26
Zomer 2013
Wij vielen duidelijk uit de toon op het vliegveld. Misschien leek dat alleen maar zo en hadden anderen niets in de gaten. Al vermoed ik dat de meer oplettende reizigers het middelbare echtpaar met rode ogen, alsof ze hard aan vakantie toe waren maar er kennelijk tegen opzagen om in het vliegtuig te stappen, wel zullen hebben opgemerkt. Misschien veronderstelden ze vliegangst. Maar het was landingsangst die Nancy en mij parten speelde – de angst dat het allemaal werkelijkheid zou worden. Tot dusver hadden we ons er alleen een voorstelling van kunnen maken. Nu moesten we kijken naar het lichaam van onze zoon, die dood was, die iets had meegemaakt wat wij eerst zelf hadden moeten ervaren.
Voordat we naar het vliegveld waren vertrokken, had ik de drie ansichtkaarten die Jonathan ons had gestuurd van het dressoir gepakt: Parijs, Nice, Sevilla. Glanzend en fleurig. Haastig neergekrabbelde woorden, die van weinig belang waren toen ze voor het eerst werden gelezen, maar die later telkens opnieuw nauwkeurig zouden worden bestudeerd. De kaart uit Sevilla hadden we als laatste ontvangen: de kathedraal die in het zonlicht baadde, met op de voorgrond toeristen die met paard-en-wagen werden rondgereden. Hoe konden die toeristen weten dat hun beeld voor altijd op ons netvlies gebrand zou staan? Dat toen de kaart op onze mat belandde we hen zouden zien en hen daarna zouden omdraaien om de woorden te lezen die zoals later bleek de laatste waren die we ooit van onze zoon zouden krijgen:
Lieve mam en pap,
Ben twee dagen hier geweest. Ga morgen naar de kust. Wil met de ferry naar Tanger.
Liefs,
J xox
We spraken geen van beiden Spaans, dus het consulaat in Jerez hielp ons met de ambtelijke rompslomp. Die was omvangrijk. De ene verklaring na de andere moest worden getekend, gestempeld en aan verschillende instanties worden overhandigd voordat we onze jongen mee naar huis mochten nemen.
Het was vele jaren geleden dat we Jonathan naakt hadden gezien, maar toen we hem daar zagen liggen was hij vrijwel naakt, met alleen een doek over zijn geslachtsdelen. Hij was volmaakt. Geconserveerd in de dood, zijn ogen gesloten, en onmiskenbaar onze zoon. Het consulaat had ons laten weten dat hij zou worden gebalsemd – dat vereist de Spaanse wet voordat een lijk mag worden vervoerd. Ik begreep de technische aspecten van de balseming, die begrepen we allebei, maar we wilden er geen van beiden te lang over nadenken.
Jonathan was verdronken, maar zijn gezicht was niet opgezwollen, zoals ik had verwacht. Aan de binnenkant van zijn linkerarm liep een litteken. Ik liet mijn vinger eroverheen gaan, ik streelde de koude huid langs een paarse streep die zich met een andere kruiste. Een wond die hij had opgelopen tijdens het ongeluk, werd ons verteld.
Ik huilde, zo zachtjes mogelijk, maar toch huilde ik. Nancy beefde. Er gingen schokken door haar hele lichaam, niet alleen door haar schouders. Ze beefde niet van het snikken. Dit was aanhoudend, langdurig. Er was iets in haar gescheurd waardoor de ene schokgolf na de andere door haar heen trok. Het was alsof ze was ingeschakeld en niet meer kon worden uitgezet. Ik sloeg mijn armen om haar heen om haar te kalmeren, maar dat lukte niet. En het ergste was haar zwijgen. Haar diepe stilzwijgen. Toen ik haar de kamer uit probeerde te loodsen, wilde ze niet meekomen. Ze boog voorover en pakte Jonathans hand. Die was stijf en wilde haar hand niet meer omsluiten. We zagen dat zijn palm paars en geschaafd was, en dat de huid was gescheurd en verbrand waar hij zich ergens aan had vastgegrepen. Hij moet zich hebben vastgeklampt of zijn leven ervan afhing. Nancy zakte door haar knieën en kuste zijn arme hand en ik legde mijn beide handen op haar schouders. De man van het consulaat schuifelde onrustig met zijn voeten. Het leed geen twijfel dat dit onze zoon was, maar niettemin moesten we een formulier tekenen om dat te bevestigen. Hij vond het tijd dat we vertrokken, dat kon ik merken. Kennelijk zag ik er hulpeloos uit, want hij kwam naar ons toe.
