3
Zodra Isabel Hill, de studiebegeleider voor de tweede verdieping van de noordvleugel, de deur naar de piepkleine kamer opendeed, was Julia geschokt. Tijdens de autorit was ze alleen moe en gespannen geweest, maar nu voelde ze hoe een enorme neerslachtigheid definitief bezit van haar nam en waarschijnlijk nooit meer zou verdwijnen.
Het was al laat, bijna halfelf, en hoewel Alex het had aangeboden, hadden Julia en Robert geen zin meer gehad om nog iets te eten.
De gangen van de noordvleugel waren bij hun aankomst vrij leeg geweest. Op weg naar Alex’ kantoor op de eerste verdieping waren ze maar een paar studenten tegengekomen, die hen nieuwsgierig opnamen. Julia had de vragen in hun hoofd zien rondtollen. Wie waren die twee nieuwe studenten? Waarom kwamen ze nu pas? ’s Avonds laat en bovendien een week nadat het semester was begonnen? En waarom hadden ze zoveel bagage?
Aan de andere kant was Julia veel te uitgeput geweest om goed om zich heen te kijken. Het enige wat haar opviel, waren de oneindig lange gangen, die spaarzaam verlicht waren, met versleten tapijten waarvan het oorspronkelijke dessin niet meer te zien was en die het door de voeten van ontelbare studenten versleten parket bedekten.
Er hing een vreemde geur. Alsof het vuil van decennia zich in het hout van de muren en de vloer had vastgezet en nu vergeefs werd geprobeerd om het met bijtende schoonmaakmiddelen de baas te worden. De eeuwige strijd van de mens tegen de hardnekkigheid van vuil en viezigheid. Haar moeder had bijna altijd gewonnen. Geen wonder. Ze was een schoonmaakfanaat en behoorde tot de vrouwen die altijd Glassex en schoonmaakdoekjes in hun tas meesleepten.
‘Nou, wat zeg je ervan? Gezellig, vind je niet?’ Isabel was een lang, slank, blond meisje met zo’n kort kapsel dat nonchalant verward leek, maar in werkelijkheid een ultradure coupe was en elke ochtend een halfuur föhnen vereiste. Aan de manier waarop ze liep, zag Julia dat ze sportief was, iemand die met sportschoenen aan naar bed ging, al voor het ontbijt ging joggen en een strak trainingsprogramma volgde in plaats van te leven. Vroeger hadden Julia en Kristian altijd tegen elkaar gezegd dat mensen die jogden, wegrenden voor het leven.
Vroeger. Het werd tijd om dat woord definitief uit haar woordenschat te schrappen. Net als de naam Kristian.
‘De gemeenschappelijke badkamer is in de hal. Daarnaast is het toilet,’ legde Isabel uit. ‘En schuin tegenover de glazen deur ligt de keuken, maar jullie kunnen ook in de mensa eten.’ Ze keek naar Julia. ‘Wat denk je? Zal ik je snel aan je huisgenoten voorstellen?’
Julia schudde haar hoofd. ‘Liever morgen,’ zei ze moeizaam. ‘Ik ben kapot. We hebben een lange reis achter de rug.’
Isabel knikte en zette een van Julia’s koffers op de stoel voor het bureau. ‘Natuurlijk, dat begrijp ik. Trouwens, je hebt geluk. Dit appartement ligt op de hoek naar de hoofdvleugel, dus je kijkt op het meer uit. En je hebt een eigen deur naar het balkon. Hoewel dat op het noorden ligt, wat betekent dat de luiken klapperen als het stormt en dat er in de winter ijsbloemen op de ramen staan.’
Julia liep plichtsgetrouw naar de glazen deur. Ze zag het meer en de grijze omtrekken van de machtige bergen erachter.
‘Heel mooi.’ Julia knikte en plakte een glimlach op haar gezicht. Ze glimlachte toen Isabel haar beddengoed en een stapel handdoeken gaf, haar de kasten liet zien en een informatieblad op het bureau legde. Ze glimlachte nog steeds toen de vierdejaars haar de huisregels overhandigde met de woorden: ‘De regels op Grace zijn er om opgevolgd te worden.’
Julia begon bang te worden dat haar mond zo zou blijven staan en dat ze de rest van haar leven met die grijns op haar gezicht moest rondlopen. Ze vermande zich en bedankte Isabel, maar zodra die haar kamer uit was, liet ze zich op het bed vallen. Het matras zakte bijna tot de grond door en ze keek om zich heen.
De kamer was piepklein. En smakeloos. Gewoon afgrijselijk! Voor zover Julia wist, was het gebouw in de vorige eeuw gebouwd. In de jaren zeventig was het tot een school verbouwd. Sindsdien leek er niet veel meer aan gebeurd te zijn, in elk geval niet aan de zijvleugels en de appartementen.
