Een verhaaltje voor het slapengaan

Al spoedig kreeg Jimmy er genoeg van te kijken hoe zijn ou­ders kleine schoteltjes vasthielden en slokjes koffie namen uit nog kleinere kopjes. Ze leken zich ongemakkelijk te voelen. Hij wist dat ze hem uit de buurt wilden hebben om te kunnen praten, en dus ging hij naar boven, al wist hij niet zeker of zijn grootmoeder dat wel goed zou vinden. Meteen raakte hij bui­ten adem, omdat er zoveel was dat hij nog nooit eerder had ge­zien: een zolder vol voorwerpen die door het stof mysterieus waren geworden, glanzend gepoetste leuningen die smeekten om te worden afgeroetsjt, een kleine kamer op halve huishoog­te, met uitzicht op het park. In de rozentuin doorsneden paden het gazon, zodat dat leek te bestaan uit stukjes van een gigan­tisch grote groene puzzel. Bij het meer wachtten rijen bomen tot iemand erin zou klimmen, en opeens wenste hij dat dit zijn kamer was. Toen hij zich echter omdraaide, was er achter hem al iemand anders in de kamer.

Het was zijn spiegelbeeld, in de spiegel van de klerenkast. De stoffige glans van het glas leek de spiegel los te maken van zijn achtergrond, waardoor die een spiegel in een andere kamer leek. Hij staarde, tot zijn gezicht plat en vlak werd, tot hij zich even papierachtig voelde als zijn spiegelbeeld er uitzag, en hij zich er heel sterk van bewust was dat hij pas zeven jaar oud was.

Toen hij naar beneden sloop, zei zijn vader dat hij er zeker van was dat ze een hypotheek zouden krijgen zodra hij als leraar weer een baan had gevonden. Jimmy's grootmoeder zei dat ze vriendinnen had die zijn moeder wel aan werk zouden kunnen helpen als ze leerde naaien, en Jimmy meende dat ze hem nu niet meer uit de buurt wilden hebben.

Even dacht hij uit de blik in de ogen van zijn grootmoeder te kunnen opmaken dat ze hem een standje zou geven omdat hij naar boven was gegaan. 'James, je komt een tijdje bij mij wo­nen,' zei ze. 'Denk je dat je dat leuk zult vinden?' Hij kon voelen dat zijn ouders wensten dat hij beleefd reageer­de. 'Ja,' zei hij, want het was de eerste week van de zomerva­kantie en alles leek een avontuur te zijn. Zelfs hier wonen, vooral toen hij hoorde dat hij de kamer met de spiegel zou krij­gen. Het was alsof door die spiegel al een wens van hem was uitgekomen. Hij vond het niet eens erg toen zijn moeder die nacht beneden bleef en zijn grootmoeder hem instopte en hem een gerimpelde zoen gaf. Hij trok een grimas naar de spiegel, waarin hij zichzelf in het licht van de weg in het park net kon zien. Toen draaide ze zich in de deuropening nog even naar hem om, met een blik die hem het gevoel gaf dat ze iets over hem wist wat ze eigenlijk liever niet had willen weten, en ver­stopte hij zich onder de lakens.

De volgende morgen rende hij het park in, zodra hij was aange­kleed. Het was alsof hij de grootste voortuin ter wereld had. Al spoedig had hij vriendschap gesloten met de kinderen uit de naburige flats, Emma en Indira, die lange broeken onder hun rok moesten dragen, en Bruce, die dik was en altijd snoof en heel bevredigend begon te jammeren als ze hem uit verveling knepen. De kinderen maakten voor Jimmy het feit goed dat hij door zijn grootmoeder te vroeg in bed werd gestopt, een taak die zij om de een of andere reden had overgenomen, dat hij al­tijd precies op tijd binnen moest zijn voor de maaltijden, die even formeel waren als een kerkbezoek. Toen begon zijn moe­der te werken in de kwekerij en moest zijn vader telkens weer op pad voor sollicitatiegesprekken, en besefte Jimmy dat zijn leven pas net aan het veranderen was.

Aanvankelijk hield ze hem alleen maar nauwlettend in de gaten en zei hem wat hij allemaal niet mocht doen, tot hij het idee kreeg dat ademhalen hem moeite kostte. Eens, toen hij het eer­ste diploma van zijn vader van de muur had gehaald - het glas glom omdat ze dat iedere dag poetste - huilde ze. 'Afblijven!' Zo schril dat hij het bijna liet vallen. Nu zag hij haar voortdu­rend naar hem kijken alsof ze trachtte niet te geloven wat hij was.

