19

 

 

 

 

 

Voorzomer 2013

 

 

Catherine wordt wakker. Ze kan zich niet herinneren dat ze indommelde, maar ze voelt dat ze een poosje moet hebben geslapen. Haar ogen zijn plakkerig. Het bed is leeg en onder de jaloezie piept licht naar binnen. Ze laat haar hoofd weer op het kussen zakken. De zon verwarmt de kamer. Buiten is het vast mooi weer. Het is na tienen. Robert is al uren geleden vertrokken. Hij vond het waarschijnlijk fijn om haar zo diep in slaap te zien.

Gisteravond zei hij dat hij al vroeg op kantoor moest zijn. Het was voor het eerst sinds tijden dat hij het over zijn werk had. Ze was steeds zo met zichzelf bezig geweest, maar de vorige avond stortte Robert zijn hart uit: hij had de boel laten versloffen, hij kwam om in het werk. Catherine wist dat hij er een hekel aan had om achter de zaken aan te hollen; hij wilde altijd één stapje voor blijven, zodat hij het idee had dat hij alles onder controle had. Als dat niet zo was, raakte hij niet echt in paniek, maar hij werd wel heel erg gespannen. Hij was advocaat – de mensen rekenden erop dat hij alles regelde.

Toen ze de vorige avond nog laat zaten te praten, had ze voor het eerst sinds lange tijd het gevoel gehad dat ze er echt met haar aandacht bij was. Ze was geschokt toen hij vertelde dat de liefdadigheidsinstelling waar hij voor werkte door de bijzondere parlementaire commissie voor financiën op het matje geroepen zou worden. Er waren vragen gerezen over de manier waarop overheidssteun via een aantal projecten van de instelling was doorgesluisd.

‘Zit er een luchtje aan?’

‘Nee, nee, ze zijn gewoon onbekwaam.’

‘Moet jij een verklaring afleggen?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Het zou eenvoudiger zijn als dat wel zo was. Ik moet er op de een of andere manier voor zorgen dat de bestuursleden niet overkomen als criminelen, maar als onbekwame, goedbedoelende sukkels.’

‘Ze boffen maar met jou,’ zei ze, en ze pakte zijn hand.

Toen ze elkaar leerden kennen, werkte Robert als jurist bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Hij was bijna dertig en zij tweeëntwintig, maar door zijn verlegenheid leek hij jonger dan hij was. Catherine werkte bij een krant – haar eerste baantje. Zij was ambitieus, en hij ook. Ze waren allebei vastbesloten om vooruit te komen, en ze waren allebei succesvol. Ze herinnert zich hoe verbaasd ze was geweest over zijn openheid – hij was zo argeloos dat ze het gevoel had hem te moeten beschermen. De eerste keer dat ze elkaar zagen had hij haar verteld dat hij ‘politieke ambities’ koesterde. Dat waren de woorden die hij had gebruikt, een beetje terughoudend, verontschuldigend. Ze had hem aangemoedigd om te praten. Dat was het eerste van hun talloze ‘onofficiële’ gesprekjes in een pub in Stoke Newington: op neutraal terrein, waar waarschijnlijk niemand van hun werk ooit zou komen. Robert was al sinds zijn studententijd lid van de Labour Party; zij ook, alleen had zij haar lidmaatschap laten verlopen. Robert niet; hij hoopte tot parlementariër te worden gekozen – hij zou een van de jongsten ooit zijn geweest. Dat was niet gebeurd, maar ze wist dat hij die wens nog steeds koesterde. Daar hadden ze het de vorige avond over gehad. Hij glimlachte verrast toen ze erover begon, maar schudde toen zijn hoofd.

‘Neu, nu niet,’ had hij gezegd.

‘Ik zou je steunen, hoor, als je het zou willen.’

Het was een opluchting om aan een ander dan haarzelf te denken. Ze beschouwt het als een teken van haar herstel en gaat overeind zitten, tegen de kussens.

Het is bijna een week geleden dat ze haar recensie heeft verstuurd en instinctief weet ze dat ze er goed aan heeft gedaan. Stephen Brigstocke had haar erkenning nodig. Nu weet hij dat ze beseft wat hij heeft doorgemaakt. Het heeft haar zelf ook geholpen, denkt ze. Misschien slaapt ze ook daarom beter. Door die woorden op te schrijven was ze gedwongen om aan zijn verdriet te denken, niet alleen aan het hare. Ze kan er geen verantwoordelijkheid voor nemen, maar ze begint wel te begrijpen hoe het hem tot zo’n daad van weloverwogen haat heeft gebracht. Ja, het is goed voor haar geweest om erover te moeten nadenken. Misschien heeft het op verschillende manieren voor hen allebei een zeker evenwicht hersteld.

Ze staat op en trekt de jaloezie omhoog. Buiten is het stralend weer. Ze wil niet naar haar werk – ze zal bellen en zeggen dat ze thuis blijft werken. Dan loopt ze naar beneden, zet thee en gaat met haar laptop aan tafel zitten. Ze klikt op de pagina van De volmaakte vreemdeling. Haar recensie staat er nog, maar er is geen reactie op gekomen. Door een afbeelding van het boekomslag in de hoek van het scherm krijgt ze een knoop van woede in haar maag: het herinnert haar eraan hoezeer het haar leven op zijn kop heeft gezet. Ze klikt de pagina weg en neemt zich voor er nooit meer naar te kijken.