11
De horizon lichtte op alsof iemand achter de gletsjer het licht in het heelal had aangedaan. Meteen daarna klonk er een dof gerommel. Het werd steeds donkerder, en het zou niet lang meer duren voordat het aardedonker was. De wind joeg het water op, dat telkens weer over de twee jongens heen sloeg. Het was hun nog steeds niet gelukt om op het stenen plateau onder aan de rotswand te klimmen. Het zag er vanaf de steiger uit alsof ze zich alleen aan de uitstekende punt konden vastklampen.
‘Waar blijft de boot van de bewaking?’ riep Rose vertwijfeld. ‘Die had er toch allang moeten zijn?’
Tom verscheen. Zijn haar kleefde aan zijn voorhoofd en hij was volkomen buiten adem. Isabel rende vlak achter hem aan. Ze was lijkbleek, haar gezicht was bezweet en haar handen plukten zenuwachtig aan haar trui. ‘Alex doet zijn best.’
Chris schudde zijn hoofd. ‘We moeten iets doen. Nu!’
Rose keek naar de oever. ‘Hoe komen we bij die rots?’ vroeg ze.
Tom dacht even na. ‘Niet langs de oever, dat is te steil. En via de omweg door het bos duurt het minstens een kwartier.’
‘Maakt niet uit.’ Chris rechtte vastbesloten zijn schouders. ‘Stel dat de boot met deze golven niet kan uitvaren. Vanaf de rots kunnen we proberen om bij ze te komen en ze uit het water te trekken voordat het nog woester wordt.’
Hij wees naar Green Eye, en Julia wist meteen dat ze geen andere keus hadden. Het was nog harder gaan waaien en de wind zwiepte met een razende snelheid over het wateroppervlak. De golven, die steeds krachtiger werden, werden hoog opgestuwd. Robert en David zouden zich niet lang meer aan het rotsplateau kunnen vastklampen. Als het Alex lukte om de boot te regelen, kon het nog steeds te laat zijn. ‘Waar wachten we nog op!’ riep ze.
‘Isabel?’ Tom keek vragend naar Isabel, die knikte. ‘Isabel wijst jullie de weg. In het boothuis ligt een touw, dat moeten jullie meenemen. Ik wacht hier op Alex en dan komen we achter jullie aan.’
‘Benjamin, ik heb je zaklamp nodig.’ Chris stak ongeduldig zijn hand uit en Benjamin gaf hem de lamp.
‘We hebben jassen en truien nodig om ze op te warmen,’ zei Rose. ‘Ik zorg daar samen met Benjamin en Debbie voor.’
‘We moeten ons haasten,’ zei Chris, en daarna zachter en alleen voor Julia’s oren bestemd: ‘Ik beloof je dat hem niets overkomt.’ Het klonk eerder bezwerend dan kalmerend. Het leek alsof hij nog iets wilde zeggen, maar hij bedacht zich en rende achter Isabel aan, die al weg was.
Het was alsof ze door de hel liepen, maar dat maakte Julia niet langer bang, want daar was ze allang overheen.
Ze wist niet hoe lang ze al in het bos onderweg waren. De hemel glansde in een onwerkelijk geelachtig grijs, wat dreigender was dan wanneer hij volkomen donker was geweest. Een enorme wolk schoof vanaf de gletsjer over de vallei. Hij had de vorm en omvang van een gigantisch ruimteschip. Ze kon Chris en Isabel al bijna niet meer zien. Ze hoorde alleen hun gehijg en het gekraak van de takken waar ze op trapten en de stenen die opzij rolden.
Plotseling klonk er een doffe knal. De donder rolde door de vallei en het volgende moment leek het ruimteschip te exploderen. Vonken sproeiden en vielen uit de hemel.
En steeds weer bomen. Ze doken op vanuit het niets, stonden in de weg, riepen dingen tegen haar die ze niet verstond. Te laat, jullie komen te laat, leken ze te zeggen.
Opnieuw een donderslag. Het was alsof iemand op een gigantische trommel sloeg, met de bedoeling hen voort te drijven. Ze kon het meer niet zien, maar ze hoorde de golven op de maat van haar hartslag op de rotsen slaan.
‘Stop! Ik geloof dat het daar is!’ riep Chris vóór haar.
Tijdens het rennen draaide ze haar hoofd opzij en keek naar de rotswand die nog geen twintig meter voor hen omhoogstak.
Isabel draaide zich om. Haar natte blonde haar plakte aan haar hoofd. ‘Je hebt gelijk, Chris, dat is de Solomonrots. Maar we moeten eerst omhoog. Vanaf de top kun je naar het water klimmen.’
Opnieuw sneed een fel licht door de pikzwarte hemel en spleet hem in tweeën.
