14
Julia voelde dat er een golf ijskoude paniek door haar heen stroomde. In de zaal werd gefluisterd. Wat was er gebeurd? Waarom moest Robert naar de decaan? Had het iets met het verboden feest en de gebeurtenissen van gisteravond te maken?
Robert stond op, schoof langs Rose, die medelijdend naar hem keek, en liep de rij uit. Hij was uiterlijk helemaal kalm toen hij de trap af liep en de vrouw de zaal uit volgde.
Julia bewoog niet. Ook niet toen er overal in de zaal werd gefluisterd en enkele studenten zich omdraaiden om naar haar te staren. Waarom haalden ze uitgerekend Robert uit de les? Ze waren allemaal op het feest geweest. De enige verklaring was dat Roberts verhaal de ronde had gedaan en dat de decaan hem daarover vragen wilde stellen.
Stel dat hij iets verkeerds zei. Haar broer kon heel koppig zijn als hij ervan overtuigd was dat hij gelijk had. Ze had hem niet kunnen overhalen om te liegen. Maar voor hun vertrek had ze hem wel gesmeekt om te zwijgen over het verleden.
Robert had er een tijdje over nagedacht – wat kenmerkend voor hem was – en had uiteindelijk geantwoord: ‘Goed. Ik zal geen woord over het verleden zeggen, maar over de toekomst ga ik niet liegen.’ Daarna had hij op de klok gekeken. ‘Het is vandaag 13 april 2010, veertien minuten en zeven seconden over zes. Op dit moment begint de toekomst.’
Stel dat het helemaal niet om het feest ging, maar om Robert en haar. Ze moest aan Loa.loa denken. Jullie mogen je nooit veilig voelen, was hun ingeprent.
Julia pakte vastbesloten haar spullen bij elkaar. Katie keek verbaasd op. ‘Wat is er?’
‘Mag ik erlangs?’
Met haar tas stevig tegen zich aan gedrukt kwam Julia overeind. De zitting sloeg met een luide knal omhoog en daarna schoof ze langs Katie, rende langs de rijen naar beneden en stormde zonder een excuus het lokaal uit.
Ze haalde Robert en de jonge docente pas vlak voor het kantoor van de decaan in. De vrouw zei iets tegen Robert en verdween daarna in de docentenkamer. Toen Robert aanklopte, stond Julia naast hem. Hij staarde haar verbaasd aan tot de deur openging en meneer Walden, de decaan, verscheen.
‘U wilde me spreken?’ zei Robert.
‘Ben jij Robert Frost?’
‘Ja.’
‘En jij bent?’ Meneer Walden keek geïrriteerd naar Julia.
‘Ik ben Julia Frost.’
‘Ik wilde eigenlijk alleen met je broer praten.’
‘We hebben geen geheimen voor elkaar,’ antwoordde Julia, en ze herinnerde zich tegelijkertijd haar strategie: everybody’s darling. Altijd vriendelijk blijven. Altijd een stralend lachje. In geval van nood naïef doen. Ze kwam niet van haar plaats.
‘Goed dan.’ De decaan zuchtte en hield de deur wijd open. ‘Ik moet sowieso met jullie allebei praten.’
‘Waarom?’ vroeg Robert. Hij leek kalm, bijna hoopvol, alsof hij al wist waarom de decaan hem als eerste had laten roepen.
‘Tja,’ antwoordde de decaan langzaam terwijl hij over zijn voorhoofd streek. ‘Ik moet met jullie praten omdat er een meisje is verdwenen.’
Door de enorme ramen van het kantoor had je een adembenemend uitzicht op Lake Mirror. De zon weerspiegelde zich in het diepblauwe water. Plotseling deed Julia geschrokken een stap naar achteren: de kop van een eland zweefde in de ruimte. Hij maakte deel uit van een afschuwelijk lelijke kroonluchter, die ze op het eerste moment voor een gewoon gewei had gehouden. Iemand leed hier aan een heel ernstig gebrek aan smaak.
‘Ga zitten.’ Meneer Walden gebaarde naar de twee stoelen voor het bureau. Hij klonk eerder zenuwachtig dan streng.
Julia had meneer Walden tot nu toe alleen vanuit de verte gezien. De decaan was niet langer dan een meter vijfenzestig en zijn krijtstreeppak leek te groot, of meneer Walden te klein. Wat zijn uiterlijk betrof, behoorde meneer Walden duidelijk tot de watjes, die thuis alleen pantoffels droegen, nooit zonder neusspray de deur uit gingen, paperclips in hun portemonnee bewaarden en drie keer per dag hun tanden flosten. Er zat geen scheiding in zijn haar, niet omdat dat met zijn haar onmogelijk zou zijn, maar omdat hij het blijkbaar niet had gekamd.
