19
Er klonk geschreeuw in de vallei, dat telkens opnieuw werd weerkaatst door de omringende bergwanden.
Julia was nog steeds alleen en het bos leek oneindig.
Ze zag rood. Overal. Een lelijk vampierrood dat tussen de boomstammen oplichtte. Verleden en heden. Waar ben je, Julia, en wat gebeurt er met je? Een hand met roodgelakte nagels, die achter de spar voor haar opdook en naar haar zwaaide. Een koud, afschuwelijk vampierrood.
Waar was ze vandaan gekomen? Waar moest ze naartoe?
Takken die haar tegenhielden. De berg. Een helling. Ze stopte even en rende daarna verder. Gewoon weg. Was het een stem? Riep iemand haar?
Er steeg rode nevel van de grond op. Ze zag felrode vampiernagels die in de grond groeven en een schrapend geluid maakten, waardoor haar adem stokte.
Weg. Weg van hier.
Maar het bos was een doolhof. Erger, het was alsof de bomen leefden. Ze gingen in de weg staan. Telkens als ze dacht dat ze de uitgang had gevonden, stonden ze plotseling voor haar. Ze leken zelfs voor haar ogen te groeien.
Ze hoorde de stemmen weer. Of fluisterden de bomen haar naam? Ze probeerde zich te concentreren.
Julia! Julia! Julia!
Om de stemmen te overstemmen, riep ze naar Katie. Was ze er echt geweest? Ze kon toch niet in rook zijn opgegaan?
Nee? Kon dat niet? Waarom eigenlijk niet?
Alles was mogelijk. Ze had het zelf meegemaakt. De rode draad die uit de mond van haar moeder hing. Als bij een vampier. En daaronder de ketting met het kruisje. Het had niet geholpen.
De bomen leken haar gedachten te lezen. Alleen, fluisterden ze, alleen. Je bent alleen. De takken met de dennennaalden bogen naar haar toe. Het bos draaide om haar heen.
Ze legde haar handen op haar oren om het gefluister buiten te sluiten, maar bedacht zich en luisterde gespannen. Was het voorbij?
Nee!
Daar! Ze hoorde het weer. Iemand riep vertwijfeld een naam. Het kwam van alle kanten.
Pas toen de echo langzaam wegstierf, begreep Julia het.
Zij was niet degene die werd geroepen. Het was Angela.
Angela. Het bloed ruiste in haar oren en ze voelde hoe de naam verbonden was met het krachtige ritme van haar hart. Hoe het samentrok, uitdijde, weer samentrok.
Angela. Er lag vertwijfeling in de naam.
Haar adem stokte en de angst was als de roofvogel die haar volgde. Zijn snavel hakte gaten in haar verstand, zodat ze niet meer helder kon denken.
Julia rende verder. De berg af, die steil was, heel steil.
Ze struikelde toen haar voet bleef haken in de klimop die als het web van een spin over de bosgrond groeide. Ze probeerde met een hand steun te zoeken, en met het gevoel alsof ze naar zichzelf keek, viel ze en sloeg haar hoofd tegen een steen.
Haar laatste gedachte was dat ze op moest staan, omdat de buizerd die door het bos vloog zich anders op haar zou storten. Daarna werd alles zwart.
Julia! Julia! De echo was er nog steeds.
Langzaam kwam Julia bij bewustzijn.
‘Julia?’
Ze rook een vertrouwde geur: bos, hout, tabak. Ze tilde haar hoofd op en deed haar ogen open. Chris streelde haar gezicht.
‘Julia, is alles goed met je?’ vroeg hij.
Heel even dacht ze dat het gemakkelijker zou zijn om het gewoon op te geven.
‘Julia, ben je gewond?’
Ze schudde haar hoofd en probeerde op te staan, maar alles werd wazig voor haar ogen. Het volgende moment voelde ze dat hij zijn arm om haar heen sloeg om haar te ondersteunen.
‘Hé,’ mompelde Chris. ‘Blijf gewoon zitten, oké? Alles komt goed. Ik beloof het je.’
