5
Julia wilde niet luisteren naar wat Robert te vertellen had. Ze wilde niets horen over zijn voorgevoelens en duistere voorspellingen. Aan de andere kant wist ze dat hij meestal gelijk had. Hij had een bijzonder talent om dingen te voelen waarvan zij geen flauw idee had.
Ze handelde vanuit een impuls toen ze zich zonder een woord te zeggen omdraaide en Roberts kamer uit liep. Ze merkte niet eens dat er een jongen in de hal tegen een deurpost leunde. ‘Je broer is heel slim,’ zei hij. ‘Hij heeft na drie uur al door waar anderen hier jaren voor nodig hebben.’
Julia liep langs hem zonder antwoord te geven. Terwijl ze zo kalm mogelijk naar het trappenhuis liep, merkte ze dat niet alleen zíjn ogen haar volgden. Studenten stonden in kleine groepjes bij elkaar, glimlachten spottend en mompelden tegen elkaar. Dat is Julia Frost. Ze is nieuw. Haar broer is degene die daarnet schreeuwde alsof iemand hem wilde vermoorden.
Plotseling begon Julia te rennen. Ze sloeg op de vlucht, en dat gaf haar een goed gevoel. Ze kon niet anders dan voor Robert vluchten, of liever gezegd, voor het feit dat iedereen op deze school haar broer vanaf nu als een freak zou beschouwen.
Ze had frisse lucht nodig en tijd om na te denken. En dat kon niet in deze eindeloze, verstikkende gangen, waarvan de muren steeds dichter op haar af leken te komen, terwijl het houten plafond tegelijkertijd daalde. Ze passeerde een glazen deur, en nog een. Daarna zag ze zowel rechts als links een trap naar beneden. Spontaan besloot ze de rechter te nemen, waarna ze op de begane grond weer in een lange, raamloze gang terechtkwam. Jezus, was er hier nergens een weg naar de vrijheid? Blijkbaar niet. In plaats daarvan passeerde ze de ene na de andere glazen deur en steeds weer bogen gangen of trappen af. Waar was de zijingang waardoor ze vanavond naar binnen waren gekomen?
Plotseling flikkerde het licht, het ging weer uit en liet haar achter in een angstaanjagende duisternis. Ze bleef staan. Haar ademhaling ging razendsnel. Ze wilde niets liever dan schreeuwen, en ze wist dat die schreeuw net zo zou klinken als Roberts wanhopige angstkreet waarmee hij iedereen wakker had gemaakt.
Opnieuw flikkerden de plafondlampen. Het werd even licht, daarna weer donker en uiteindelijk baadde de gang in een spookachtig groen licht. De noodverlichting was aangegaan. Op een afstand van een paar meter wezen gedimde lichten de vluchtweg.
Ze had er geen idee van in welk deel van het gebouw ze zich bevond. Nog steeds in de noordvleugel? Waarom hoorde ze dan nergens geluid? Geen voetstappen, geen stemmen. Niets.
Verward keek ze om zich heen. Dit deel van het gebouw was blijkbaar pasgeleden gerenoveerd. Het rook naar verf en de donkere houten betimmering van de muren en het plafond was verdwenen. In plaats daarvan overheerste kil grijs. Dezelfde kleur waarin ook de deuren geschilderd waren. Het duurde een tijdje voordat Julia in het vage licht de bordjes kon ontcijferen.
collegezaal
laboratorium
studiecentrum
seminar kamers 1-5
Julia wist dat Grace een van de best uitgeruste scholen van het hele continent was. Een mediatheek, een bibliotheek, een eetzaal, moderne collegezalen, een bioscoop, een theater, een supermarkt, een zwembad, meerdere sportterreinen, twee enorme sporthallen en nog veel meer stonden de studenten op de campus ter beschikking. Maar Julia had zich er geen voorstelling van kunnen maken hoe groot alleen het hoofdgebouw al was. Wat een doolhof, je kon hier binnen de kortste keren verdwalen! Waarschijnlijk kon je hier dagenlang door de gangen dwalen, tot in het oneindige trappen op en af lopen, liften tot in het binnenste van de aarde nemen en toch nooit aankomen. Verdomme! Ergens moest toch een deur zijn die naar buiten leidde.
Dit is een boosaardige plek. Jezus, Robert, kun je niet eens je best doen om te geloven dat alles goed komt?
O god, ik krijg geen lucht meer, ik moet naar buiten!