Op een dag, toen de op de ramen neerkletterende regen de bo­men er zelfs grijs deed uitzien, ging hij naar de zolder. Achter een roestige kist vond hij verschillende schilderijen, een van zijn vader als kind. Binnen de kortste keren stond ze in de deur­opening. 'James, moet je nu altijd stoute dingen doen?' Maar het enige dat hij deed, was zich triest voelen vanwege het feit dat ze weken over ieder schilderij moest hebben gedaan en ze nu hier in het stof had achtergelaten.

Die avond lag hij zich af te vragen wat ze had gedacht dat hij met haar schilderijen zou doen, wat ze wist. Het stoffige beeld in de spiegel deed hem denken aan een schilderij, het vage fi­guur bewegingloos als verf. Het was een schilderij en dat bete­kende dat hij zich niet kon bewegen. Toen hij moeizaam zijn bed was uitgeklauterd, vond hij de spiegel niet meer zo aardig. Beneden zei zijn grootmoeder: 'Je moet het maar zeggen als je vindt dat ik me met mijn eigen zaken moet bemoeien, maar ik heb wel het gevoel dat je zijn vrienden wat voorzichtiger zou moeten kiezen.'

Jimmy kon aan de stem van zijn vader horen dat er weer een sollicitatiegesprek was mislukt. 'Hoe bedoelt u dat?' 'Ik doel op de kinderen uit de flats. Die donkere jongen en de anderen.'

'Dat lijken me best redelijke kinderen,' zei zijn moeder. 'Ik veronderstel dat dat afhankelijk is van wat je gewend bent. Ik ben bang dat de klasse van de mensen hier in de buurt anders is geworden dan vroeger, toen ik jong was. Ik weet dat we iets dergelijks tegenwoordig niet meer mogen zeggen.' Ze zuchtte. 'Dat soort kinderen zou het leven voor James moeilijk kunnen maken als ze erachter komen wat hij is.' Jimmy besefte dat hij zijn slaapkamerdeur stevig vast had ge­houden, want toen hij naar voren kroop om beter te kunnen horen, viel die met een klap achter hem dicht. 'Ik zal wel even gaan kijken wat er aan de hand is,' zei zijn moeder scherp. 'U heeft voor vandaag wel genoeg gedaan.' Jimmy kroop snel zijn bed weer in en probeerde net te doen als­of hij er niet uit was geweest. In het vager zichtbare bed ver­stopte iemand anders zich onder de lakens. Zijn moeder liep op haar tenen de kamer in. 'Jimmy, ben je wakker?' 'Ik heb grootmoeder gehoord. Wat bedoelde ze? Wat ben ik?' 'Verdomde oude feeks,' fluisterde zijn moeder fel. 'Toen ik trouwde, was ik al van jou in verwachting, Jimmy. Dat is alles. Het betekent niets, behalve voor mensen als je grootmoeder.' Toen ze hem welterusten kuste, zag hij hoe ze zich voorover­boog naar het vage figuur in de spiegel, en dat leek plotseling werkelijker dan hij. Wat er aan de hand was, moest erger zijn dan wat zij had gezegd, want hoe zou zijn grootmoeder nu al­leen om die reden zo naar hem kunnen kijken? Na die avond kon hij nooit meer helemaal zeker zijn van Emma en haar vrienden. Hij was bang dat zij te weten zouden komen wat hij was, voordat hij dat zelf zou weten.

Op een dag kwamen ze binnen. Zijn grootmoeder was 'Me­vrouw Schildpadschild' aan het roepen naar een dame die heel doof leek te zijn. Jimmy had er genoeg van gekregen daarnaar te kijken en op dat moment kwamen de anderen hem halen. 'Ik moet binnen blijven tot ze terug is,' zei hij. 'Jullie mogen mijn stripboeken wel lezen, als jullie daar zin in hebben.' Hij nam hen mee naar boven, naar zijn kamer. Bruce moest al­les hardop lezen, hoewel hij twee jaar ouder was dan Jimmy. Moeilijke woorden kon hij niet goed lezen en Jimmy lachte daar even hard om als de anderen, maar hij vond het niet pret­tig dat ze zijn stripboeken zo kreukten. 'Ik weet waar we naar toe kunnen,' zei hij. 'Beneden is een grote kelder.' Er waren bergen kolen, een paar grijs wordende bezems en em­mers die door schaduwen aan de muren vast leken te zitten, en de moederhaard, die nog groter was dan zijn vader, met alle­maal buizen erbij. Jimmy wenste dat het winter was, want dan zou hij het deurtje kunnen opendoen om naar het loeiende vuur te kijken. Nu zat er niets anders in dan roet en as. Ze had­den zich met z'n drieën voor Bruce verstopt om hem weer aan het janken te maken, toen Jimmy's grootmoeder hen vond. 'Waag het niet hier nog eens heen te gaan. Vergeet niet dat het politiebureau hier vlak bij is.' Ze waarschuwde Jimmy dat ze het zijn ouders zou vertellen zodra zij thuis waren, maar die le­ken zich er nauwelijks iets van aan te trekken. 'Ik begrijp niet wat u tegen zijn vrienden heeft,' zei zijn moeder. Zijn vader drukte zijn vuisten tegen zijn voorhoofd, tegen een hoofdpijn. 'Ik ook niet.'

