33
Zomer 2013
Nicholas neemt zijn weekendtas mee naar boven, naar de logeerkamer, laat hem op de grond ploffen en valt achterover op het bed: in vrije val, benen wijd, schoenen aan, hoofd op het kussen. Hij doet zijn ogen dicht en ruikt zijn moeder. Hij doet zijn ogen weer open. Jawel, hij kan haar echt ruiken. Dan snuffelt hij aan het kussen. Het is onmiskenbaar haar geur. Ze heeft in de logeerkamer geslapen! Wat is er in godsnaam aan de hand? Zijn vader heeft haar geen gedag gezegd toen ze wegging. Hij is niet eens met haar mee naar de deur gelopen. Dat is niets voor hem – hij aanbidt haar. Daarom heeft Nicholas dat maar gedaan. Tenslotte moest iemand dat doen. Hij had medelijden met haar. Hij kan zich niet herinneren dat hij ooit medelijden met zijn moeder heeft gehad.
De manier waarop ze is vertrokken herinnert hem aan toen hij klein was en ze vaak weg moest voor haar werk. Dat vond hij nooit erg. Wanneer ze thuiskwam, vertroetelde ze hem alsof ze hem vreselijk had gemist. Meestal negeerde hij haar – het voelde nooit gemeend, ze deed maar alsof. Hij kon het dagenlang volhouden om niet met haar te praten. Ze kwam altijd thuis met een cadeautje. Sandy de hond was er een van. Waarschijnlijk had ze hem op het vliegveld gekocht, maar hij was dol op Sandy. Hij nam hem elke avond mee naar bed. Als ze thuis was, was zij altijd degene die hem naar bed bracht en hem voorlas. Dan lag hij daar met zijn ogen dicht en deed alsof hij sliep, maar ze bleef doorlezen en hij luisterde naar haar stem totdat hij uiteindelijk echt in slaap viel. Hij had haar gekwetst toen hij zei dat hij Sandy niet wilde houden. Waarom zou hij ook, verdomme?
Als het andersom was geweest, zou ze hem nooit hebben uitgenodigd om in hun mooie, nieuwe huis te komen logeren. Maar pap is zwak. Aan de andere kant, als pap niet ophoudt met zijn opgewekte geplaag, wordt Nicholas gek. Dat eeuwige gezeik over wat ze zullen eten… Hij krijgt al de kriebels als hij hem het cellofaan van hun tweepersoonsmaaltijd af ziet pulken; hij kon haast niet wachten om naar boven te gaan. Maar goed, het comfort thuis is wel prettig. Kan hij er wel tegen om bij zijn vader te zijn als die de hele tijd zo is? Ja, want hij heeft het geld nodig. Zijn eigen kamer gaat hij onderverhuren; pap hoeft er niets van te weten. Daar valt geld aan te verdienen. Arme mam, het laatste wat ze wil is dat hij rommel maakt in hun gloednieuwe logeerkamer.
Hij buigt zich over de rand van het bed en trekt de weekendtas naar zich toe om er zijn toilettas uit te halen. Hij heeft zijn tandenborstel meegenomen, maar geen zeep en geen shampoo. Dat is niet nodig. Hij is nu ‘thuis’. Mam zou een rolberoerte krijgen als ze wist dat hij drugs in huis had gehaald. Ze zou denken dat hij ‘zijn zelfbeheersing verloor’, ‘zijn zaakjes niet in de hand had’ en bang zijn dat hij weer ‘afgleed’. Tuurlijk niet. Een vaste baan, een net pak. Wat willen ze nog meer? Het is weer precies zoals vroeger: zijn ouders hebben geen flauw idee wat er met hem aan de hand is. Met hen is in ieder geval wel iets aan de hand, al is hij te beroerd om uit te zoeken wat. Laten zij maar hun geheimen hebben, hij heeft de zijne. Toch was het geschikt van die ouwe om de vakantie te betalen. Met zijn vriendin. Hij kan wel door de grond zakken als hij aan zijn leugen terugdenkt. Hij heeft geen vriendin, maar dat wilde zijn vader graag horen.
Van waar hij ligt kan hij de boomtoppen zien in de tuin. Ze worden omlijst door het raam. Net als hun oude huis, maar kleiner. Het ligt zelfs in dezelfde buurt, op een steenworp van waar hij is opgegroeid. Zijn vader was blij toen hij zei dat hij een vriendin had, maar Nicholas heeft geen zin in een vriendin. Te veel gedoe. Het geld kan hij echter goed gebruiken, dus zal hij het nog een poosje moeten volhouden – of misschien zegt hij dat hij besloten heeft om met vrienden weg te gaan. Pap zal het geld toch wel ophoesten. Hij kan moeilijk terugkrabbelen nu hij heeft gezegd dat hij wel wil bijspringen. Nicholas moet lachen als hij denkt aan wat zijn vader van zijn vrienden zou vinden.
Dat woord kan hij niet uitstaan. Vrienden. Wat houdt het in? Gabbers? Maten? Kameraden? Het zijn mensen met wie hij omgaat, meer niet. Ze doen geen moeite om elkaar goed te leren kennen. Het is net alsof je deel uitmaakt van een school vissen: je glipt erin, trekt je terug, steeds andere gezichten, maar allemaal zwemmen ze in dezelfde richting, in dezelfde formatie drijven ze verder. Met het geld voor een vakantie zou hij een hele week het hoofd boven water kunnen houden: zijn ogen dichtdoen en wegwezen, even ertussenuit en daarna weer aan het werk. Hij draait een joint en stopt die zonder hem aan te steken in zijn mond. Hij wil de ouwe niet ongerust maken. De balans tussen werk en privé, zo heet dat toch? En die heeft hij prima voor elkaar: alleen af en toe een beetje om de scherpe kantjes eraf te halen, maar nooit te veel.
‘Het eten is klaar,’ roept zijn vader naar boven. Nick zucht verveeld, maar reageert niet. Niet reageren: daar kon je ze goed mee op stang jagen. Het eten is klaar. Geen reactie. Uiteindelijk moest een van hen naar boven om hem te halen. Had hij ze dan niet gehoord? Ze hadden een hele poos staan roepen. Het eten wordt koud. Nick draait zich op zijn zij en begraaft zijn gezicht in het kussen om nog één keer zijn moeder op te snuiven. Erg close zijn ze nooit geweest, maar toch springen de tranen hem bijna in de ogen door haar geur.