43 De stem van de hoogste rechter
Als je een Engelse of Amerikaanse film of televisieserie ziet waarin over de media wordt gesproken als de vierde macht, zal een ervaren Zweedse vertaler dat als ‘derde macht’ vertalen. Dit komt omdat in Zweden de staatsmacht op drie pijlers rust: de regering, de rijksdag en de media. In veel andere westelijke landen, waarschijnlijk in de meeste, is de rechtelijke macht een zelfstandig, onafhankelijk deel van de staatsmacht. Maar niet in Zweden, omdat men hier van mening is dat de rechtspraak teveel gebonden is aan politieke macht om een zelfstandige machtsfactor te kunnen zijn. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat een democratische cultuur stabieler op vier benen rust, dan op drie. En die mening blijk ik te delen met al die andere landen waar de rechtspraak onafhankelijk is van het politieke bestel. Ik heb nu een aantal jaren de benoeming van hogere rechters gevolgd: de raadsheren van de Hoge Raad, de leden van het hof en de president van de rechtbank. Hun CV’s zijn voor iedereen openbaar.
Deze rechters worden benoemd door de regering en zo hoort het naar mijn mening ook. Op die manier hebben de burgers indirect invloed op de benoeming van hogere rechters. Maar wie worden er eigenlijk benoemd?
*
Het Zweedse volk is ervan overtuigd dat hogere rechters pas benoemd worden na een lange staat van dienst als rechter, waarbij ze onder hun collega’s veel respect hebben afgedwongen. En vooral dat het rechters zijn die zich niet laten beïnvloeden door de waan van de dag en schreeuwende krantenkoppen, maar die pal staan voor juridische principes. Die geloven in en handelen naar het basale democratische principe dat onze rijksdag de wetten vaststelt en dat de rechtbank ze uitvoert. Zo dacht ik in ieder geval dat het ging – voor ik die benoemingen eens wat nader bekeek. Zo gaat het dus niet. Op de CV’s wordt maar al te vaak een uiterst korte tijd als rechter vermeld. Formeel hebben ze op papier wel vaak een functie als plaatsvervangend rechter bij een hof, waarvoor ze al jaren voor een deel van hun eigenlijke werk zijn vrijgesteld. Vaak zijn het hoofdambtenaren juridische zaken bij een of ander ministerie. Of beleidsambtenaren of iets in die geest. Het is zelfs wel eens voorgekomen dat toen een rechter voor de eerste keer in zijn leven iemand veroordeelde, dat bij de Hoge Raad was!
Je kunt dus zeker op hoog niveau rechter worden na een lange staat van dienst als rechter, maar je blijkt in ons land meer kansen te hebben als je het politieke spel in je vingers hebt. Als je goed aanvoelt hoe de wind waait. En vanaf het begin van de jaren negentig heeft dit ernstige gevolgen gehad. Om goed aan te voelen wat er onder grote groepen mensen leeft en daar in je werk rekening mee houden, hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat je een opportunist bent of geen principes hebt. Naar mijn mening moet een politicus zulk gevoel hebben – anders wordt hij of zij een bureaucratische zonderling. Ook een hoofdredacteur moet goed verschillende stromingen en opvattingen in de maatschappij kunnen aanvoelen en daarmee bij de berichtgeving van zijn krant rekening houden.
Maar voor een rechter mag dat allemaal geen rol spelen. De rijksdag ontwerpt de wetten van ons land, waaraan de rechters zich moeten houden. Wanneer de rechter en zijn collega’s beïnvloed worden door verschillende stromingen en opvattingen, en aan de hand daarvan gaan vonnissen zonder dat er sprake is van nieuwe wet- of regelgeving, wordt een belangrijke pijler onder onze democratische samenleving weggeslagen.
*
Ik denk dat als we over zo’n tien tot twintig jaar terugkijken naar de jaren negentig en het begin van de eenentwintigste eeuw, we die periode als zeer intolerant zullen ervaren. De periode waarin stilzwijgend het devies was: als je ooit een fout hebt gemaakt, ben je voor altijd verdoemd. Ongeacht of het nu gaat om crimineel handelen of om een domme fout van een politicus.
Het was het decennium waarbij in het maatschappelijk debat maar al te veel politici van uiteenlopende huize en zeker ook vertegenwoordigers van mijn eigen beroepsgroep, de journalistiek, voorop liepen in de rij van het gepeupel dat riep om meer wraak en hardere straffen. ‘Sluit die klootzakken op en gooi de sleutel weg!’
Discussies over rechtszekerheid gaan bijna alleen nog maar over de vraag hoeveel misdrijven er niet opgelost worden en, daarmee samenhangend, het gevoel van onveiligheid op straat. Natuurlijk, geen onbelangrijke onderwerpen – maar wat is er met de rechtszekerheid van het individu gebeurd? De rechtszekerheid voor degene die van een misdrijf wordt verdacht?