Op het moment dat de paniek haar leek te overspoelen, werd het lichter. De gang maakte een scherpe bocht en plotseling stond Julia in een enorme hal, die eerder aan de luxueus ingerichte foyer van een vijfsterrenhotel dan aan een school deed denken.
Een enorme kroonluchter zweefde aan het plafond. Het felle schijnsel van de ontelbare lampen vermengde zich met het gedempte licht van de buitenverlichting, dat door het glazen front naar binnen viel. Het plafond, dat steunde op pilaren van grijze, onbewerkte zandsteen, moest meer dan zes meter hoog zijn. Twee brede, donkere houten trappen leidden rechts en links naar de eerste verdieping, waar ze in een houten galerij eindigden. Van daaruit kon je naar beneden in de vestibule kijken, waar overal gezellige zithoekjes waren. In de enorme open haard tegen de achterliggende muur gloeiden nog een paar houtblokken. Dit was het tegenovergestelde van de spartaanse, verouderde inrichting van de studentenkamers en de groenachtig glanzende kilte van de gangen waar ze net doorheen was gelopen.
Het was een volkomen onwerkelijke situatie en het duurde even voordat Julia wist waaraan dat lag. De hal met het felle licht was gemaakt voor veel mensen, voor drukte, voor lawaai, voor leven. In plaats daarvan was alles om haar heen doodstil en leeg.
Julia’s blik viel op een rij blauwachtig flikkerende flatscreens die naast de ingang hing, maar ze bleef niet staan om uit te zoeken waarvoor ze precies dienden. Ze rende door de hal. De zolen van haar sportschoenen maakten nauwelijks geluid op de stenen vloer, en ze had het gevoel dat het hele gebouw samen met haar de adem inhield. Eindelijk was ze bij de draaideur, en toen die in beweging kwam, had Julia kunnen huilen van pure opluchting.
Buiten was het koud, een ijskoude meinacht in de bergen. Opnieuw werd Julia zich ervan bewust hoe hoog de school lag. Ze rilde meteen in haar dunne shirt, waardoor het haar duidelijk werd hoe warm en verstikkend het binnen was. Geen wonder dat ze geen lucht had gekregen. Ze sloeg haar armen rond haar bovenlichaam en keek om zich heen.
Achter haar verhief het schoolgebouw zich. Het lag op een enorm plateau boven Lake Mirror. Voor de entree met het glazen front viel het licht op een uitgestrekt, verzorgd gazon met grindpaden en keurig aangelegde bloembedden. Blijkbaar investeerde het bestuur veel geld in het buitenaanzicht en het ontvangstgedeelte, terwijl de onderkomens van de studenten verwaarloosd werden. Het was duidelijk belangrijk dat de buitenkant een goede indruk maakte.
Julia haalde diep adem. De frisse lucht deed haar goed, haar hartslag werd merkbaar rustiger. Plotseling vond ze haar gedrag lachwekkend en overdreven. Wat zouden de anderen ervan denken dat ze er gewoon vandoor was gegaan? Was Robert de freak, of was zij degene die doordraaide?
Julia schudde haar hoofd en begon met energieke passen over de weg te lopen. De beweging zou haar helpen om haar hoofd leeg te maken. Bolvormige lampen, die blijkbaar waren voorzien van bewegingsmelders, sprongen rechts en links van de weg aan. Na ongeveer driehonderd meter eindigde het plateau en bereikte Julia een brede trap die naar de oever van het meer leidde.
Julia bleef verbaasd staan. Ze had niet gedacht dat het meer zo dicht bij het schoolgebouw lag. Vanaf haar kamer had het geleken alsof het verder weg lag. Ze staarde naar het meer. Het water glansde in het donker alsof het van glas was. Nu begreep ze waarom het Lake Mirror werd genoemd. Zelfs midden in de nacht weerspiegelden de bergen in het water.
Ze liep voorzichtig de trap af, om niet uit te glijden op de natte treden. Het viel haar nu pas op hoe stil het buiten was. Vreemd genoeg kreeg ze daar kippenvel van, in tegenstelling tot het gevoel dat ze net nog in het gebouw had gehad.