Julia stopte. voorzichtig. levensgevaar! Het rode bord hing aan een boom, waarachter een smal pad naar boven liep. Aan de hemel flitsten meerdere bliksemschichten.
‘Kom op,’ hijgde Chris. Hij begon de rots op te klimmen en het volgende moment voelde Julia hoe de adrenaline haar nieuwe energie gaf.
Stap voor stap klom ze omhoog, met Isabel ergens achter zich. Ze probeerde grip te krijgen, en moest zich telkens omhoogtrekken. Na een paar meter kreeg ze van inspanning geen lucht meer. Geeft niks! Verder! zweepte ze zichzelf op.
Het leek een eeuwigheid te duren, en toen ze eenmaal boven op de gladde rots stond, had ze nergens meer houvast.
Ze renden over het pad zonder naar rechts of naar links te kijken. Naakte rots, zover het oog reikte.
Eindelijk hadden Chris en zij het eind van de rots bereikt, die puntig toeliep als de boeg van een schip. Ze staarden heel even doodstil naar het onheilspellende panorama dat zich voor hen uitstrekte. Boven hen de hemel, dreigend als een donker vulkaanlandschap. En onder hen het meer, dat…
‘Mijn god!’
‘Wat is er?’
Tot dan toe had het nog niet geregend, en toch had Julia het gevoel dat het water steeg. Stel dat het water het rotsplateau intussen had overspoeld?
‘Het water stijgt!’ riep ze. ‘En ik zie ze niet!’
‘Ik ook niet!’ Chris steunde met zijn handen op zijn knieën en hapte naar adem. ‘O shit, de rotswand loopt bijna loodrecht omlaag. Daar kan ik niet naar beneden.’
Julia staarde hem aan. Liet hij haar in de steek? Eerst bracht hij haar hiernaartoe en nu wilde hij haar niet helpen?
‘Rot dan maar op! Rot gewoon op!’ barstte ze uit. ‘Ik doe het wel alleen! Ik heb je niet nodig! Ik heb niemand nodig!’
Chris draaide zich om. ‘Het gaat niet alleen om jou en die doorgedraaide broer van je, hoor je? David heeft zijn leven voor Robert op het spel gezet.’
‘Ophouden!’ hoorden ze plotseling een krachtige stem achter zich. Isabel ging heel dicht bij de rand staan. ‘Ik heb toch gezegd dat je hier naar beneden kunt klimmen.’
Julia boog zich nog verder naar voren en keek in de zwarte afgrond, die minstens tien meter loodrecht omlaag liep. Onder hen ging het water tekeer. Telkens weer spoelden de metershoge golven over het rotsplateau, dat Julia nu vaag kon zien.
‘Ze zijn er niet meer!’ riep ze tegen de wind in. ‘Het water heeft ze naar beneden getrokken!’
‘Nee,’ antwoordde Isabel rustig. ‘Ik zie iets. Er is daar iemand. Ik klim naar beneden. Dat heb ik eerder gedaan.’
‘Ik ga mee.’ Julia zei het zo vastbesloten dat niemand tegen haar in durfde te gaan.
‘Maar ik ga eerst,’ zei Isabel. ‘En we binden het touw rond je middel. De wand is heel glad en glibberig. Als je geen houvast vindt, kan Chris je van boven af zekeren. Chris, geef me je zaklamp.’
‘Ik ga mee,’ sprak hij haar tegen.
‘Nee, dat doe je niet,’ zei Isabel energiek. ‘Jij bent de enige die genoeg kracht heeft om ons met het touw omhoog te trekken.’
De bliksemflitsen volgden elkaar steeds sneller op en verlichtten heel even Chris’ gezicht. Hij keek aarzelend naar Julia.
‘Isabel heeft gelijk,’ zei ze. ‘We hebben je hier boven nodig.’
Isabel trok Julia mee. ‘Kom, we gaan.’ Meteen daarna verdween haar hoofd in de duisternis. Chris knoopte het touw rond Julia’s middel. Ze wilde zich al omdraaien, toen hij haar hand vastpakte. ‘Het spijt me dat ik daarnet tegen je heb geschreeuwd.’ Ze kon zijn hese stem amper horen. ‘Ik bedoelde het niet zo. Je weet dat ik je vasthoud.’
Hij keek haar aan en iets in zijn ogen zorgde ervoor dat Julia hem geloofde.