‘Mevrouw Brigstocke, mevrouw Brigstocke, we kunnen nu gaan.’
Het was een opluchting dat ze hem negeerde; dat gaf mij de gelegenheid om te handelen. Ik maakte haar hand los van die van Jonathan en nam hem in de mijne.
‘Kom mee, Nancy. Kom maar, schat.’ Eindelijk liet ze zich door mij de kamer uit loodsen. Het consulaat had een auto geregeld om ons naar de badplaats te brengen waar Jonathan was gestorven. Ik had er geen seconde bij stilgestaan of wij ergens iets voor moesten betalen. Dat moesten we inderdaad, bleek later. De kosten werden niet door Jonathans reisverzekering vergoed.
Zwijgend reden we van Jerez naar Tarifa, zwetend achter in de auto. Toen we aankwamen was het eerste wat Nancy wilde naar het strand gaan. Ik vroeg de chauffeur of hij kon blijven wachten. Het was veel te warm. Middag. Er was nergens beschutting, nergens viel te ontkomen aan de brandende zon. Het was het grootste strand waar we ooit waren geweest: kilometers wit zand. Het was een woestijn, alleen waren er massa’s mensen. Horden, verbrand, glimmend van de olie. Wij waren de enigen die gekleed waren. Onze schoenen zakten weg in het zand en ik vroeg me af of ik ze zou uittrekken om op blote voeten te lopen, maar Nancy stapte vastberaden door, dus ik volgde haar. Ze liep regelrecht op de zee af, terwijl ze met haar ene hand haar hoed op haar hoofd hield. De wind joeg om ons heen en ik kneep mijn ogen tot spleetjes om te voorkomen dat het zand erin waaide. Het was een vijandige omgeving. Het kostte ons een kwartier om het water te bereiken, en toen stonden we daar voor ons uit te staren. Het was alsof we in de ruimte keken; ik kon het einde niet zien. De wind speelde op het water, zweepte het op tot wit schuim, maar er speelden ook kinderen en er waren windsurfers die door de wind vooruit werden geholpen. Voor hen was het een vriendelijke omgeving. Mijn kruin begon te verbranden en ik stelde me voor dat er blaren zouden ontstaan en dat ik na een paar dagen zou gaan vervellen. Ik kon er niet tegen en legde mijn hand op Nancy’s arm, maar die schudde ze van zich af. Ze was nog niet in staat om te vertrekken. Ik schaamde me omdat ik mijn zwakheid had laten blijken. Achteromkijkend vroeg ik me af waar Jonathan op het strand had gelegen. Zou hij hebben geprobeerd te windsurfen? Toen ik me weer omdraaide, trok Nancy haar schoenen uit. Met haar ene hand hees ze haar rok op en de andere stak ze naar mij uit. Ik trok mijn sokken en schoenen uit, rolde mijn broekspijpen op en liep samen met haar het water in. Zo bleven we een ogenblik staan en toen ik zag dat ze haar ogen dichtdeed, deed ik dat ook. Dag Jonathan, zei ik in gedachten en ik stelde me voor dat zij hetzelfde deed. Daarna gingen we terug naar de auto en reden we naar Jonathans hotel.