'O nee? Eens zou je dat wel hebben geweten. In ieder geval sta ik erop zelf te bepalen wie mijn huis in komt,' zei ze en keek naar Jimmy's moeder.

Na een pijnlijke stilte zei zijn vader: 'Jimmy, je zult moeten doen wat je grootmoeder zegt.'

Jimmy voelde dat zijn moeder nog teleurgestelder was dan hij. 'Moet dat echt?'

'Zie je nu wel hoe ongezeglijk hij is? Hij zou eens een stevige aframmeling moeten krijgen.'

'Die zullen wij hem niet geven,' zei zijn moeder. 'En als iemand anders hem aanraakt, zal dat hem of haar stevig duur komen te staan!'

Zijn grootmoeder negeerde haar. 'Een aframmeling heeft jou nooit kwaad gedaan.'

Jimmy vond het idee dat ze zijn vader een aframmeling had gegeven, zo verontrustend dat hij blindelings de trap op rende. Zijn lichaam leek het besluit te hebben genomen om te rennen, terwijl hij probeerde niet te denken. Wat was hij dat zijn groot­moeder hem zozeer haatte? Boven was hij opeens bang om de deur van zijn slaapkamer open te maken, voor het geval er al iemand in zijn bed lag. Ja, er was iemand achter de deur, die erheen kroop terwijl Jimmy hulpeloos verder liep. Als de deur eenmaal open was, zouden ze oog in oog staan, en wat zou er dan met Jimmy gebeuren? Hij vocht om de deurknop niet om te draaien en was er niet zeker van of die toch al niet aan het draaien was, toen zijn moeder de trap op kwam. 'Inderdaad, Jimmy,' zei ze, haar woede onderdrukkend, 'het is bedtijd.' Er was niemand in de kamer, behalve het gezicht dat om de rand van de spiegel keek. Tot hij in bed stapte, wist hij dat het zijn eigen gezicht was. Zijn moeder leek graag naar beneden te willen gaan, omdat ze wilde horen wat de anderen zeiden, zei hij tegen zichzelf, en niet vanwege iets in deze kamer. 'Maak je geen zorgen, we zullen het niet toestaan dat iemand je kwaad doet,' zei ze, maar hij was er niet zeker van of ze de aard van de dreiging kende.

De nacht was warm, als een stapel dekens. Hij sliep nog in de verste verte niet toen zijn grootmoeder boven kwam. Ze stopte de lakens in, die hij had losgetrokken, en schudde haar hoofd. 'Je moet me beloven nooit meer in de buurt van die moeder- haard te komen,' zei ze. 'Weet je wat er gebeurt met jongens die in de buurt van zo'n oven komen?' Ze vertelde hem het ver­haal over de kinderen die door de heks haar huisje van snoep waren binnengelokt, maar anders dan wanneer zijn moeder hem dat verhaaltje had voorgelezen, konden die kinderen nu niet ontsnappen. Hij probeerde gekke gezichten naar de spiegel te trekken om niet bang te worden, maar hij kon niet zeker zijn van het gezicht in het andere bed; het leek te grinniken en dat strookte totaal niet met zijn gevoelens. Hij kneep zijn ogen dicht en toen ze was weggegaan, nadat ze hem een verweerde kus had gegeven, was hij bang ze open te doen, omdat hij het gevoel had in de gaten te worden gehouden. Zijn vader werd steeds humeuriger toen het ene na het andere sollicitatiegesprek ten gunste van iemand anders werd beslist, 's Morgens bleef hij altijd in de buurt van de voordeur totdat de post was gekomen, en dan hoorde Jimmy hem 'Verdomme!' zeggen als hij zijn brieven openmaakte of als er geen brieven voor hem waren. Het huis voelde aan alsof het wachtte op een onweer en op de dag van de uitgebreide thee begon dat ook. Gewoonlijk slaagde Jimmy erin dergelijke bijeenkomsten te vermijden, maar ditmaal stond zijn grootmoeder erop hem aan haar vriendinnen te laten zien. Hij stond er ongemakkelijk bij, omgeven door lampen met vergeelde kappen en de geuren van ouderdom en lavendelwater, terwijl de oude dames overdreven waardering uitten voor de microscopisch kleine sandwiches en mopperden over stakingen, misdaden, de Russen, de televisie, prijzen, bustijden, onderwijzers, kinderen. 'Hij is niet zo'n slechte jongen,' zei zijn grootmoeder en hield zijn hand vast terwijl zij naar hem keken. Hij zag een behaarde wrat, een hoed als een groene en purperen zeeëgel, monden met de kleu­ren en vormen van helende wonden. 'Hij is slecht begonnen, maar dat zegt niet alles. Hij moet gewoon goed worden aange­pakt.'

