij de deur, dichter bij de wc, dus neemt ze haar moeders oude bed. Er zit een vieze, donkere plek aan het uiteinde van het dekbed waar de kat heeft geslapen. Ze kleedt zich uit, stapt in haar ondergoed het bed in en doet haar ogen dicht. Ze heeft slaap nodig. Als ze kan slapen, kan ze misschien helderder denken en langzamerhand begrijpen wat er in haar leven aan de hand is.
Ze hoort het zachte geschuifel van haar moeders sloffen op het tapijt dichterbij komen. Dan hoort ze dat er een glas water op het nachtkastje wordt neergezet, en het klikje van plastic en aluminiumfolie. Als ze haar ogen opent, ziet ze haar moeder over haar heen gebogen staan, met twee pilletjes in haar uitgestrekte hand. Ze weet misschien niet welke dag van de week het is, maar de drang om voor een ziek kind te zorgen is ze nog niet kwijt.
‘Bedankt, mam,’ fluistert Catherine. Ze slikt de pillen door en doet haar ogen weer dicht.
Urenlang ligt Catherine in het donker te luisteren naar haar moeders eenzaamheid: er wordt een lichte maaltijd klaargemaakt en op een dienblad opgegeten voor de tv, die tegen zichzelf praat. De stem van haar moeder als ze de telefoon opneemt, plotseling helder en opgewekt, die zijn eigen voorstelling geeft: ‘O, met mij gaat het uitstekend. Catherine is er. Een aangename verrassing, ja. Robert is weg. Ja, hij is weer in Amerika…’ Allemaal volkomen geloofwaardig, totdat ze haar tegen de beller hoort zeggen dat Nicholas thuis in goede handen is bij de oppas. ‘Zo’n leuk meisje…’
O, wat zijn we allemaal goed in verdoezelen. Net doen alsof alles piekfijn in orde is. Alleen is haar moeder niet meer zo alert: ze glipt van de ene tijd in de andere, waardoor ze zichzelf verraadt. Catherine sukkelt in slaap, terwijl de televisie zachtjes kwettert in de kamer ernaast.
Het is stil en donker als ze wakker wordt en zich omdraait om naar de heuvel van haar moeders lichaam in het bed naast haar te kijken. Ze ligt op haar rug met haar mond open, en de huid van haar gezicht hangt slap omlaag langs haar kaken. Zo zal ze eruitzien als ze dood is. Catherine neemt haar aandachtig op, overmand door de triestheid van dingen die voorbij zijn: haar jeugd, de jeugd van haar kind, de kracht van haar moeder en haar geloof, ooit, dat de liefde van haar moeder haar de kracht had geschonken om alles te boven te komen. Haar geloof dat ze die kracht in haar botten had opgenomen, als een pantser. Ze heeft de behoefte om te praten, ze móét het aan iemand vertellen. Het is te veel om het nog langer te verzwijgen.
‘Mam…’
Haar moeder verroert zich even, haar oogleden trillen.
‘Mam, er is iets gebeurd…’
De ogen van haar moeder blijven gesloten. Dan vertelt Catherine haar alles wat ze niet tegen Robert kon zeggen. Het komt er allemaal uit. Haar schaamte, haar schuldgevoel. Alles. Haar moeder zwijgt. Heeft ze het gehoord? Of is Catherines verhaal in haar dromen weggezakt? Ja, misschien droomt ze Catherines verhaal. Misschien herinnert ze zich er flarden van, wie weet, en houdt ze het erop dat ze heeft gedroomd. Het doet Catherine goed dat ze het voor het eerst hardop heeft gezegd, in ieder geval goed genoeg om daarna weer in slaap te vallen. Ze slaapt zo diep dat ze niet voelt dat haar moeder ’s nachts haar hand pakt, een poosje vasthoudt en er dan een kneepje in geeft.