Julia griezelde van het namaakhoutsnijwerk aan het plafond en was ervan overtuigd dat het klapperen van de luiken chronische oorsuizingen, de wormstekige houten lambrisering ademnood en het tapijt eczeem zou veroorzaken. En dan de meubels. Rechtstreeks uit de jaren zeventig, maar absoluut geen coole retro. Het enige wat haar beviel, was de bruine stoel voor de balkondeur.
Maar verder! Een houten stoel. Een bureau dat nauwelijks stevig genoeg leek voor de stapels boeken. Als het eten in de mensa net zo vreselijk was als de inrichting van haar kamer, zou ze waarschijnlijk sterven van de honger.
Alleen de binnenhuisarchitect wist wat voor gifstoffen er tijdens de bouw waren gebruikt om deze materialen voor de eeuwigheid te behouden. Als haar moeder dit had gezien, had ze haar onmiddellijk mee naar huis genomen en een homeopathische behandeling gegeven.
Haar moeder.
Julia had het gevoel alsof ze in een pijnlijke nachtmerrie terechtgekomen was, waarin de tijd terugliep. Het was belachelijk, ze zag in gedachten de wijzers van de klok razendsnel ronddraaien. Maar dan in de verkeerde richting.
Julia kon de afschuwelijke ruzie niet uit haar hoofd zetten. Haar vader had gebulderd, haar moeder had geprobeerd te bemiddelen.
‘Je kunt haar niet opsluiten,’ had ze gezegd. Net als altijd als ze opgewonden was, kwam haar Engelse accent nog duidelijker naar voren. Julia’s moeder kwam uit Bristol.
‘Ik hoef haar ook niet op te sluiten, want ik hoop dat ik haar zoveel verstand heb meegegeven dat ze zich niet inlaat met mensen die het vuil onder haar schoenen niet waard zijn. Kijk eens naar haar. Zie je hoe onze dochter eruitziet? Is dat mijn dochter nog wel?’
Julia had zich omgedraaid, had de deur in Hollywoodstijl achter zich dichtgeknald en was later die avond het huis uit geslopen om naar Kristian toe te gaan. Kortom, ze had gedaan wat alle jongeren van haar leeftijd deden: ze ging haar eigen gang en trok een duidelijke grens voor haar ouders.
Achteraf wist ze dat het fout was geweest. Het zou zoveel gemakkelijker zijn als je het ongeluk dat op je afkomt van tevoren kunt zien.
Ze had hoofdpijn. Verschrikkelijke hoofdpijn. Julia ging zitten, tastte in het donker naar haar nieuwe mobiel en drukte op een willekeurige toets. Op het display stond 01:23.
Ze had niet genoeg energie gehad om zich uit te kleden en was zo op het ongemakkelijke bed gaan liggen, maar kon niet slapen. Wat had ze dan verwacht? Ze sliep al wekenlang niet meer. Ze viel hoogstens in een soort korte bewusteloosheid, waaruit ze badend in het zweet opschrok. Waarom had ze gedacht dat dat anders zou zijn als ze eenmaal hier was?
Ze staarde naar het plafond, waarop de buitenverlichting vreemde schaduwen vormde. Misschien moest ze haar koffer uitpakken. Of opstaan en het beloofde levensteken geven? Een levensteken. Een woord dat sinds kort een bijzondere betekenis voor Robert en haar had. Hoe zou het met haar broer zijn? Zou hij slapen?
Julia zag Roberts vertwijfelde gezichtsuitdrukking weer voor zich op het moment dat Alex hem de sleutel had gegeven. Robert was het liefst met haar meegegaan om op de mat voor haar bed te slapen. Alles om niet alleen te hoeven zijn. Maar hij had niets gezegd, want Alex, die moe was van de lange autorit, had hun nauwelijks nog aandacht geschonken. Of was hij nog steeds boos op Robert omdat hij hem zo had laten schrikken? Aan de andere kant had Robert gelijk gehad, er had inderdaad iemand op de weg gestaan. Ze hadden geen van beiden tegen Alex gezegd dat ze iemand in een rolstoel hadden gezien. Julia wist niet waarom niet.
Ze hief haar hoofd en staarde door de balkondeur naar buiten. Het was intens stil. Ze had het gevoel alsof iemand een zwarte doek over haar had uitgespreid, die haar omhulde maar niet verwarmde. Die alle geluiden verstikte, behalve een slepend geluid op de gang dat herinneringen bij haar opriep. Ze huiverde. Het tochtte ergens.