Jimmy voelde zich verwarder dan ooit en ontsnapte zo snel hij kon. Toen hij de plakkerige weg op stapte zwaaide Emma hem toe, vanachter haar raam. 'Iedereen is weg. We kunnen vader­tje en moedertje spelen.'

Hij en zijn ouders hadden in hun flat vaak naakt rondgeban- jerd, maar nu mocht hij niet eens in zijn pyjama rondlopen. Emma stelde voor dat ze zich zouden uitkleden voordat ze vol­wassen kleren aantrokken en hij was bijna naakt toen mevrouw Schildpadschild hem zag. Ze hield een plastic zak vol ijsklont­jes op haar hoofd en keek dodelijk geschrokken, met een hand op haar heup en een hand op die zak, als een karikatuur van een ballerina. Toen verdween ze, zo luid zijn grootmoeder roe­pend dat hij haar door de twee ramen heen kon horen. Hij voelde zich verschrikkelijk schuldig. Mevrouw Schildpad­schild moest weten wie hij was. Hij vluchtte het park in, omdat hij niet naar Emma kon kijken, en verborg zich achter een struik. Al spoedig kwamen de oude dames te voorschijn, 'Da- a-a-g' roepend, als een zwerm grote, bleke vogels, en zag zijn grootmoeder hem. 'James, kom hier.'

Ze wilde hem alleen een oud boek laten zien. Dat deed hem denken aan een heks in een van zijn stripboeken, maar het boek van zijn grootmoeder was voor dokters. 'Jij laat meisjes domweg met rust,' zei ze, 'tenzij je wilt dat er dit met je ge­beurt.' Ze leek hem een foto te laten zien van een verrottend stuk hout. Bedoelde ze dat zijn armen en benen van zijn li­chaam af zouden vallen? Daar probeerde hij nog altijd achter te komen toen zijn moeder thuiskwam en de foto zag. 'Wat bent u in 's hemelsnaam met hem aan het doen?' 'Iemand moet hem bij de hand nemen terwijl jij voor ander­mans kinderen zorgt. Ik zou nooit hebben gedacht dat mijn zoon met een kindermeisje zou trouwen.' Jimmy dacht dat zijn moeder uit haar vel zou springen van woede, omdat haar gezicht onder de rode vlekjes zat. Toen kwam zijn vader binnen, keek even naar het tafereeltje en kreunde: 'Wat is er nu weer aan de hand?' 'Vertel jij mij dat maar eens. Vertel me waarom ze hem die troep laat zien, als je dat kunt.'

'Omdat hij viezigheid aan het uithalen was met dat kleine hoertje van hiernaast.' Toen zijn ouders eisten te horen wat ze daarmee bedoelde, zei ze: 'Ik zou zo denken dat jullie dat beter dan wie dan ook moeten weten.'

'Doe niet zo belachelijk. Hij is zeven jaar,' zei zijn vader en Jimmy had het gevoel dat hij er helemaal niet bij was. 'Dat heeft niets te betekenen nu je al die seks op de scholen on­derwijst.'