Toen ze het eind van de trap had bereikt, werd het boven haar ineens donker. Het licht in de ontvangsthal was uitgegaan en de lampen op het gazon brandden ook niet meer. Ze keek naar rechts. Vanaf deze plek was het deel van de zijvleugel waar Roberts kamer lag niet zichtbaar. In plaats daarvan zag ze rechts en links van het glazen middendeel een eindeloze rij ramen. Dakramen, balkons, schoorstenen. Niets wees erop dat er iets niet in orde was, maar toch voelde Julia de aandrang om uit het zicht van het gebouw te komen. Alsof de ramen ontelbare ogen waren die haar observeerden.
Maar mensen waren boosaardig, plekken niet.
Julia draaide zich haastig weer naar het meer toe. Vanaf de trap liep een smal asfaltpad naar de oever en daarna langs het water. Ze sloeg rechts af en liep met snelle passen door. Hoe verder ze kwam, des te rustiger werd ze, en het gevoel van onwerkelijkheid zakte weg. In de buurt van water had ze zich altijd goed gevoeld en ze luisterde opgelucht naar de golven, die zachtjes tegen de oever sloegen.
Plotseling waren haar gedachten kristalhelder en was ze in staat om over de feiten na te denken. En die waren eenvoudig. Robert was doorgedraaid, nog geen vijf uur nadat ze waren aangekomen. Dat betekende dat ze hier niet konden blijven. Ze moesten weg. Robert zou het niet volhouden. Dat was vannacht overduidelijk gebleken. Het was haar verantwoordelijkheid en ze moest zo snel mogelijk handelen.
Vastbesloten pakte Julia haar mobiel. Robert had gelijk, en het was sowieso tijd om zich te melden. Ze hadden het beloofd, en sinds het begin van de reis hadden ze nog geen teken van leven gegeven. Hoe zat het ook alweer met het tijdverschil? Ze keek op het display. Mooi, dat kon lukken.
Julia toetste het nummer in, dat ze uit haar hoofd kende. Telkens als ze op een toets drukte, hoorde ze een elektronisch piepje. Twee keer, drie keer, vier keer… elf keer, twaalf keer. Verdomme! Dat had geen zin.
Julia wilde het al opgeven, toen haar mobiel plotseling vibreerde. Ze verbrak de verbinding en staarde naar haar mobiel. Het display vertelde dat ze een sms had gekregen. Haar hand trilde van kou en opwinding toen ze hem opende.
Lieve Julia,
welkom op Grace.
Do, 13-05-10
20.00 uur feest in het boothuis.
Loa.loa!
Hoe was dat mogelijk? Ze had het nummer aan niemand gegeven. Ze had zelfs nog helemaal niet gebeld met de Sony Ericsson, die ze op vliegveld Tacoma in Seattle had gekocht. Hoe wist de afzender haar nummer? En wie was Loa.loa?
Zonder een seconde na te denken smeet Julia het mobieltje ver weg. Toen het het oppervlak van Lake Mirror raakte, vroeg ze zich af of ze glas zou horen breken. Nee, het meer slokte het mobieltje op en het zonk geruisloos naar de bodem.
Ze draaide zich om en rende over het pad terug naar de trap. Ze was er nog bijna honderd meter vandaan, toen ze plotseling een stem achter zich hoorde.
‘Heb je altijd haast?’
Geschrokken draaide ze zich om. Een donkere gestalte maakte zich uit de schaduwen los.
‘Wat doe je hier buiten?’
Haar hart begon te bonken. ‘Ik? Niets. Ik…’
‘Heb je daarnet iets in het water gegooid?’
‘Nee, ik heb alleen…’
‘Dat maakt ook niet uit.’
De gestalte kwam dichterbij. Julia probeerde tevergeefs het gezicht te herkennen. Een hand raakte haar schouder aan. Ze kromp in elkaar en beet op haar lip om niet van angst te schreeuwen.
Plotseling klonk er een zacht lachje in de duisternis. ‘Hé, maak je niet druk. Ik ben Chris. Christopher Bishop. Ik zit samen met je broer in appartement 113. Je bent een paar minuten geleden langs me gerend alsof je een geest had gezien.’
Julia kon geen geluid uitbrengen. Haar keel was droog en ze slikte krampachtig.
‘Ik zag dat je het gebouw uit ging en ik ben je voor alle zekerheid gevolgd,’ ging Chris verder. ‘Je kunt hier gemakkelijk verdwalen.’
‘Dank je, maar dat is niet nodig,’ perste Julia eruit. ‘Ik verdwaal niet zo snel.’
‘Weet je dat wel zeker?’ vroeg Chris met een merkwaardig hese ondertoon in zijn stem. ‘Er zijn er hier meer geweest die dat geloofden.’