Weer hoorde ze het slepende geluid. Het drong in haar bewustzijn door, zette zich in haar gehoor vast, boorde zich vastbesloten en onhoudbaar een weg naar haar hersenen. Ze luisterde. Waren het voetstappen? Ja. Ze concentreerde zich. Er klonk een schurend geluid, daarna weer voetstappen. Was er iemand in haar kamer?
Ineens voelde ze heel duidelijk dat er iemand naar haar bed toe liep. Iemand staarde naar haar. Iemand ademde. Het volgende moment had Julia het lichtknopje gevonden en deed ze de lamp op haar nachtkastje aan. Het licht verblindde haar en ze hoorde iemand zachtjes giechelen.
‘O, je bent wakker.’ Weer dat gegiechel. ‘Van harte welkom in de vallei.’
Een paar bleekblauwe ogen staarde Julia ruim twintig seconden aan zonder één keer te knipperen.
Julia was niet zozeer geschrokken, maar eerder heel erg geïrriteerd. Ze nam elk detail in zich op, alsof haar hersenen probeerden de elementen van het beeld dat ze voor zich zag samen te voegen.
Ze zag lichte, enigszins waterige ogen, zomersproeten, een dunne hals en bruin haar met oranje plukken. Feloranje, de kleur die Julia van reddingsvesten kende. Als de kapper op de campus die kleur op zijn geweten had, liet ze haar haar net zo lang groeien tot ze er haar voeten, die altijd koud waren, mee kon warmen. Het meisje droeg een flodderige grijze joggingbroek en een shirt.
‘Je staart naar me alsof ik de Gestapo ben,’ zei ze terwijl ze haar hand uitstak.
Dat was toch niet zo gek, als je bedacht dat ze na middernacht Julia’s kamer binnen sloop, zonder te kloppen of te laten merken dat ze er was? In plaats van dat hardop te zeggen, haalde Julia diep adem, ging zitten en plakte voor de honderdste keer de afgelopen uren een glimlach op haar gezicht.
De met sproeten bedekte hand van het meisje voelde koud aan, net een dode kip die pas was geplukt. Het meisje likte aan haar lippen en haalde haar neus op. ‘Het spijt me, maar ik heb geklopt. Ik dacht dat je nog niet zou slapen en dat je misschien zin had in gezelschap.’
Julia geloofde er geen woord van, maar liet dat niet merken. ‘Ik kan inderdaad niet slapen.’
‘Logisch, het is allemaal nieuw voor je.’
Daar kon Julia niets tegen inbrengen, maar ze had ook geen kans om antwoord te geven, want het meisje kletste al verder. De Niagarawaterval was er niets bij.
‘Ik kan je alles over Grace vertellen, wat je maar wilt weten. In het begin is het allemaal nogal verwarrend, maar na een paar dagen raak je eraan gewend. En echt, deze school is het beste wat me is overkomen. Eindelijk ben ik van mijn ouders verlost. Geen verwijten meer, geen verbeteringsvoorstellen voor mijn leven. Ik ben weliswaar pas een week in de vallei, maar ik heb het gevoel dat ik hier geboren ben.’
Op de een of andere manier zie je er ook zo uit, dacht Julia.
‘Schuif eens een stuk op.’ Het vreemde meisje kroop over Julia heen en ging met haar rug tegen de muur geleund op het smalle bed zitten. ‘Waarom zijn jullie een week later gekomen?’
Julia haalde diep adem. De ware meester in het liegen, de beroeps in verstoppertje, beantwoordde vragen met tegenvragen. ‘Hoe heet je eigenlijk?’
‘Deborah. Deborah Wilder, maar iedereen noemt me Debbie.’ Debbie boog zich naar voren en pakte het sieraad dat op Julia’s nachtkastje lag. ‘Waarom heb je twee gouden ringen aan een ketting?’ Ze zocht naar een inscriptie, tot Julia de ketting uit haar hand trok.
‘O, sorry, ik wilde niet nieuwsgierig zijn. Ben je verloofd?’
Verliefd, verloofd, getrouwd. Dat stond heel beslist niet in de sterren voor Julia. Toch werd ze plotseling overspoeld door herinneringen.
Was Kristian haar al vergeten? Of zocht hij nog steeds naar haar? En wat had hij gedacht toen ze plotseling verdwenen was zonder afscheid te nemen?
Ooit, na jaren, zou iemand hem misschien vragen of hij zich het eerste meisje nog kon herinneren met wie hij naar bed was geweest. Op zaterdagavond, de avond waarop het ongeluk was gebeurd.
Hoe lang zou het duren voordat Julia een nevel in zijn herinnering was? Hoe lang zou het duren voordat hij was vergeten wie ze was? Welk meisje? zou Kristian vragen.