'Ik kan geen enkel kind iets leren nu die ellendige regering van jou telkens weer in de onderwijsbegroting snoeit.' 'O? Is het nu mijn schuld dat je geen baan kunt krijgen? Nu, ik zou dit niet moeten zeggen, maar toch zal ik het doen. Als ik het voor het zeggen had, zou ik je niet als een zwerver ge­kleed naar die sollicitatiegesprekken laten gaan.' Het onweer leek op het punt te staan los te barsten, toen me­vrouw Schildpadschild verscheen, op zoek naar haar hoed. Ze hield de zak met smeltend ijs nog steeds op haar hoofd, alsof het een hoed was die iemand in ruil voor de hare had achterge­laten. 'Ik had hem niet moeten afzetten,' jammerde ze en Jim­my stelde zich voor hoe ze de hoed boven op die zak zou dra­gen. Uiteindelijk vond hij de hoed, een helm als een roze cake, met glazuur. 'Zo ben je een lieve jongen,' zei zijn grootmoeder, waarop zijn ouders woedend werden.

De onderbreking was nu veranderd in een vijandige stilte. Jim­my was bijna blij toen het bedtijd was. Terwijl zijn moeder hem instopte, zei ze: 'Ik weet niet wat je met Emma aan het doen was, maar doe het niet meer. In orde? We hebben zo al genoeg problemen.' Hij wilde haar terugroepen om haar te ver­tellen wat er in werkelijkheid was gebeurd, maar in plaats daar­van kroop hij weg onder de lakens. Hij had een glimp opgevan­gen van het gezicht in het andere bed, het gezicht dat er opge­zwollen en gevlekt uitzag, net als de foto die zijn grootmoeder hem had laten zien. Hij was bang om zijn eigen gezicht aan te raken, voor het geval het zo aanvoelde. Hij kon zichzelf er maar nauwelijks van overtuigen dat hij echt in zijn eigen bed lag.

De volgende ochtend was het koud en nat, net als de week daarna. Hij vermeed zijn kamer zoveel hij kon. Niet alleen om­dat het de donkerste plek in het huis leek, met geesten van re­gen op de muren, maar ook omdat dat gezicht om de rand van de spiegel loerde zodra hij die kamer binnenkwam. Hij moest naar binnen gaan voordat hij het licht aan kon doen, en op dat moment was er dat grijnzende, zwarte gezicht. Zodra het licht aan was, zag zijn gezicht er net zo uit als in iedere andere spie­gel, maar in stripboeken had hij gezien hoe boeven zich konden vermommen.

Op de dag dat het ophield met regenen, vertelde zijn grootmoe­der hem dat hij een boef was. Het natte weer moest haar roestig hebben gemaakt, want iedere keer als ze opstond, vertrok haar gezicht van de pijn. Ze gaf hem een briefje van vijf pond om bij de drogist een smeerseltje te halen. Hij voelde zich volwas­sen nu hem zoveel geld was toevertrouwd, maar ze keek hem heel indringend aan. 'James, vergeet niet dat ik je vertrouw.' Hij had zich nog nooit schuldiger gevoeld. Ze verwachtte van hem dat hij zou stelen. Omdat ze dat deed, aarzelde hij nauwe­lijks toen hij de nieuwe rode bal in de speelgoedwinkel bij de drogist zag. Hij kostte bijna een pond en de wind trachtte de vier biljetten van een pond uit zijn hand te rukken; hij hoefde alleen maar tegen haar te zeggen dat er een was weggewaaid. Pas toen hij bijna thuis was, vroeg hij zich af hoe hij de bal zou kunnen verklaren.

Hij moest hem verbergen voordat ze hem zou zien. Hij rende naar binnen - ze had de voordeur voor hem open laten staan - en was halverwege de deur en de trap toen ze de huiskamer uit kwam. Hij gooide de bal wanhopig op de overloop boven hem. 'Wie is daar?' vroeg ze toen de bal met een plof op de grond viel. 'Wie is daar boven?'

'Ik zal wel even gaan kijken,' zei hij meteen en rende de trap op om de bal te verbergen, toen ze zei: 'Mijn smeerseltje en vier pond en tien pennies, alsjeblieft.'

'Die heb ik daar neergezet,' zei hij, wijzend op de pot op het haltafeltje, maar ze staarde naar zijn tot een vuist gebalde hand tot hij aarzelend naar beneden kwam en zijn hand boven de ha­re openmaakte. 'En het andere pond, alsjeblieft,' zei ze, toen de bankbiljetten zich ontkrulden.