Hij streelde haar en trok haar naar zich toe. Wat was zijn lichaam warm! Heel even wilde Julia haar ogen dichtdoen en zich tegen hem aan laten vallen. Ze wilde rust, een beetje geborgenheid. Wat had hij ook alweer tegen haar gezegd? Ik geloof dat je iemand nodig hebt die op je let, Julia Frost.
Abrupt maakte ze zich van hem los. ‘A-alles is in orde,’ stamelde ze. ‘Er is niets gebeurd.’
In plaats van haar los te laten, trok Chris Julia nog dichter tegen zich aan. Haar hoofd lag op zijn borstkas, ze hoorde zijn ademhaling en voelde zijn hand op de hare. En ze voelde zich vanbinnen heel kalm worden.
‘Ik ben er voor je, Julia,’ fluisterde hij. ‘Hoor je dat? Je hoeft niet bang meer te zijn. Ik bescherm je.’
Ze begreep het niet. ‘Waarom?’
‘Weet je dat niet?’
Ze schudde haar hoofd.
Hij trok zich een stukje terug, zodat hij in haar ogen kon kijken. Er lag een uitdrukking op zijn gezicht die Julia niet goed kon beschrijven. Was het mogelijk dat de coole, zelfbewuste, ondoorgrondelijke Chris gekwetst was? ‘Julia, hoe kun je zo blind zijn?’ vroeg hij. ‘Ik… ik ben al gek op je vanaf het moment dat ik je de eerste keer zag. Ik ben misschien gekker op je dan goed voor ons is.’
Julia verstarde. Ze had overal rekening mee gehouden, maar niet daarmee. ‘W-wat? G-gek op mij?’ hakkelde ze.
Hij knikte.
Ze wurmde zich uit zijn armen en deze keer liet hij het toe. Achter hen lag de brug. Ze was de hele berg af gehold zonder dat ze het had gemerkt.
Ze keek weer naar Chris. ‘Als je echt om me geeft, hoe komt het dan dat ik nooit weet waar ik aan toe ben?’ vroeg ze.
‘Waarschijnlijk omdat ik ook niet weet waar ik aan toe ben.’ Zijn ogen werden donker. ‘Julia, ik moet het weten. Heb je iets met David?’
Ze staarde hem aan. ‘Met David?’
‘Ja. Gisteravond bij het boothuis en vanmorgen op de gang… Ach, ik weet het ook niet.’ Hij streek verlegen zijn haar van zijn voorhoofd. ‘Ik weet alleen dat het me razend maakt als je plezier met hem maakt en naar hem lacht in plaats van naar mij. Je ziet er zo gelukkig uit als je bij hem in de buurt bent. Terwijl ik weet dat er iets is wat je dwarszit. Er is iets achter die façade…’
Haar ademhaling werd meteen gejaagd. Dit was Chris! Chris die had gezien dat ze haar mobiel had weggegooid. Chris die toespelingen maakte, terwijl hij niets kon weten.
Vertrouw niemand! Helemaal niemand!
‘Er is niets.’ Julia schudde vertwijfeld haar hoofd en deed haar ogen dicht. ‘Laat me met rust.’
‘Ik heb gelijk, of niet soms? Je hebt iets meegemaakt waarover je niet wilt praten.’ Zijn stem was kalm en doordringend. ‘Julia, misschien doet het je goed om te vertellen wat er met je aan de hand is.’
Haar lichaam verstijfde en alles in haar schreeuwde om het hem te vertellen. Het voelde goed, zo ontzettend goed. Bij hem was haar geheim veilig.
Ze klemde haar tanden op elkaar. ‘Er is niets,’ mompelde ze. ‘Je verbeeldt het je maar.’
Hij liet haar los en ging staan.
Op hetzelfde moment hoorde ze de vertrouwde geluiden van het bos weer. De wind in de bomen, het zachte kraken van de takken. Een eind verderop praatten Benjamin en Alex met elkaar, maar ze verstond niet wat ze zeiden.
Plotseling stond Katie voor haar, alsof ze nooit was weggeweest.