Julia vermande zich. Dit was niet het moment om na te denken over het kapsel van de decaan. De decaan had iets gezegd over een verdwenen meisje. Zou dat betekenen dat Robert gelijk had gehad?
Meneer Walden keek naar hen en Julia had het gevoel dat ze zich vaag weerspiegeld zag in het waterige blauw van zijn ogen.
‘Robert, het gerucht gaat dat je gisteren hebt gezien dat er niet ver van het boothuis een meisje in het water is gevallen.’ Hij vertrok zijn mond. ‘Wat jullie daar precies hebben gedaan, wil ik helemaal niet weten, ik heb op het moment andere zorgen. Ik verzoek je om me gewoon in de goede volgorde te vertellen wat er gisteren is gebeurd.’
Wie heeft zijn mond niet kunnen houden? vroeg Julia zich af. Het kon iedereen geweest zijn. Alex had natuurlijk geprobeerd om iedereen die op het feest was geweest over de erecode te vertellen, maar het waren er waarschijnlijk gewoon te veel geweest.
Robert schudde vastbesloten zijn hoofd. ‘Meneer Walden, ik ben bang dat u verkeerd geïnformeerd bent.’
‘Zo? Hebben ze me leugens verteld?’ Meneer Walden fronste zijn voorhoofd en ook Julia keek geïrriteerd naar Robert. Wat was dat nu weer?
Robert ging op zachte toon verder. ‘Het meisje is niet in het meer gevallen. Ze is gesprongen. Vrijwillig.’
‘Ze is vrijwillig gesprongen?’ Meneer Walden boog zich naar voren. ‘Wil je daarmee zeggen dat ze het expres heeft gedaan?’ Hij leek in de war en dat maakte hem nog kleiner achter het enorme, donkere houten bureau.
‘Ja, meneer, dat wil ik daarmee zeggen,’ antwoordde Robert vastbesloten.
Meneer Walden ging met zijn rechterhand door zijn haar.
Julia zag dat zijn trouwring diep in het vlees sneed. Ze bedacht dat hij nooit zou kunnen scheiden, en die gedachte was zo absurd dat ze op haar tong moest bijten om niet hardop te gaan lachen. Haar zenuwen waren zo breekbaar als glas.
De decaan legde zijn handen tegen elkaar. ‘Vertel me alsjeblieft wat er precies is gebeurd.’
Robert haalde diep adem. ‘Ik zat op de steiger van het boothuis te vissen. Ik staarde de hele tijd naar het water en wachtte tot er een vis beet. Ik had de rots voortdurend in het oog.’
‘Welke rots?’
‘De Solomonrots. Heet die rots echt zo, meneer? Ik heb in de bibliotheek en op internet naar een landkaart van deze omgeving gezocht, maar die heb ik niet gevonden.’
‘De rots heeft geen naam,’ antwoordde meneer Walden haastig. ‘Je zat dus op de steiger?’
‘Precies. Het boothuis is niet zo ver van de rots verwijderd, honderdvijftig, tweehonderd meter misschien.’
Meneer Walden zuchtte. ‘En toen?’
‘Plotseling stond het meisje boven op de rots, aan de rand, op de plek die als een scheepsboeg toeloopt en helemaal kaal is.’
‘Plotseling?’
‘Het schemerde al en het was bewolkt. Ik wist dat het zou gaan onweren. Het meisje was er ineens.’
‘Hoe lang heeft ze op de rots gestaan?’
‘Niet lang, een paar seconden.’
‘Maar je hebt haar gezien?’ De decaan klonk ongelovig.
Julia kon het hem niet kwalijk nemen.
Robert liet zich echter niet van de wijs brengen. ‘Op het moment dat ik haar zag, is ze gesprongen. En daarna zag ik haar heel even in het water bewegen voordat… iets haar naar beneden trok.’
Julia staarde naar hem. Dit had hij nog niet eerder verteld.
Meneer Walden leunde met twee handen op het bureau en boog zich naar voren. ‘Tot iets haar naar beneden trok?’
Robert streek met zijn hand over zijn ogen. Plotseling leek hij volkomen uitgeput. ‘Chris Bishop heeft me vanochtend vroeg verteld dat de plek voor de rots de diepste plek van het meer is. Hij heeft het Green Eye genoemd. Vanaf ons balkon lijkt het inderdaad op een oog. Als u een kaart voor me hebt, kan ik laten zien wat ik bedoel.’
De decaan schudde zijn hoofd. ‘Het meisje stond dus op de rots, en is daarna gesprongen,’ herhaalde hij. Lag er een uitdrukking van ontevredenheid op zijn gezicht? Ongeloof misschien? Of allebei?
‘Ja, ik dacht eerst dat het de bedoeling was. Ze leek een goede zwemster, waarom zou ze anders in het water springen? Het is daar tenslotte dieper dan tien meter. Tenminste, dat denk ik. Ik bleef naar de plek kijken, maar ze kwam niet meer boven water.’