'Dat heb ik niet.' Hij besefte te laat dat hij dat meteen had moeten zeggen. 'Dat is het meer ingewaaid.' Ze liet hem zijn zakken omdraaien. Toen die leeg bleken te zijn, met uitzondering van een hompje snoepjes, werd haar ge­zicht nog strakker. 'Blijf binnen mijn gezichtsveld, alsjeblieft,' zei ze terwijl hij achter haar aan naar boven liep. De bal lag niet op de overloop. Hij moest een van de kamers zijn ingerold, waarvan de deuren openstonden, met uitzonde­ring van zijn slaapkamer. Toen ze in elk van de kamers keek, hem voor zich uit duwend, werd de lucht donker en begonnen de bomen te ritselen en te glanzen. Ze duwde hem zijn kamer in. Het figuur met het vlekkerige gezicht kwam naar voren om hem te begroeten en de bal lag bij zijn voeten, onder de kleren­kast. Toch keek Jimmy's grootmoeder nauwelijks naar de bal en het duurde enige tijd voordat het tot hem doordrong dat ze niet besefte dat die nieuw was.

Ze zei niets toen zijn moeder thuiskwam. Ze wachtte op zijn vader, om hem te vertellen dat Jimmy geld van haar had gesto­len. 'Is dat waar, Jimmy?' vroeg zijn vader. 'Nee.' Jimmy had het gevoel dat hij tegen vreemden praatte, alsof hij ook een vreemde was. 'Dat biljet is in het meer ge­waaid.'

'Dat klinkt me waarschijnlijker in de oren.' Toen de oude da­me haar samengeknepen lippen opende, zei zijn vader: 'Hier heeft u een pond en laten we het verder nu maar vergeten. Ik wil niet horen dat u dergelijke dingen over Jimmy zegt.' Jimmy voelde zich vreemd. Hij kon zich niet langer herinneren het geld te hebben gepakt. Iemand anders had het gestolen, de­gene die de bal had. Het idee maakte hem niet bang, tot hij naar bed ging en angstig het moment afwachtte waarop zijn moeder hem in het donker achter zou laten. Hij was niet bang alleen te zijn, integendeel. 'Doe het licht niet uit,' riep hij. 'Ik wil hier niet meer wonen.'

'Dat zullen we nog wel een tijdje moeten. Wees dapper. Je va­der heeft een sollicitatiegesprek gevoerd dat er veelbelovend uitziet. We wachten een nader bericht af.' Hij had het idee dat er iets terug was van de verhouding zoals ze die vroeger hadden gehad. 'Laat me alsjeblieft niet de hele dag alleen. Dan moet ik binnen blijven, bij haar.' 'Nee, dat hoef je niet. Als het te nat is om buiten te spelen, kun je naar Emma gaan. Ik zeg je dat je dat kunt doen. Nu moet je een grote jongen zijn en me het licht laten uitdoen, anders krijgen we nog een standje omdat we te veel elektriciteit gebrui­ken.'

Uiteindelijk viel hij in slaap, biddend dat de geluiden aan het voeteneinde van zijn bed alleen door de radiator werden ver­oorzaakt. De volgende morgen werd hij wakker van de neer­kletterende regen en meteen wist hij weer dolgelukkig dat hij toch niet binnen hoefde te blijven. Emma was blij hem te zien, want ze was verkouden. Ze speelden de hele dag en hij ging pas naar huis toen hij zijn ouders hoorde.

Zijn grootmoeder zei niets tegen hem. Als ze iets tegen hem zei, was dat bedoeld als een uitdaging aan hun adres. Hij had het gevoel dat de brandende stilte op hem was gericht, vooral toen ze Emma hoorden niezen aan het einde van een eindeloos di­ner. Zijn moeder legde een hand op zijn prikkende voorhoofd. 'Je kunt beter naar bed gaan,' zei ze meteen. Hij kon daar geen protest tegen aantekenen; iets had hem de kracht daartoe ontnomen. Toen zijn moeder hem naar zijn ka­mer hielp, ongetwijfeld denkend dat hij eerder vanwege zijn ziekte dan uit angst zo langzaam de trap op liep, hoorde hij zijn grootmoeder. 'Ik hoop dat je nu tevreden bent? Zo zorgt ze voor je kind.'

Zijn moeder legde hem in bed en gaf hem een medicijn. Veel te snel stond ze alweer bij de deur. 'Laat het licht aan,' smeekte hij met een stem die hij nauwelijks kon horen. 'Natuurlijk mag het licht aanblijven,' zei ze zo luid dat ze bene­den verstaanbaar was. 'Roep me maar als je iets nodig hebt.'