Naar mijn mening is die vraag ernstig verwaarloosd en is de zaak van Joy Rahman daarvan een voorbeeld – ook al is het een extreem voorbeeld.
De rechtbanken met hun zwakke maatschappelijke positie en de hogere rechters die hun posities niet aan een lange staat van dienst te danken hebben, konden de roep die weerklonk niet weerstaan. Of sterker – de rechters die hun carrière te danken hebben aan hun feilloze gevoel uit welke hoek de wind waait – zijn voorop gaan lopen. Ze gingen op steeds zwakkere gronden vonnis wijzen. Want als ze de verdachte vrijspraken, zouden ze het er in de media flink van langs krijgen.
Het begon ermee dat ten gevolge van een steeds heftiger drugsdebat er voor een veroordeling wegens een drugsdelict steeds minder aanwijzingen nodig waren. Er zijn tegenwoordig diverse vooraanstaande advocaten die geen drugszaken meer aannemen. Niet omdat ze niet van drugs houden, wat op zich natuurlijk ook het geval is, maar omdat ze van mening zijn dat in deze zaken de gangbare regels en normen voor de bewijslast kennelijk niet langer gelden. Daarna kwam het debat op gang over verkrachting en incest – en daarmee een aantal onjuiste vonnissen dat de Hoge Raad later heeft moeten vernietigen.
Vervolgens hadden we te maken met het probleem van de motorgangs – gevolgd door een hele reeks collectieve veroordelingen voor illegaal wapenbezit in hun clubhuizen en zo. Toen ik verslag deed van de rechtszaak over de moord op de president van de Hells Angels, Danny Fitzpatrik, was de algemene opvatting onder de rechtbankverslaggevers dat de aanklacht onvoldoende onderbouwd was voor een veroordeling van de drie aangeklaagden, maar dat ze waarschijnlijk wel veroordeeld zouden worden omdat het om motorganggerelateerde misdrijven ging. Ze kregen bijna helemaal gelijk: twee van de drie aangeklaagden werden veroordeeld. Ik ben ervan overtuigd dat de volgende groep zal bestaan uit vaders van allochtone meisjes. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zullen we de komende jaren zwak onderbouwde vonnissen tegen deze mensen zien – als dat niet nu al het geval is.
Ik houd – net als de meeste andere burgers – ook niet van drugsdealers, pedofielen en motorgang-criminelen – maar als ze ergens van verdacht worden, vind ik wel dat ze veroordeeld moeten worden op grond van heldere juridische principes. De basisprincipes van onze rechtsstaat wegen ontzettend veel zwaarder dan wat die groepen doen. Er bestaat een oude uitdrukking die we soms gebruiken als iemand ergens over zeurt of over iemand kwaadspreekt:
‘Ben je zelf zoveel beter dan?’
Als we iemand veroordelen, dan moeten we het zelf wel beter doen. Anders wordt ons het recht ontnomen hem of haar te veroordelen.
En dat geldt ook voor een breder maatschappelijk verband. Als we zelf niet beter zijn en ons niet houden aan de juridische basisprincipes, dan ontnemen we ons het recht om te oordelen. In ieder geval in de morele zin van het woord. En uiteraard worden deze principes op de proef gesteld en uitgedaagd, zeker als het gaat over zaken waaraan we een grondige hekel hebben: drugsdealers, motorgang-criminelen, pedofielen, racisten en vooral meedogenloze moord.
In de praktijk verklaart de Hoge Raad per jaar slechts tien tot vijftien verzoeken om cassatie ontvankelijk. Gemiddeld zijn er nog zo’n tiental zaken meer, maar dan gaat het meestal om technische details die in een kwartiertje kunnen worden afgehandeld. Bijvoorbeeld in een zaak waarbij het hof een rekenfout gemaakt heeft bij het vaststellen van het aantal dagen dat iemand in voorarrest heeft doorgebracht. Zoiets kan alleen door een hogere gerechtelijke instantie worden herzien en daarom komt het bij de Hoge Raad terecht. Door de jaren heen heb ik zeer veel goed onderbouwde verzoeken tot cassatie gelezen waarvan ik overtuigd was dat die erdoor zouden komen – maar die toch afgewezen zijn. Dat ik er zoveel gelezen heb, komt doordat ik tot die groep van journalisten behoor tot wie diverse advocaten zich wenden als ze voor een verzoek tot herziening aandacht in de media willen. Ze zijn er namelijk van overtuigd dat je er bij de Hoge Raad alleen een zaak doorheen krijgt als er steun is in de media.