‘Mijn kamer ligt trouwens naast de jouwe.’ Debbie keek nieuwsgierig om zich heen. ‘Waarom heb je zoveel bagage? Wil je hier voor altijd blijven? Er zijn docenten die hier al in de jaren zeventig waren en die zijn teruggekomen nadat de school heropend was.’
‘Heropend? Is hij dan gesloten geweest?’
Debbie maakte een afwijzend gebaar. ‘Lang verhaal. Dat is zogezegd in het grijze verleden gebeurd. Laten we ons liever druk maken om het heden. Je wilt natuurlijk alles weten over de twee meiden met wie we het appartement delen. De keuken en de badkamer zijn voor gezamenlijk gebruik, maar dat weet je waarschijnlijk al van Isabel.’ Ze frunnikte aan Julia’s dekbedovertrek. ‘Eerlijk gezegd hebben we niet de hoofdprijs gewonnen met die twee.’ Debbie wachtte Julia’s antwoord niet af, maar praatte meteen verder. ‘De eerste is Rose. Lieve, mooie, fantastische Rose. Op haar kale hoofd na, natuurlijk.’
‘Kale hoofd?’
Debbie giechelde. ‘Helemaal. Ze ziet eruit als een dwangarbeider.’
‘Is ze ziek?’
‘Geen idee, dat heb ik niet gevraagd. Of liever gezegd, ik heb het haar gevraagd, maar ze heeft geen antwoord gegeven.’ Debbie vertrok haar gezicht in een grimas. ‘Ik ken dat soort. Ze doet zacht en onschuldig, terwijl ze in werkelijkheid Miss Untouchable is. De ongenaakbare, snap je?’
Nee, Julia snapte er niets van. Het interesseerde haar ook niet, maar zolang Debbie over anderen praatte, bestookte ze Julia in elk geval niet met vragen. Misschien was dat waar het bij roddelen om ging. Als je over anderen praatte, hoefde je niets over jezelf te vertellen.
‘Luister je eigenlijk wel?’ Debbie staarde naar Julia. Ze perste haar lippen zo op elkaar dat het leek alsof ze alleen een smalle spleet in haar gezicht had in plaats van een mond. Het zag er griezelig uit.
‘Natuurlijk luister ik naar je. En het andere meisje?’ Julia hoopte dat de chagrijnige uitdrukking op Debbies gezicht door haar vraag zou verdwijnen.
Het meisje knipperde zenuwachtig met haar bleekblauwe ogen. ‘Katie?’
‘Heet ze zo?’
‘Ja, Katie West. Ze komt uit een of ander Aziatisch land. Ik kan Aziaten niet uitstaan, jij wel?’
In plaats van antwoord te geven haalde Julia haar schouders op. Jezus, die Debbie bleek ook nog een racist te zijn.
‘Je kunt maar het best bij haar uit de buurt blijven,’ fluisterde Debbie. ‘Ze is vreemd. Ze praat met bijna niemand. En ze is altijd alleen. Maar de jongens van ons jaar zijn oké. Vooral degenen op de verdieping onder ons. Jij zult ze ook leuk vinden.’ Ze zuchtte. ‘Ik benijd ze zo om Alex! Wij moeten het op onze etage met die arrogante trut van een Isabel doen. Ze denkt dat ze heel wat is, alleen omdat haar ouders hier lesgeven. “De regels op Grace zijn er om opgevolgd te worden,”’ aapte ze de oudere studente na. Julia moest toegeven dat het bedrieglijk echt klonk. ‘Alsof ze onze moeder is. Maar dat is niet interessant. Heb je al gehoord dat er donderdagavond…’
Een luid gekraak onderbrak Debbies woordenstroom, gevolgd door een gezoem dat ergens uit de diepte van het oude gebouw leek te komen. Plotseling ging het licht uit. Het was volslagen donker in de kamer en inktzwart buiten.
‘Help! Wat is er nu weer aan de hand?’
Julia voelde een hand die zich aan haar schouder vastklampte.
‘O, god!’ fluisterde Debbie dramatisch. ‘Het is aardedonker! Als kind was ik daar al doodsbang voor. Ik geloof namelijk in nachtwezens, snap je? Wezens die alleen in de duisternis bestaan.’
Debbie klonk alsof ze inderdaad overtuigd was van wat ze net had verteld. Het liefst had Julia hardop gelachen, maar het volgende moment hoorde ze een nieuw geluid, waar ze zo van schrok dat ze op haar lip beet.
Er snerpte een kreet die niets menselijks had door de gangen van het college. Het was pure wanhoop. Een schreeuw die door merg en been ging.