Enige tijd voelde hij zich veilig, luisterend naar de stromende regen die tegen het raam sloeg. Als zijn ouders naar boven kwamen, dacht hij, zou hij zich nog veiliger voelen. Maar toen hoorde hij zijn moeder. 'Je bent helemaal niet bereid haar eens ongelijk te geven. Door haar dat geld te geven heb je vrijwel toegegeven dat hij een dief was. Ik denk werkelijk dat je nog altijd bang van haar bent. Als je bij haar in de buurt bent, word je een slappeling.' Daardoor voelde Jimmy zich eveneens zwak en dacht hij aan zijn vader die als kind werd geslagen. Hij begroef zijn hoofd in het kussen en probeerde te bepalen of hij het koud of warm had toen hij in slaap viel. Toen hij wakker werd, regende het niet meer. Het was stil, met uitzondering van een dof, voortdurend geplens. Iedereen moest in bed liggen. Hij haalde het laken weg van zijn gezicht en deed zijn ogen open. Het was nog donker. Iemand had het licht uit­gedaan.

Boven zijn hoofd moest het water over het raam stromen, want op de muur en de deur bij het voeteneinde zag hij glinsterende vlekken. De omtrek van de lichtschakelaar bij de deur was slechts vaag te zien. Hij leek ieder moment te kunnen vallen, waardoor hij alle hoop op licht zou moeten opgeven, maar hij was slechts een paar passen van hem vandaan als hij zich zijn bed uit zou kunnen worstelen. Dat kon hij toch zeker wel doen als hij zijn ogen sloot, dan zou hij toch zeker de schakelaar kunnen bereiken voordat hij iets anders zag? Maar hij zag al wat er in de hoek bij het raam was, het dichtst bij zijn gezicht; een kleine, ronde vorm met ongeveer de afmetingen van zijn hoofd.

Toen hij er vlekken op zag verschijnen, wist hij dat het op het punt stond te gaan grijnzen - tot hij zag dat het de bal was. Die was vanuit het donker naar hem toegestuurd. Hij lag er angstig naar te staren, alleen, met uitzondering van het regel­matige, doffe geplens, en trachtte te geloven dat hij zich kon bewegen, dat hij het bed uit kon springen en de kamer uit kon rennen. De spiegel was verder van de deur vandaan dan hij. Toen hij diep probeerde adem te halen, verdoofden dat adem­halen en zijn hartslag hem. Hij was bang dat hij niets meer zou kunnen horen.

Of misschien was hij bang voor wat hij zou kunnen horen, want het zachte, doffe geluid klonk niet als geplens. In de eer­ste plaats was het in zijn kamer, bij hem. Het was luider gewor­den, want hij hoefde zich niet meer in te spannen om te horen dat het een kloppen, een tikken was, het geluid van papperige voorwerpen die tegen glas aan sloegen. Nee, niet tegen de ruit. Het geluid kwam uit de buurt van het voeteneinde van zijn bed. Uiteindelijk slaagde hij erin zijn hoofd op te tillen. Hij zou kunnen kijken, zonder in staat te zijn te ontsnappen. Zijn hals hield hij scheef - een alles doordringende pijn probeerde zijn hoofd weer op het kussen te drukken - maar nu kon hij over de plank aan het voeteneinde heen kijken. Zijn hoofd viel terug op het kussen, uit doodsangst, niet van de pijn. Het vaag zicht­bare bed in de spiegel was leeg. Een figuur dat van top tot teen onder de vlekken zat, stond voorbij het bed, met zijn gezicht en handen tegen het glas gedrukt, naar hem te kijken. Zodra zijn hoofd het kussen raakte, schreeuwde hij en gooide zich het bed uit. Even later zou hij zich niet meer hebben kun­nen bewegen. Hij vluchtte naar de deur, maar struikelde over het laken. Onder het vallen verzwikte hij zijn enkel. Het zachte geklop begon meteen weer, sterker nu. Het leek vastberaden te zijn de ruit kapot te tikken.

Zijn handen klauwden aan de vloer boven zijn hoofd en zonder erbij na te denken smeet hij de bal weg. Toen die zijn handen uit was, besefte hij dat hij te licht was om de spiegel te kunnen breken. Toch hoorde hij glasgerinkel, glasscherven die op de planken vloer versplinterden. De spiegel moest even dun zijn geweest als een eierschaal en nu had hij ervoor gezorgd dat het ei was uitgebroed. Toen hij de voetstappen hoorde, die klon­ken als klodders modder die op de grond werden gegooid, kon hij alleen in een hoek wegduiken, met zijn handen voor zijn ge­zicht, en gillen.