Deze opvatting wordt door veel ervaren rechtbankverslaggevers gedeeld. Soms wil een journalist wedden of een zaak al dan niet zal worden herzien. Collega’s die aan zo’n weddenschap deelnemen, kijken in de eerste plaats niet naar de feiten in zo’n zaak, maar naar de aandacht die de zaak in de media gekregen heeft en nog krijgen zal.
De desinteresse van de Hoge Raad voor de toename van de zogeheten ‘vrije bewijslast’ en de kennelijke onwil hieraan iets te doen, is een groot probleem. De raadsheren of de rechters van de Hoge Raad lijken de mening te zijn toegedaan dat hun positie in wezen een erebaantje is. Want voor het grootste deel van hun tijd houden ze zich als nevenfunctie bezig met scheidsrechtertje spelen. Zo zijn ze bijvoorbeeld scheidsrechter als bedrijven het met elkaar oneens zijn over iets in hun contract. Daarvoor brengen de ‘scheidsrechters’ dan 2.000 kroon per uur in rekening. Dat lijkt misschien niet zo veel, omdat het tarief van veel gekwalificeerde internationale adviseurs ook op dat niveau ligt. Maar bij die consultants zijn de kosten voor kantoor en secretariële ondersteuning inbegrepen. De leden van de Hoge Raad beschikken over een kantoor en medewerkers op kosten van de staat.
Daarom vroeg een bedrijf zich een paar jaar geleden af – nadat men een rekening van enkele honderdduizenden kronen had gekregen – of dit prijsniveau wel redelijk was. De vraag werd zelfs in een zitting van de Hoge Raad behandeld. Is er iemand die gelooft dat het bedrijf gewonnen heeft?
Nee, de leden van de Hoge Raad stelden vast dat de som van 2.000 kroon per uur voor een bijbaantje van de leden van de Hoge Raad alleszins redelijk is.
Persoonlijk vind ik het twijfelachtig dat een raadsheer zoiets überhaupt mag doen. Ze hebben een uiterst belangrijke taak in onze samenleving en worden dienovereenkomstig betaald. Ze zouden eigenlijk al hun kracht en energie aan die taak moeten besteden.
*
Als de rechters van de Hoge Raad op dezelfde manier benoemd zouden worden als de Zweedse bisschoppen toen kerk en staat nog één waren, zou dat binnen een aantal decennia tot een revolutie in de Zweedse rechtspraak leiden. Het zou inhouden dat de collega’s, de andere rechters dus, drie kandidaten voordragen en de regering een keuze mag maken. Ze zouden dan nauwelijks nog onervaren ambtenaren of vergelijkbare functionarissen voordragen, maar zeer waarschijnlijk alleen nog maar zeer ervaren en gerespecteerde collega’s met een lange staat van dienst. Daarna mocht de regering uit drie van zulke mensen kiezen.
Daarmee zouden we een rechtssysteem krijgen dat meer los staat van de politieke macht en die bovenal sterker in zijn schoenen staat tegenover de waan van de dag en schreeuwende krantenkoppen. De hele carrière van een rechter zou dan primair gebouwd zijn op diens loyaliteit aan vaste juridische principes.
Dit is geen voorstel dat ik thuis even in elkaar heb geflanst. Het vraagstuk is al in diverse politieke instanties onderwerp van discussie geweest.
Advocaat Peter Althin was erbij betrokken en stelde een soort commissie voor die een drietal geschikte rechters zou voordragen waaruit de regering kon kiezen. Maar anderen waren van mening dat de regering ook zelf op zijn minst een rechter zou moeten voordragen.
‘En dan is de gedachte achter het hele idee natuurlijk weg’, zegt Althin.
Natuurlijk vind ik niet dat alle hogere rechters opportunisten zijn – maar veel van hen hebben in het belang van hun carrière redenen genoeg om dat juist wel te zijn. Uiteraard bestaan ze – de principiële rechters die eigenzinnig vasthouden aan alle rechtsprincipes. Maar het blijkt dat zij met het huidige benoemingssysteem het vaak moeilijker hebben om een carrière op te bouwen.
Indien de Hoge Raad een aantal beroepszaken met slechts ‘aanwijzingen’ en andere zaken met een discutabele bewijslast ontvankelijk zou verklaren om daarmee aan te geven wat voor lagere rechtbanken echt nodig is om iemand te veroordelen, zou er al veel gewonnen zijn. Het zou in de praktijk betekenen dat er geleidelijk een soort pakket van eisen ontstaat waaraan een vonnis moet voldoen. En indien een lagere rechtbank vonnis wijst op een wijze die niet aan die eisen voldoet, zou de Hoge Raad in dat geval zo’n vonnis direct kunnen vernietigen.
Zo’n geval, een extreem voorbeeld van zo’n geval, is de veroordeling van de broers Önder en Özkan Yildiz.