‘En dat moet ik geloven?’ Meneer Walden fronste zijn voorhoofd.
‘Het is de waarheid.’
De decaan ging staan, liep om het bureau heen en legde zijn linkerhand op Roberts schouder. Hij liet hem daar een paar seconden liggen voordat hij verderging. ‘Ik zou het prettiger vinden als je een reden had om te liegen.’
Julia moest ineens aan Davids woorden denken. Als het je echt om Robert ging, dan zou je aan zijn kant staan. Daar zijn broers en zussen tenslotte voor.
Ze had Robert gisteren in de steek gelaten, vandaag zou ze aan zijn kant staan. Ze vergat alle voorzichtigheid en keek met fonkelende ogen naar de decaan. ‘U hebt zelf toch net gezegd dat er een meisje verdwenen is! Hoe kunt u hier dan zo rustig blijven zitten?’
Op het gezicht van meneer Walden verscheen een arrogante uitdrukking, die Julia maar al te goed kende. Volwassenen zagen er altijd zo uit als ze de gelegenheid hadden om met hun kennis te pronken. Als ze de kans kregen om iedereen onder de twintig het gevoel te geven dat ze verschrikkelijk onvolwassen waren en geen flauw benul van het leven hadden.
‘Ja, er is inderdaad een meisje verdwenen, Julia. Niemand heeft haar meer gezien sinds gisteravond en het is duidelijk dat ze vannacht niet in haar kamer is geweest.’
‘Dan klopt het toch wat ik zeg?’ Julia zag Roberts ogen oplichten.
‘Niet helemaal. Dit meisje is weliswaar sinds gisteravond van de aardbodem verdwenen, maar ze is beslist niet van de rots gesprongen.’ De decaan schudde nadrukkelijk zijn hoofd. ‘Dat is absoluut onmogelijk.’
‘Maar…’
‘Geen maar.’ De decaan ging staan en liep naar het raam. Hij staarde naar de bergen die achter het meer oprezen alsof het water ze in de oertijd van hun plek had verdrongen. Daarna draaide hij zich om. Zijn ogen waren niet langer waterig en troebel toen hij Robert scherp aankeek. ‘Ik geloof je niet, Robert. Of het moet zo zijn dat je me een plausibele verklaring kunt geven hoe het mogelijk is dat iemand met een dwarslaesie met haar rolstoel de rots op rijdt, gaat staan en naar beneden springt.’
Angela Finder? Was Angela Finder degene die verdwenen was? Julia voelde zich duizelig worden. Ze proefde de teleurstelling bitter op haar tong.
Ze kon het niet langer ontkennen, Robert had weer eens een van zijn verhalen verteld. En als ze heel even had nagedacht en zich niet door dat verdomde schuldgevoel had laten meeslepen, had ze het geweten.
‘M-maar…’ stotterde Robert terwijl hij hulpzoekend naar Julia keek. Ze verroerde zich niet.
De decaan ging zitten, steunde met zijn handen op het bureau en boog zich naar voren. Zijn doordringende blik was gevoelloos. ‘Ik heb de politie al geïnformeerd. De toegangsweg naar de vallei is onbegaanbaar door omgevallen bomen. Zo’n onweer hebben we hier al tijden niet meer gehad. De bewakingsdienst is sinds vanochtend vroeg op pad om Angela Finder te zoeken.’ Hij zweeg even en ging daarna verder. ‘Robert, ik verwacht van je dat je me de waarheid vertelt.’
Julia hield haar adem in, maar Robert bleef heel kalm. ‘Het spijt me, ik kan u niet helpen, meneer Walden. Ik heb een ander meisje gezien. Het meisje dat ik bedoel, zat niet in een rolstoel. Ze had blauw haar en droeg een groen badpak.’
Toen ze weer op de gang waren en naar het leslokaal terugliepen, kon Julia zich niet langer inhouden. ‘Robert, je moet er onmiddellijk mee ophouden! Ik meen het!’
‘Waarmee?’ Robert keek haar verbaasd aan.
‘Met je verhalen.’
Hij bleef staan en hield zijn hoofd scheef alsof hij nadacht. ‘Dat is niet eerlijk. Misschien heb ik inderdaad fantasieën en visioenen, maar één ding is zeker…’ Hij ging harder praten. ‘Het meisje is gesprongen en het was Angela niet. En nee, ik lieg niet!’
Ze pakte hem bij zijn schouder en dwong hem te blijven staan. ‘Je hele leven is een leugen. Ben je dat vergeten?’
De blik waarmee hij Julia aankeek voordat hij zich omdraaide en wegrende, trof haar tot in het diepst van haar ziel.
Vertwijfeld draaide ze zich om en ze was bijna tegen Debbie aan gebotst, die vlak achter haar stond. In haar ogen blonk ultieme nieuwsgierigheid.