Hoewel hij vrijwel meteen de deur hoorde opengaan, duurde het enige tijd voordat de lichtschakelaar werd omgedraaid. Toen durfde hij te kijken en zag zijn grootmoeder naar de ka­potte spiegel staren. 'Nu is het welletjes,' zei ze toen zijn ouders haar opzij duwden. 'Ik wil hem niet meer in huis hebben.' Jimmy vatte dat op als een belofte en wenste dat die meteen gestand zou worden gedaan, want er liep nog iemand anders los in het huis. Zijn grootmoeder was niet degene geweest die zijn slaapkamerdeur open had gemaakt. Toen hij beneden glas­gerinkel hoorde, begon hij te trillen. Zijn grootmoeder liep snel naar beneden en ze hoorden haar schreeuwen. Al spoedig kwam ze terug, met het ingelijste diploma van zijn vader, haar schat, gescheurd, het glas gebroken. Ze keek alsof Jimmy daar schuldig aan was, maar hij kon er niet zeker van zijn of het zijn schuld was. Misschien wel.

Toen zijn grootmoeder wegging om te huilen, lukte het zijn moeder hem weer zijn bed in te krijgen, maar hij wilde niet dat ze wegging of het licht uitdeed. Uiteindelijk doezelde hij weg. Eenmaal werd hij wakker, bang dat er iemand naast hem in bed lag, maar die indruk verdween vrijwel meteen. Zijn moe­der zat stil in de stoel naast zijn bed. Zij zou het beslist niet hebben toegestaan dat iemand de kamer in geslopen was. Die ochtend was er geen wolkje aan de hemel en alles leek te zijn veranderd. Zijn vader had een baan als docent gekregen. Misschien was dat de reden waarom Jimmy dacht dat hij Em­ma's verkoudheid toch niet had overgenomen. Wellicht had iets anders hem van zijn krachten beroofd. Zijn grootmoeder zei niets. Jimmy dacht dat ze wenste dat haar woorden van gisteravond niet zo definitief hadden geklonken, dat ze hoopte dat ze iets zouden zeggen waardoor ze die kon terugnemen. Maar zijn vader had het al zo geregeld dat ze tij­delijk in een flat van een vriendin konden wonen, die naar Lon­den ging. Toen de verhuiswagen voorreed, was Jimmy zo opge­wonden dat hij zijn stripboeken niet eens bij elkaar had gepakt. Hij had nog geen afscheid genomen van Emma en zei dat hij zou blijven tot hun vriendin weer terugkwam met het verhuis- wagentje. 'Als je dat wilt, blijf ik ook,' zei zijn moeder. Hij vond haar bezorgdheid echter irritant. Hij kon best op zichzelf passen.

Zodra ze weg waren, ging zijn grootmoeder naar boven. Hij belde bij Emma aan, maar er werd niet opengedaan. In het huis van zijn grootmoeder was het heter dan buiten. Ze was verge­ten de moederhaard uit te zetten. Hij kon haar in haar kamer horen huilen, alsof niets er nog toe deed. Hij had best wel me­delijden met haar, wilde haar zeggen dat hij haar af en toe wel eens zou komen opzoeken. Nu hij wegging, vond hij dat niet erg meer. Hij rende de trap op.

Ze moest hem hebben horen komen. Ze zat bij de toilettafel haar ogen te deppen en nieuwe make-up aan te brengen. Hij deed zijn mond open om haar de voorgenomen belofte te doen en hoorde zichzelf zeggen: 'Oma, er is iets mis met de moeder- haard. Ik ben niet naar de kelder gegaan, omdat dat van u niet mag.'

'Dan ben je een lieve jongen geweest.' Ze draaide zich om en schonk hem met vochtige ogen een glimlach. Daardoor kon ze niet zien wat hij in de spiegel zag: zijn gezicht, dat maar net een grijns verborgen kon houden. Tijdens een fractie van een se­conde, toen hij wellicht in staat was geweest te schreeuwen, zag hij hoe een ander gezicht zich onder het zijne verborg. Hij her­innerde zich de indruk die hij had gehad, dat iemand naast hem in bed was gekropen.

'Je kunt met me mee naar beneden gaan,' zei zijn grootmoeder vergevingsgezind en hij kon niets anders doen dan achter haar aan gaan. Hij wilde schreeuwen, zodat zij of iemand anders hem zou tegenhouden, maar hij had de spieren van zijn gezicht niet meer onder controle. Snel liep hij vlak achter haar aan de keldertrap af en hoorde grijnzend het doffe gebrul van de vlammen in de moederhaard.