Ze knikte zwijgend. Daarna draaide ze zich om en volgde Isabel de zwarte diepte in. Ze klampte zich met twee handen aan de rotsrand vast en haar rechtervoet zweefde in de lucht. Ze voelde dat ze in paniek begon te raken, tot ze de eerste rotstrede voelde. Trillend over haar hele lichaam zocht ze steun en daarna vonden haar voeten de weg in de duisternis als vanzelf. Ze klom van uitstekend stuk naar uitstekend stuk omlaag. Om kalm te blijven telde ze mee; na elke pas ademde ze in en weer uit, en ze voelde de lucht in haar borstkas tot ze helemaal vergat dat ze aan een touw in een onweersbui boven Lake Mirror hing.
Toen ze het plateau had bereikt, zochten haar voeten onzeker houvast op de natte, glibberige rots. Ze duwde haar rug heel stevig tegen de wand achter zich. Het waaide zo hard dat het haar moeite kostte om haar evenwicht te bewaren. De storm zwiepte over het water en de enige lichtbron was de zaklamp in Isabels handen.
‘Zie je ze?’ riep ze.
‘Ja, er is hier iemand.’ Isabel scheen op de roerloze gestalte die op de grond lag. Zijn benen hingen in het water.
Onwillekeurig gaf Julia een gil en met één sprong was ze bij hem. Het was Robert.
Isabel bukte zich. Er was opluchting in haar stem te horen toen ze mompelde: ‘Alles is in orde. Ik voel zijn pols.’
‘En David? Waar is David?’
‘David?’ Julia hoorde de paniek in Isabels stem. Ze boog zich over Robert heen. ‘Robert, kun je ons horen? Waar is David? Heeft hij losgelaten? Is het hem niet gelukt om op de rots te klimmen?’
‘David… Hij probeert… Hij wil haar vinden en is weer weggezwommen.’
‘Wat een verdomde idioot!’ Isabels stem was schel van angst.
Boven het meer flitste een vurige bliksemschicht en de donderslag volgde onmiddellijk. De golven werden steeds hoger en plotseling spoelde een enorme golf over het plateau en sleurde haar mee. Onwillekeurig klampte Julia zich aan Robert vast en ze botsten samen tegen de rotswand.
Net zo onverwacht als het water over hen heen was gespoeld, kwam de woede in haar opzetten. ‘Ben je stapelgek geworden?!’ riep ze tegen haar broer. ‘Hoe haal je het in je hoofd om in het meer te springen? Als David…’ Haar stem klonk gesmoord.
‘Ik moest haar toch helpen,’ fluisterde hij.
‘Wat? Hoezo?’
‘Er lag een meisje in het water. Ik heb haar zien springen.’
‘Waar heb je het in vredesnaam over?’
‘Over het meisje,’ hijgde Robert.
‘Een meisje?’ brulde Julia. ‘Een meisje?’
Hij knikte zwakjes.
‘Wat is er met jouw hersenen aan de hand? Ben je helemaal stapelgek geworden? Verdomme, wat is er met je aan de hand?’ Haar stem sloeg over en ze had hem het liefst geslagen.
Roberts ogen waren groot van schrik. Ze las er angst in.
Julia’s lichaam bestond alleen nog uit adrenaline. Zelfs de volgende golf die haar raakte, was onvoldoende om haar af te koelen. Haar woede bevond zich op een niveau dat niet meetbaar was.
Isabel pakte haar arm vast. ‘Hou op! Hij kan er niets aan doen. Zie je niet wat er aan de hand is? Hij heeft een shock, en hij heeft het ijskoud. Als we hem niet meteen naar boven halen, krijgt hij een longontsteking.’
Isabels woorden brachten Julia bij haar positieven.
‘We binden het touw om Roberts middel en dan trekt Chris hem omhoog,’ zei Isabel.
‘Nee,’ mompelde Robert. ‘Ik moet… op David wachten… Dat heb ik… beloofd.’
Plotseling hoorden ze boven zich iemand roepen. ‘Isabel? Hebben jullie ze gevonden? Is alles in orde?’
Julia probeerde in de duisternis naar boven te kijken, maar het enige wat ze zag, was de rots. Was het Alex? Had hij eindelijk hulp gehaald?
‘David is nog in het meer!’ riep Isabel terug. ‘Hoe zit het met de boot?’
Een oorverdovende donderslag overstemde het antwoord bijna helemaal. ‘Onweer… duurt te lang,’ was het enige wat Julia hoorde.
Op dat moment voelde ze dat er iets in haar brak. Het was het laatste restje hoop. Tegelijkertijd was het alsof de atmosfeer boven hen explodeerde. De wolken dromden samen alsof ze een laatste aanval voorbereidden. Het water was zwart als teer. Meerdere bliksemflitsen schoten tegelijkertijd over het meer. En in dat licht zag ze een gestalte uit het water opduiken.
Het was David! In het schijnsel van de bliksemflitsen leek het net of hij vlam had gevat en in brand stond.