‘Waar was je?’
‘Nergens.’
‘Je was plotseling weg.’
‘Ik was niet weg.’ De Koreaanse draaide zich van haar af. ‘Jij was weg. Ik heb je gezocht!’
‘Chris! Julia! Katie! Waar zijn jullie?’ klonk de panische stem van Rose. Het leek alsof ze bijna naast hen stond, hoewel ze haar niet zagen.
‘Hier!’ Chris keek om zich heen.
Het volgende moment zagen ze Rose de helling op klimmen. Buiten adem bleef ze voor hen staan. Haar mooie gezicht was vertrokken van angst.
‘We hebben Angela gevonden,’ hijgde ze.
‘Waar?’ vroeg Chris.
‘Daar beneden.’ Ze wees achter zich.
‘Leeft ze nog?’
Rose kon geen antwoord geven. Ze schudde alleen haar hoofd.
Julia staarde naar Lake Mirror. Op het eerste gezicht leek alles volkomen normaal. Alex knielde op de oever naast Benjamin, die filmde, terwijl David met zijn mobieltje belde. Robert zat op een steen en keek naar haar. Hij was doodsbleek.
Julia liep struikelend de helling af. Chris liep vlak achter haar.
Plotseling stond Debbie voor haar. ‘Ze ligt onder water!’ riep ze hysterisch. ‘Verschrikkelijk! Ik kan er gewoon niet naar kijken!’
Benjamin begon naar hen te roepen. ‘Daar! Zien jullie? Daar beneden! Heel diep! De rolstoel! Ik geloof dat ik de wielen zie! Ze draaien! Dat is bizar!’
Julia bewoog als eerste. Chris probeerde haar schouder vast te pakken.
‘Wil je het echt zien? Waarom?’ vroeg hij.
‘Ik weet het niet,’ fluisterde ze.
Het water van Lake Mirror glansde in het laatste zonlicht en was rimpelloos. De oever liep hier steil af, bijna als een rotswand. En hoewel het meer zeker acht meter diep was, of nog dieper, was het water zo helder dat je de bodem kon zien.
Benjamin had gelijk. Julia zag dat een van de zilverkleurige wielen op de bodem van het meer langzaam draaide. En alsof dat nog niet bizar en luguber genoeg was, zag Julia nog een lichte beweging. Ze zag gras heen en weer bewegen, bijna alsof het danste.
Nee, het was geen gras, maar haar.
Lang haar, dat als draden, als ontelbare zenuwdraden in het water zweefde. ‘Jezus,’ fluisterde ze. ‘Zien jullie dat? Angela’s haar.’ Ergens in een uithoek van haar hersenen registreerde ze dat Chris zijn armen om haar heen had geslagen, terwijl Alex op zijn knieën zat en overgaf. Een steen raakte los en viel in het water. Angela vervaagde en was niet meer te zien.
‘David! Wanneer komt er eindelijk hulp?’ Debbie keek hysterisch naar David, die zijn mobiel dichtklapte.
‘Hulp?’ Chris liet Julia los en stopte zijn handen diep in de zakken van zijn spijkerbroek. ‘Voor Angela is geen hulp meer nodig.’
Vreemd genoeg vond Julia het niet oneerbiedig klinken. De manier waarop hij ermee omging, met een combinatie van objectiviteit, afstandelijkheid en licht sarcasme, kalmeerde haar. Alsof Chris haar duidelijk wilde maken dat dit sterfgeval haar niet raakte. Ze had het meisje nauwelijks gekend. Wat nu volgde, zou geen invloed op haar leven hebben.
‘Bedoel je dat ze echt dood is?’ Debbie leek het niet te begrijpen. Kon iemand zo intens dom zijn?
‘Denk je dat ze daar beneden aan het duiken is?’ Julia kon zich niet inhouden.
‘Ze is doder dan dood,’ zei Chris. ‘En ik wil er niet bij zijn als ze haar uit het water halen. Er is niets erger om te zien dan een lijk dat in het water heeft gelegen.’