Onze chauffeur wist precies waar hij moest zijn: een goedkoop hotel voor rugzaktoeristen in een zijstraat, ongeveer twintig minuten van het strand. Ik verwachtte dat we er vriendelijk zouden worden ontvangen, maar dat was niet zo. In het hotel zeiden ze dat ze Jonathan haast niet hadden gezien tijdens zijn verblijf. Ze kenden hem niet. Hij was een vreemdeling die toevallig overleed toen hij hun gast was. Ik vond ze ontwijkend, ze leken bijna opgelaten, alsof we hen verantwoordelijk zouden stellen voor de dood van onze zoon. Het was hun schuld niet. Niemand kon er iets aan doen, kregen we telkens weer te horen. Het was een ongeluk. De zee is verraderlijk, de wind kan plotseling opsteken, zoals op die dag. Was er een rode vlag gehesen? Niemand leek zich dat te kunnen herinneren.
Jonathans rugzak stond op een stoel in de kamer die hij had gebruikt. Het was een ongastvrije kamer: een eenpersoonsbed met een laken en een deken; een gehavende ladekast waar zijn kleren nog in lagen. De politie had de tas teruggebracht die hij had meegenomen naar het strand. Ze hadden de sleutel van zijn kamer gevonden en zijn hotel opgezocht. Daar hadden ze zijn paspoort aangetroffen, en zo hadden ze ons opgespoord.
Nancy nam de leiding. Ze haalde zijn kleren uit de laden en vouwde ze op voordat ze ze op het bed legde. Ik mocht haar niet helpen. Dit was haar terrein. Terwijl zij Jonathans spullen doorzocht, zat ik in een stoel bij het raam en keek naar het uitzicht dat hij zou hebben gezien. Hij keek niet uit op de zee – zijn kamer lag aan de achterkant van het goedkope hotel. Dus terwijl ik twee, mogelijk Scandinavische, rugzaktoeristen gadesloeg die op een geel en roze betegelde binnenplaats op witte plastic stoelen aan een witte plastic tafel zaten, moet Nancy Jonathans camera hebben gevonden. Heeft ze die in zijn rugzak gestopt? Dat weet ik niet. Of heeft ze hem in haar eigen tas verstopt? Daar zal ik nooit achter komen, maar ik vraag me af of ze op dat moment besloot de film te laten ontwikkelen en afdrukken. Was het toen of pas later, toen we weer thuis waren? Ik heb zijn camera nooit gezien. Ik nam aan dat die ergens zoek was geraakt of door iemand uit het hotel was gestolen toen ze wisten dat Jonathan er niet meer voor terug zou komen. Het was een dure camera – het duurste cadeau dat we ooit voor hem hadden gekocht. Een Nikon, het topmodel, met een superzoomlens. Ons cadeau voor zijn achttiende verjaardag. Als hij hem was verloren, zou hij ons dat niet graag hebben verteld.
Toen ik me weer van het raam wegdraaide, zag ik dat Nancy Jonathans zakmes vasthield, een Zwitsers legermes, nog een verjaardagscadeau van ons. Was hij toen dertien? Veertien? Hoe dan ook, hij had volgens ons de leeftijd dat we hem ermee konden vertrouwen. Nancy vond zijn aftershave, spoot een beetje in de lucht en snoof; nog een laatste keer dat we de geur van onze zoon opsnoven. Waarom moest ze alles per se daar uitzoeken? Pak alles alsjeblieft in. Ik wilde daar weg. Ze hield een pakje sigaretten omhoog. We wisten geen van beiden dat Jonathan rookte. Zijn vriendin Sasha zou dat nooit hebben goedgevonden. Daar was ze het type niet naar. Misschien was hij na haar vertrek gaan roken. Waar zou Sasha nu zijn? Van middelbare leeftijd en getrouwd waarschijnlijk. Ze was heel aardig, maar toch zou ik niet gewild hebben dat Jonathan met haar was getrouwd. Nee, dat is niet waar. Als zij niet naar huis was gegaan, als ze met Jonathan in Spanje was gebleven, zou hij vermoedelijk nog in leven zijn. En daar zou ik alles voor overhebben, zelfs als dat betekende dat hij zich had opgeofferd in een huwelijk met een serieuze, enigszins humorloze vrouw.